Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1914
(1914)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||
Vijfde prijsvraag.
| |||||||||||||||||||||||
1o) Verslag van den heer Is. Teirlinck.De Koninklijke Vlaamsche Academie had de eer en het genoegen, op hare jaarlijksche feestvergadering van 1908, haar buitenlandsch eerelid Dr. A. Beets als spreker te mogen toejuichen. Dr. A. Beets had tot onderwerp gekozen ‘Volkswijsheid over het weer’Ga naar voetnoot(1), en, naar aanleiding dezer mooie en tevens merkwaardige voordracht schreef de Academie, voor 1914, de volgende prijsvraag uit: Het weer. - Een onderzoek naar de Volkswijsheid over het weer in de volgende gewesten (spreuken, gewoonten, bijgeloof, enz.): | |||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||
1o West- en Oost-Vlaanderen. 2o Antwerpen, met de Antwerpsche en Limburgsche Kempen. 3o Klein Brabant, Zuid-Brabant, Haspegouw en Zuid-Limburg. De steller der vraag was Dr. W. de Vreese. Een antwoord werd de Academie toegezonden. Het draagt de kenspreuk: ‘Vliegt de Blauwvoet - Storm op zee!’ Ik begin met te zeggen dat het ons gestuurde materiaal zeer omvangrijk is en veel waarde bezit. Ruim 500 pakjes of briefomslagen, met steekkaarten of fiches opgevuld, liggen hier vóor de hand. Elk steekkaartje heeft een weerregel of -rijmpje met, onderaan, den naam van het dorp of gehucht, waar zij werden opgevangen; of geeft ons een excerpt uit boek of blad. En zoo zijn er verscheiden duizenden steekkaarten. En alhoewel uit het inkijken blijkt dat de inzender van het antwoord zelf weinig heeft verzameld, toch heeft hij het geluk gehad een niet onaanzienlijk aantal verzamelaars te zijner beschikking te hebben: meestal studenten, verklaart hij zelf in zijne al te korte Inleiding.
Die verzamelaars vormen twee categorieën: De eerste bestaat uit zanters, die, ter plaatse, uit den volksmond weerspreuk of -regel hebben opgeschreven. Ze zonden het kostbaarste deel der heele verzameling. Te oordeelen naar al het opgeschreven, mag men wel aannemen dat het opgestuurde goede waar is: ieder die aan folklore meedoet, en het ingezonden nader onderzoekt, zal daarvan licht overtuigd zijn, alhoewel men nochtans soms eene fiche vindt die, om een of ander reden, geheel of gedeeltelijk onjuist schijnt. Het vertrouwbaarste werk, op folkloristisch zoowel als op alle ander wetenschappelijk gebied, is het werk dat de auteur zelf verricht. Wat een bekwame folklorist zelf uit den volksmond heeft opgeteekend, zal wel altijd het beste der geleverde waar zijn. Doch op zulk uitgebreid gebiedGa naar voetnoot(1) als dat der Volksmeteorologie, dat een onderzoek in al de streken van ons | |||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||
Vlaamsche land vergt, is zulke wijze van werken een onmogelijkheid. Wie toch kan al de dorpen en gehuchten van Zuid-Nederland afloopen en er lang genoeg verblijven om al het wetenswaardige betreffende de Volksmeteorologie na te hooren en op te schrijven? De ervaring heeft me meer dan eens geleerd dat zulke arbeid - echter de vruchtbaarste - niet kan gedaan, dus ook niet mag geëischt worden. Verzamelaars waren hier dus onmisbaar; maar ze moeten ernstig en vertrouwbaar werk leveren. Ik durf hierop nadruk leggen, omdat me een betreurlijk precedent bekend is: ik ken een werk dat met het door verzamelaars (meestal studenten) opgegaarde materiaal aldus werd samengesteld, veel gebreken en onnauwkeurigheden vertoont en dus met omzichtigheid hoeft geraadpleegd te worden; ik bedoel het Algemeen Vlaamsch Idioticon van Schuermans, dat naast zeer vele bruikbare, ook verwerpelijke dingen bevat. Daarom vraagt alle verzamelwerk, door studenten of niet heelemaal bevoegden gedaan, zorgvolle herziening en voorzichtige benuttiging. Wat, bepaaldelijk voor de ons ingezonden verzameling, zal moeten nagezien en naar een eenvormig systeem gewijzigd worden, is de vorm - ik meen de dialectische - van die volksmeteorologische gegevens. Natuurlijk zal dat geen gemakkelijk werk zijn, want éen mensch kan onmogelijk al de dialecten van Zuid-Nederland behoorlijk kennen en