| |
| |
| |
Vergadering van 15 October 1919.
Zijn aanwezig de heeren: Z. Eerw. Kan. Amaat Joos, bestuurder; Jhr. Mr. Nap. de Pauw, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris;
de heeren: Karel de Flou, Prof. Dr. Ad. de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Staatsminister Jor. Helleputte, Dr. Hugo Verriest. Is. Teirlinck, Prof. Dr. C. Lecoutere, Dr. Leo Goemans, Omer Wattez, Prof. Dr. Leo van Puyvelde, Prof. Dr. Lod. Scharpé, Prof. J. Vercoullie, Mr. Leonard Willems, Prof. A. Vermeylen en Dr. A.-J.-J. Vandevelde, werkende leden;
de heer Dr. Alf. Fierens, briefwisselend lid, en de heer Prof. H. Logeman, buitenlandsch eerelid.
De heeren Kan. Dr. Jac. Muyldermans en K. van de Woestyne, werkende leden, alsook de heeren Dr. Maurits Sabbe en Herman Teirlinck, briefwisselende leden, hebben bericht gezonden dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen.
***
Bevorderingen en benoemingen van Leden der Academie in de Leopoldsorde. - Werden bij Koninklijk Besluit van 20 September (verschenen in het Staatsblad van 3 October, blz. 5100) benoemd:
tot commandeur, de heeren Edw. Gailliard, bestendige secretaris, en Prof. Dr. A. de Ceuleneer;
tot officier, de heeren Kan. Amaat Joos, onze bestuurder, Karel de Flou, Dr. Lod. Simons, Gustaaf Segers, Kan. Dr. Jac. Muyldermans, Dr. Hugo Verriest, Is. Teirlinck en Omer Wattez;
| |
| |
tot ridder, de heeren Joz. Jacobs, Dr. A.-J.-J. Vandevelde, Mr. Leonard Willems, Karel van de Woestyne, werkende leden, en Herman Teirlinck, briefwisselend lid.
De Eerw. Dr. Jan Bols, binnenlandsch eerelid, werd tot commandeur in de Orde der Kroon verheven.
De heer Bestuurder richt tot de Vergadering de hieronder volgende toespraak en wenscht de heeren, die tot commandeur benoemd werden, geluk met hun bevordering:
Geachte Medeleden,
Alvorens deze zitting te openen, meen ik dat het mijn plicht is mijn oudere collega's geluk te wenschen die de groote eer hadden tot commandeur bevorderd te worden.
Eerst en vooral hartelijk proficiat aan commandeur Gailliard, onzen bestendigen secretaris, onzen ‘idealen secretaris’, zooals laatst een onzer medeleden hem noemde. Ideaal zegt veel, maar, hier toch, niet te veel. Is M. Gailliard niet de stiptheid zelve, hij die voor ieder onzer werkzaamheden lang te voren dag en uur voorziet?... Is hij niet de ordelijkheid zelve, hij die de plaats bepaalt en weet van ieder boek en blad van ons archief?... Is hij niet de dienstvaardigheid zelve, hij die al zijn bezoekers met hetzelfde vriendelijk wezen ontvangt?... En wie heeft meer dan hij gedaan voor den uitwendigen luister van de Academie?... Alle dagen is hij een voorbeeld van onverdroten ijver, dat weten vooral de leden van de Commissie voor het middelnederlandsch, die zijn Keure van Hazebroeck een standaardwerk heeten.
Even warm gaat mijn gelukwensch naar commandeur de Ceuleneer, den gevierden professor in kunstgeschiedenis, het zeer verdienstelijk lid van den verbeteringsraad
| |
| |
voor het middelbaar onderwijs, den ouden Vlaamschen strijder, die nog altijd met jeugdige geestdrift de rechten van onze taal verdedigt!
En hoe zou ik commandeur Bols vergeten?... Wij hadden hem lief, toen hij gezond in ons midden zetelde, en trouw bewaren wij zijn geheugen, nu hij beproefd wordt. Wij hopen dat in de donkere dagen die hij beleeft, er hem wat licht en vreugde zal toestralen uit het geflikker van zijn eereteeken en uit de vurigheid van den gelukwensch dien wij hem toesturen!
De heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris, zegt den heer Bestuurder dank voor zijn zoo hartelijke woorden en wenscht den heer Joos en de andere leden der Academie geluk met de door hen ontvangen bevordering of benoeming in de Leopoldsorde:
Mijne Heeren,
Terecht zijn wij fier, de heer Prof. de Ceuleneer en ik, over de onderscheiding die ons is te beurt gevallen. Ook bedanken wij van ganscher harte onzen waarden Bestuurder, voor zijn welgemeende gelukwenschen, en U allen voor de vriendelijke instemming waarop Gij zijne woorden onthaald hebt.
De bekomen onderscheiding zijn wij echter aan de Academie zelf verschuldigd. Trouwens, Zijne Majesteit heeft die, veeleer dan ons eigen persoon, willen vereeren: zoo doende heeft de Koning metterdaad een blijk van hooge waardeering gegeven aan onze Instelling, die, gedurende heel den tijd van de bezetting zich moedig tegenover den Duitschen dwingeland gedragen heeft, en het Belgische Vaderland en onzen dapperen Vorst immer getrouw gebleven is; - een blijk tevens van vorstelijke belangstelling in de Vlaamsche taal- en letterkunde.
| |
| |
Het doet mij innig genoegen, op mijne beurt een hartelijk ‘proficiat’ te mogen toesturen aan Z.E. Kan. Amaat Joos, onzen geëerden en ijverigen bestuurder, aan Karel de Flou, mijn ouden vriend, aan Dr. Lod Simons, Gustaaf Segers, Dr. Jac. Muyldermans, Isid. Teirlinck, Dr. Hugo Verriest en Omer Wattez, die, tot erkenning van de vele aan de Academie bewezen diensten, met het Officiersschap in de Leopoldsorde werden begunstigd.
Onze innige heilwenschen gaan ook naar de heeren Joz. Jacobs, Dr. A.-J.-J. Vandevelde, Mr. Leonard Willems, Karel van de Woestyne en Herman Teirlinck, die tot het Ridderschap werden verheven. Mogen zij gedurende nog vele jaren, naar het voorbeeld van hun oudere collega's, bijdragen tot den meerderen bloei van de Vlaamsche Letteren, tot opbeuring van het Vlaamsche Volk, tot verheerlijking ten slotte van onze geliefde Koninklijke Vlaamsche Academie!
***
De Bestendige Secretaris leest het verslag over de September-vergadering, dat wordt goedgekeurd.
***
Wereldtentoonstelling van Gent (1913). - Vanwege het Algemeen Commissariaat der Regeering heeft de Academie, den 10 October 1919, het Groote-prijsdiploma ontvangen, haar ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling van Gent verleend.
***
Aangeboden boeken. - Vervolgens legt de Bestendige Secretaris de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden:
Door de Regeering:
Annuaire de l'Observatoire Royal de Belgique, publié sous la direction de G. Lecointe, directeur de l'Observatoire, 1920. Bruxelles, 1919.
Tijdschriften. - Arbeidsblad, nrs 9-10, 1919.
| |
| |
Door de ‘Académie Royale d'Archéologie’, te Antwerpen:
Bulletin, no 1, 1919.
Door Mr. Leonard Willems, werkend lid, te Gent:
Hofstede (H.J.). - Geschiedenis van den Oranje-Vrijstaat, in verbana met eene korte geschiedenis der aangrenzende kolonien, vooral der Kaapkolonie, volgens bezworen verklaringen der voorttrekkers, en de archieven, documenten en proclamatien met schetsen en kaarten opgeluisterd, door H.J. Hofstede Jr., Vrederechter van den O.-V.-Staat. 's Gravenhage, 1876.
Door Mej. Marie Heyvaert, Keizerlijkeplaats, 44, te Aalst:
Heyvaert, (Marie). - Poésies. Z. pl. of j. (Gent, 1919.) Tweevoud.
Door den heer Petrus van Nuffel, te Aalst:
Nuffel (Petrus van). - Gedenkboek der slachtoffers, gevallen tijdens de beschieting en onder de bezetting der stad Aalst, en der stadgenooten, in ballingsonap of tengevolge der Duitsche barbaarschheid, bezweken in 1914-1918. Aalst, z.j. (1919.)
Door den E.H.J. Salsmans, S.J., te Leuven:
Vondel (Joost van den). - Aaam in Ballingschap, met aanteekeningen door J. Salsmans, S.J. Vierde druk. Leuven-Brussel, 1917.