dit kan dus ook niet gevergd worden. En toch vestig ik de bijzondere aandacht van den inzender, op het volgende: Ik ken enkel - min of meer - het dialect van mijn geboortedorp (Zegelsem), van de Zwalmstreek, en heb bij het langdurig onderzoek der steekkaartjes - ik durf hopen dat geen enkel me is ontsnapt - vastgesteld dat de vorm der weerregels en -spreuken, door een Zegelsemschen zanter opgeteekend, te wenschen overlaat, dat de dialectische vorm van het opgeteekende, of van een of meer woorden, onjuist is, ja dat soms een verkeerd dialectisch woord wordt opgegeven. Ik voer hier enkel eenige voorbeelden aan (meer liggen bij mijne hand): De musschen bodderen (d.i. wentelenGa naar voetnoot(1)) in 't zand, staat er ergens; bodderen is vechten (zie mijn Zuid-Oostvlaandersch Idioticon); de verzamelaar bedoelt flodderen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||
Leeuweriken heeten te Zegelsem leeuwerkers niet leeuwerken. Ik lees op een steekkaartje: ‘Als ge patatten plant in de moor, maar ze huiltGa naar voetnoot(1) (aanaardtGa naar voetnoot(2)) met droogte, dan zult g'er hebben’. Ik zou schrijven: ‘As ge pato(dd)ers plant in de more, maar (of mor) z' hult mee' droogte, zild'er hen’. Ik verlang niet dat de inzender van het hier onderzochte antwoord aan den echt dialectischen vorm de voorkeur geeft; hij kan als (iplv. as), patatten (iplv. pato[dd]ers, dat wel het gewone woord is), met (iplv. mee'), zult g' (iplv. zuld') schrijven; maar moorGa naar voetnoot(3) (iplv. more, modder), huilen (iplv. hullen) ken ik niet in mijn dialect. De verzamelaar mocht hier de dialectische of de Nederlandsche woorden more of modder, hullen of aanaarden, doch niet de niet bestaande moor, huilen gebruiken. Op een ander kaartje lees ik: ‘Ne goeden uitkommen (Lente) veel koren in de schuur’. Dialectisch luidt het te Zegelsem: ‘Ne goeën uitkommende' - veel kooren in de schure’. Men bemerkt het verschil: goeën, goeden; uitkommende' (uitkommenden), uitkommen; kooren, koren; schure, schuur.
Ook voor ander dialecten zal dit wel het geval zijn, en dit gemakkelijk vast te stellen gebrek aan eenvormig systeem in het voorstellen van dialectische klanken en woorden, brengt een zonderling onwetenschappelijk mengelmoes voort. Hier vindt men een fiche sterk dialectisch gekleurd, daarnaast een ander die het min of in 't geheel niet is. Een paar onwillekeurig genomen voorbeelden: In het pakje ‘Vorst bij zekeren wind’ heeft men: ‘We hebben stuur weêre, moest het zoovele niet waaien, tegen morgenuchtend ligt de beke toe (Loo)’. - Op eene fiche vindt men gras, op andere gers, enz. enz. Soms wordt een dialectisch tintje door den inzender gewijzigd of weggelaten, veelal echter (en met leden) bewaard. Haastig, oveihaastig schijnt dikwijls de wijziging aangebracht te zijn, en juist daarom is ze niet altijd gemotiveerd. Zoo wordt binst het afvallen van het blad, in het afvallen, enz. Binst drukt juister het denkbeeld uit dan in, meen ik. Kleinigheden zijn het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||
ja; maar dit alles te zamen vormt echter een dialectisch-Nederlandsch mengelmoesje dat, naar mijne meening, geene goedkeuring verdient. De inzender kon hier kiezen tusschen drie systemen: alles in echt Nederlandsch stellen (dat schijnt me voor een Zuidnederlandsch folkloristisch werk niet aanbevelenswaardig); - alles in dialect aangeven (dit schijnt me practisch onmogelijk te zijn); - alles naar een eenvormig systeem min of meer dialectisch voorstellen (dit schijnt me het doelmatigst te wezen). Doch één systeem - niet de drie - voor het heele werk!
Op sommige steekkaarten vindt men de verklaring van zekere dialectwoorden, en ook wel, doch minder, een taalkundige aanmerking. Dit alles echter werd niet door den inzender - ik bedoel den leider, den hoofdman over het geheele - nagezien en getoetst: alles werd zonder vasten regel, methodeloos door den verzamelaar-student gedaan. En ofschoon de inzender in zijne Inleiding verklaart dat hij niet graag aan teksten ‘tornt’, toch denk ik dat deze ook door hem flink moeten worden nagezien en onderzocht.