Door den heer A. van der Schelden, boekhandelaar, te Gent:
Janssens (Balduinus). - Verbeterde Vlaemsche Spraek- en Spetkonste, waer in onzijdig de gevoelens tegengesproken worden der volgende schrijvers: Richelet, Desroches, J.B. en bezonderlijk Van Bellegem, door Balduinus Janssens, Taelmeéster binnen deze stad. Suivie d'une grammaire françoise, Où l'on trouve l'Explication en Flamand par le même. Brugge, z.j. (1775.)
Duyse (Prudens van). - De spellingsoorlog. Luimig heldendicht, in vier zangen, door Prudens van Duyse. Gent, 1842.
Ruildienst. - Tegen ruiling van de Verslagen en Mededeelingen heeft de Bestendige Secretaris voor de Boekerij der Academie de laatstverschenen afleveringen van de gewone tijdschriften ontvangen:
Biekorf, nr 17-18, 1919. - St.-Cassianusblad, nr 4, 1919. - Studien, Oct. 1919. - Dietsche Warande en Belfort, nr 8, 1919.
Voor den Aug. Beernaert-prijskamp werden de hieronder volgende boeken ingezonden:
1914-1915.
Door den heer Lambrecht Lambrechts, Kunstlaan, 51, te Gent:
Het Wingewest. Amsterdam, 1914.
| |
| |
Door Mej. Virginie Loveling, briefwisselend lid der Academie, te Gent:
Bina, door Virginie Loveling. Amersfoort, z.j. (1915.)
Ingekomen brieven. - De Bestendige Secretaris stelt de Vergadering in kennis met den hieronder volgenden ingekomen brief:
Driejaarlijksche wedstrijd voor Nederlandsche Letterkunde (1910-1917 bij overgangsmaatregel) en voor Nederlandsche Tooneelletterkunde (1913-1918). - Voordracht voor het samenstellen van de Jury. - Bij brieve van 6 October, doet de Weled. Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten opmerken, dat de voordracht zoodanig dient gedaan ‘dat minstens drie leden van de Jury kunnen genomen worden onder de schrijvers welke geen deel van dit genootschap (de K. Vl. Ac.) uitmaken’. Derhalve verzoekt de Heer Minister om een ‘nieuwe lijst van namen, waaronder drie ten minste van niet academie-leden’. De Academie gelieve tevens in het oog te houden, schrijft hij, ‘dat vooral letterkundigen, inzonderheid dezen die zich met letterkundige kritiek bezig houden, als jury-leden in aanmerking komen en dat het niet te verkiezen is, als dusdanig schrijvers aan te duiden die voor den prijs mededingen’. - Op voorstel van den heer Prof. Aug. Vermeylen, die in dezen door de meeste leden der Vergadering werd gesteund, wordt beslist de zaak tot de November-vergadering te verschuiven.
| |
Mededeeling door den Bestendigen Secretaris.
Handschriften, ten behoeve der boekerij, door Dr. W. de Vreese gephotographeerd. - Bij brieve van 8 September, werden door Juffrouw Nora de Vreese, nog de hieronder volgende Nrs van die photographieën ingezonden (de eerste lijst der teruggezonden photos wordt medegedeeld op blz. 190):
| |
| |
9. |
8 bladen. |
|
10. |
2 bladen. |
|
22. |
316 bladen. |
|
35. |
192 bladen. |
|
36. |
285 bladen. |
|
40. |
103 bladen. |
|
42. |
64 bladen. |
|
46. |
168 bladen. |
|
47. |
4 bladen. |
|
48. |
34 bladen. |
|
49. |
19 bladen. |
(15) |
50. |
79 bladen. |
|
51. |
111 bladen. |
|
52. |
3 bladen. |
|
53. |
5 bladen. |
|
54. |
3 bladen. |
(4) |
55. |
4 bladen. |
|
56. |
21 bladen. |
|
57. |
52 bladen. |
|
58. |
254 bladen. |
(250) |
Werden dus nog niet ingezonden, de nummers 3, 12, 14, 15, 24, 34, 44 en 72.
| |
Mededeelingen namens Commissiën.
1o) Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche taal en letterkunde. - De heer Prof. J. Vercoullie, secretaris, legt het hieronder volgend verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden:
Aanwezig de heeren: Am. Jcos, voorzitter, Nap. de Pauw, Edw. Gailliard, K. de Flou, C. Lecoutere, Is. Teirlinck, Leo Goemans, leden, en J. Vercoullie, lid-secretaris, alsmede de heeren Leonard Willems en H. Logeman, hospiteerende leden.
Aan de dagorde staat:
a] Mededeeling over Sidrac, door den heer Nap. de Pauw. - De heer Coppieters Stochove heeft op de Stadsboekerij te Brugge, een Middelnederlandsch gedicht in verzen ontdekt, waarin herhaaldelijk de naam Sidrac voorkomt. Toch is het niet een stuk uit den Sidrac. De heer de Pauw houdt daarop een lezing waarin de nieuw ontdekte tekst behandeld wordt en een onderzoek ingesteld over het auteurschap van den Sidrac.
Een bespreking heeft plaats, waaraan deel nemen de heeren Willems en Lecoutere.
b] Mededeeling van kleine verscheidenheden, door den heer Edw. Gailliard:
| |
| |
Besloten: Besloten cloostre (1569), Besloten vrouwe (1369) - Beslaen. Inpakken (1528). - Bretecke: condigen ter bretecke (1533). - Stavelrye, uit het Fr. establerie = étal (1540). - Achterhalen, spr. van renten: ‘Dat tdeen payement tander achterhaelde’ (1364). - Voort doen: Waren voort doen (1544). - Mey ofte foy (1630). - Anslaen: messe anslaen ende beghinnen (1469). - Ascente = Toestemming (1266). - Antword van = Antwoord op (1398). - Ards danx = Haars dank (1279). - Balleucke. - Brughstock. - Blokken acht ende achte en *acht ende dachte (1628). - Begaren = Begeeren (1372). - Betaerden: Luden ende beyaerden (1494); het ‘Lof te beyaerden’ (1578); de ‘Beiaerde poose’ (1569); de ‘Beyaert reep’ (1569); ‘tOfficie van tbeyaerden’ (1579). - Binnediender = Kerkbaljuw (1547). - Choorael, Kind en Schoolkind. - Hannekin, Willekin. - Bespaersen (Aspergere) (1474). - Bouwette en Clocke (1546). - Recht hebben in, Iemand erven met, erven in (1424). - Berechten: het toedienen van wijn na de H. Communie (1553). - Afgaende payement (1546). - Begheven in... (een klooster) (1313). - Bidde = Bede (1416). - *Braet. - Erstpyse = Ertspyse (Aardspijs). - Nekke (?) (1283). - Sceiden blonkelike (1366). - Aerchaert: Den aerchaert weren (1473). - Bijstier (1467). - Aen de Helighe
Keerke bliven (1398). - Clare of Cruce (1397). - Bierstal (1502). - Kermisse (Klein geschenk (1623).
Die mededeeling geeft aanleiding tot een gedachtenwisseling onder de Leden.
Op voorstel van den heer Voorzitter beslist de Commissie tot het opnemen van beide lezingen in de Verslagen en Mededeelingen.
- De Academie sluit zich daarbij aan.
2o) Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. - De heer Omer Wattez legt het hieronder volgende verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Aanwezig de heeren: Is. Teirlinck, voorzitter, G. Segers, Dr. Hugo Verriest, Prof. Dr. L. Scharpé, Prof. Dr A. Vermeylen, leden, en Omer Wattez, lid-secretaris.
Aan de dagorde staat:
a] | De scheikunde in betrekking met de kunst van den steendrukker. Verhandeling door Dr. Vandevelde, aan de Academie ter opneming in de Verslagen en Mededeelingen aangeboden. Benoeming van twee verslaggevers. - Worden benoemd de heeren Is. Teirlinck en L. Scharpé. |
| |
| |
b] | Boury-Prijs. - Brief van den heer Lambrechts. Dit punt, reeds aan de dagorde in Augustus, wordt heden hernomen. |
M. Verriest zegt hoe in vroegere prijskampen de jury te werk ging. De heeren Scharpé, Vermeylen en Segers nemen deel aan de bespreking. Deze laatste zegt hoe de prijskamp voor liederen in Antwerpen werd ingericht. De heer Scharpé stelt voor eene reeks van vijf in plaats van tien liederen te bekronen.
De vergadering beslist voor den eerstvolgenden prijskamp zich te houden aan het reglement en zal de zaak verder bespreken wat betreft het voorstel van den heer Lambrechts.
- De voorzitter vraagt aan de leden mededeelingen voor de volgende vergaderingen. - De heer Verriest zal spreken over een onderwerp later te bepalen.
| |
Letterkundige mededeeling,
door den heer Dr. Maurits Sabbe, over Jethro Bithell's Contemporary Flemisch Poetry:
In 1917 verscheen in de ‘Walter Scott Publishing Co. Ltd.’ te Londen een mooi bundeltje van een goede 300 bladzijden, getiteld ‘Contemporary Flemish Poetry’, samengelezen en vertaald door Jethro Bithell.
Dit is zeker een gebeurtenis van belang! Sedert de ‘Batavian Anthology’, voor vele jaren uitgegeven door Sir John Bowring, werd de aandacht van het lezend publiek der Britsche eilanden niet meer systematisch op de Nederlandsche dichters, zoowel Hollandsche als Vlaamsche, gevestigd. Ons literair leven bleef ginder zoo goed als onbekend.
Sir John Bowring schreef destijds in zijn ‘Anthology’, doelende op de letterkundige betrekkingen tusschen Holland en Engeland:
‘Daar is een gewest, dat in 't zicht onzer kusten ligt en waarvan de literatuur ons minder bekend is dan die van Perzië of Hindostan; een gewest, onderscheiden tevens door zijn beschaving en zijn belangrijke bijdragen tot de algemeene menschelijke wetenschap. Het is inderdaad bevreemdend dat honderden Duitsche dichters hier bewonderd en besproken worden, terwijl die van een land dat dichter bij ons ligt, en meer door gewoonten en geschiedenis met ons verwant is - onopgemerkt voorbijgegaan worden.’
Die woorden zijn nu nog volkomen toepasselijk op de literaire betrekkingen tusschen Engeland en Vlaamsch-België, en
| |
| |
het is dus niet te verwonderen dat Bithell ze als motto voor zijn Vlaamsche bloemlezing overneemt.
In een bondige, doch zaakrijke inleiding (50 blz.) geeft Bithell, die volgens eigen bekentenis eenige jaren te Antwerpen studeerde, een overzicht op de taaltoestanden in België. Hij bekijkt alles natuurlijk uit den hoek der oorlogspolemiek, maakt zich bezorgd over de pangermanistische stroomingen in de Vlaamsche beweging, doch verheugt zich onvoorwaardelijk over de verklaring van de ‘prominent Flemings’, Vermeylen, e.a., die reeds in het bekende protestschrift van 1915 hun afkeer van de Duitsche vleierijen en de onzalige ‘Flamenpolitik’, die toen nog in de luieren lag, krachtdadig openbaarden.
Bithell hoopt dat de oorlog de Vlamingen en de Walen nader tot elkander zal hebben gebracht en dat zij in vreedzame samenwerking, met erkenning van elkanders eigenaardig cultureel leven en taalrechten, België zullen helpen heropbouwen en grooter maken.
Bithell zelf geeft een schitterend voorbeeld, dat elke intellectuëele Belg zou moeten navolgen. Hij omvat in één zelfde liefde èn de Vlaamsche èn de Fransche literatuur in België. En die liefde zet zich om in daden! Hij kent onze beide landstalen en naast de bloemlezing uit de Vlaamsche poëzie heeft hij er ook een gemaakt uit de Fransch-Belgische: ‘Contemporary Belgian Poetry’ (Bij denzelfden uitgever). Hoe heel anders dan zoo menig Belgisch landgenoot, die zich inbeeldt zijn Belgische gevoelens alléén te kunnen bewijzen door de Vlaamsche volkstaal te versmaden en haar alle levensrecht te helpen ontnemen.!
Op zijn beschouwing over den Vlaamschen taalstrijd laat Bithell een korte geschiedenis van de letterkunde volgen en eindigt zijn voorrede met de volgende woorden, die wel aantoonen hoe goed hij het met ons meent: ‘Het is te hopen dat deze vertalingen lezers zullen wekken voor de oorspronkelijke werken. De Vlaamsche taal is gedurende deze dagen zoo dicht tot ons genaderd: wij hebben het nieuws van den dag in het Vlaamsch in onze dagbladen zien verschijnen, gedurende lange en droeve maanden; wij hebben onze huizen voor de Vlaamsche vluchtelingen opengesteld; wij hebben ze hun taal hooren spreken; en onze harten hebben bij hun lijden gebloed. Na den oorlog zullen wij zeker nauwer vriendschap sluiten; en hoe kunnen wij het beter dan door het waardeeren hunner letter- | |
| |
kunde, die in de laatste twintig jaren zooveel merkwaardigs heeft voortgebracht?’
De bloemlezing zelf bevat vertalingen van vijf-en-twintig Vlaamsche dichters, behoorende tot de verschillende geslachten, die elkander, na 1830 hier opvolgden. De keuze is over 't algemeen gelukkig. Alleen betreuren wij, dat ‘Heer ende Meester’ G. Gezelle (5 stukjes) in verhouding tot andere dichters als b.v.P. de Mont (45), met beter bedeeld werd. Als aanhangsel krijgen wij ook 23 vertalingen van oud Vlaamsche volksliederen.
Het werk van den heer Bithell is voortreffelijk. Al die vertalingen zijn welluidend en goed in den geest van het oorspronkelijke gehouden. Soms bereiken ze een ware virtuositeit.
Als een staaltje geven wij hier een strophe uit den ‘Vlaamschen Leeuw’, waarmede het boek begint:
Time swallows up great cities,
Kings are cast down from on high,
Great armies fade and perish, -
The cruel foe comes marching.
Swearing that none he will spare. -
We laugh to see him raging -
The Flemish Lion is there!
No, they shall never tame him,
As long as a Fleming can fight,
As long as the Lion can claw them,
| |
Dagorde.
1o) Bestendige Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. Lidmaatschap der Commissie. Verkiezing van een lid tot vervanging van den heer Dr. Jan Bols - Wordt verkozen de heer Dr. A. Fierens.
2o) Bestendige Commissie voor Onderwijs in en door het Nederlandsch. - Lidmaatschap der Commissie. Verkiezing van een lid tot vervanging van den heer Dr. Jan Bols. - Wordt verkozen de heer Alf. de Cock.
| |
| |
3o) Lezing door den heer Is. Teirlinck: Den Grooten ende Nieuwen Reinart de Voss, een nieuw handschriftelijk Reinaert-document. - Spreker toont aan de leden der vergadering een overzichts-schema van de tot nu toe bekende Reinaert-documenten. Het nieuwe 17e-eeuwsch hs. (c. 1650 of een weinig later) dat hij aan de Academieleden voorlegt, behoort tot de groep van den Nederduitschen Reynke de Vos en is een Hollandsche bewerking - met zeer vele nieuwe bestanddeelen - van den zoogenaamden protestantschen Reynke (1e uitg. 1539), gemaakt tot leering van de gereformeerde Hollanders. Het beslaat 284 genummerde bladzijden (zonder het titelblad) en is onvolledig: het eindigt met de deerlijke avonture van den Beer.
Spreker laat den inhoud van dit hs. kennen: titel, voorrede van den ‘autheur’, inleiding van den ‘autheur’, gedicht tot den ‘Neuswijsen bespotter’, de namen der handelende dieren, het argument van het 1e boek, eindelijk de 7 capittels (die beantwoorden aan de 10 eerste van Reynke de Voss). Evenals deze heeft het hs. de eigenlijke berijmde Reinaert-fabel en (zeer uitgebreide) tekst- en randglossen. Dit plan van den schrijver wijkt weinig van dit van Reynke af. Maar het gedicht is wel een oorspronkelijke arbeid (behalve stof en gang van 't verhaal) van den Hollandschen omwerker. Ook de glossen, die nochtans meer gelijkenis met den Nederduitschen Reynke vertoonen, zijn grootendeels oorsponkelijk werk van den Hollander.
Ten slotte geeft de lezer een voorbeeld van Tekstglosse, van Randglossen en van de eigenlijke Reinaert-fabel (de honigavonture).
Na een paar opmerkingen van Mr. L. Willems - waarmede de voordrachtgever gereedelijk instemt: 't geldt de afkeurenswaarde Reinaert-nomenclatuur en de plaats waar de Ysengrimus van Nivardus werd vervaardigd (Brugge iplv. Gent), - dankt de Heer Bestuurder den Hr. Teirlinck en beslist de vergadering de voordracht in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen.
- De vergadering wordt te 4 uur gesloten.
|
|