Ik meen wel dat het beter is een werk over Volksmeteorologie te leveren dat het heele Vlaamsche land (van de Noordzee tot de Maas) doorloopt en overziet, dan een aantal fragmentarische verzamelingen uit beperkter streken. Maar dan is toch ook éene voorwaarde noodzakelijk: zulk algemeen werk mag niet al te onvolledig blijken. De Vlaamsche Academie heeft, mijns inziens, goedgedaan met de vraag in drieën te splitsen - met het doel aldus later een bevoegd folklorist in staat te stellen, door middel der geleverde fragmenten, een min of meer volledig wetenschappelijk geheel samen te brengen. Te meer keur ik dit goed, daar men, aldus te werk gaande, de vertrouwbaarheid van het geleverde bevordert. Ik weet wel dat zulk algemeen folkloristisch werk, als het hier verlangde, niet volledig kan zijn: dit ligt in den aard van de zaak zelf. Toch ben ik overtuigd dat een klein gebied beter, met meer zorg en nauwkeurigheid, dus ook met beteren uitslag kan onderzocht en nagevorscht worden dan een grooter. Doch men leze wat de inzender zelf hierover denkt in zijne Inleiding (blz. 9 sq.), waar hij de reden aangeeft waarom hij het heele Vlaamsche gebied in eens heeft willen omvatten. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||
Daartoe was een legertje verzamelaars hem onontbeerlijk: ± 150, zegt hij zelf in zijne Inleiding (blz. 16). Het is waarlijk veel. Is het echter voldoende? Men denke maar dat er meer dan 1,000 Vlaamsche gemeenten zijn! De 150 plaatsenGa naar voetnoot(1) zijn wel is waar ‘over het heele Vlaamsche land verspreid’, zegt de inzender (Inl. 16); doch hij erkent zelf dat Limburg, vergeleken met de andere provinciën, ‘wat magertjes’ uitviel. De inzender zal wel met mij aannemen, dat zijne verzamelaars niet alles wat, op hun dorp of in de onmiddellijke nabijheid, tot de Volksmeteorologie behoort, hebben afgeluisterd en aangeteekend. B.v. menige Heiligen hebben niets geschonken, doch hadde men de gemeenten waar zij als patroon zetelen, met zorg en vlijt bezocht, zeker zou men een of ander lief zantje hebben opgeraaptGa naar voetnoot(2). En vermits de inzender, door de hulp zijner zanters, het heele Vlaamsche gebied doorloopen en de Volksmeteorologie van het heele Vlaamsche land bewerken wilde, zoo moest hij, meen ik, de indeeling, die in de uitgeschreven prijsvraag voorkomt, niet behouden, de gegevens niet naar provincie, wèl naar hunnen inhoud klasseerenGa naar voetnoot(3). Komt echter een weerspreuk of -regel tegelijkertijd op verschillende gemeenten voor, dan kan de klasseering, door den inzender gebezigd, goedgekeurd worden.
De tweede groep medewerkers zijn de excerpteerders - waarbij men wel de inzender zelf en de zijnen, ‘overschrijfsters van zoo menig uittreksel’ (Inl. 31), rekenen mag. Al het hier geleverde materiaal komt in het tweede gedeelte der pakjes voor, onder de rubriek ‘Uit Boek en Blad’. Ik aarzel niet om te verklaren dat vooral dat gedeelte van den ingezonden arbeid te wenschen overlaat, niet zoozeer om de geleverde excerpten zelf, wèl om de wijze waarop werd ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||
ëxcerpteerd en om de excerpten die ontbreken. Alles werd fragmentarisch gedaan, zonder vasten regel, niet in dezelfde vooraf aangenomen richtlijn. Alles wat de geëxcerpteerde tijdschriften of werken over Volksmeteorologie aangeven, werd overgeschreven: dat wat te beknopt, evengoed als dat wat te lang is; dat wat verdient behouden, evengoed als dat wat verdient geheel verworpen of gedeeltelijkGa naar voetnoot(1) geschrapt te worden. In hetzelfde pakje vindt men soms tweemaal dezelfdeGa naar voetnoot(2) of gelijkende uittreksels. Sommige regels of spreuken worden aangegeven in het 1e deel van 't pakje - het uit den volksmond opgevangen - en in het tweede van hetzelfde pakje - het uit boek en blad nageschreven -, en in zulk geval blijkt de verdeeling van het pakje in twee rubrieken voorzeker ongewenscht. Al die uittreksels - overigens meestal uit de tweede handGa naar voetnoot(3) - moeten nogmaals goed worden nagezien, onderling vergeleken, soms verkort, met orde geschikt (en veelal op een andere plaats dan daar waar men ze thans vindt). Ik zeg ‘nogmaals’, omdat ik de bewering van den inschrijver (Inl. 24) dat hij bijna al deze uittreksels zelf heeft nagezien, wel wil aannemen, en toch blijf meenen dat dit heele excerptenwerk met zorg moet gereviseerd wordenGa naar voetnoot(4).
Doch vooral onvolledigheid is hier het kapitale gebrek. Buiten de werken door Beets in zijne voordracht aangewezen (blz. 67: Yermolow, Sprenger van Eyck, Modderman, Harrebomée - de drie laatste voor Noord-Nederland - Gezelle, De Gheldere, Joos - voor Zuid-Nederland), en door den inzender of zijne helpers nietGa naar voetnoot(5) nagezien, blijkt het, nergens in het ingezonden antwoord, dat onze talrijke Idiotica werden | |||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||
geraadpleegd. Hoe dikwijls zouden deze het aangegeven niet volledigd hebben, want de inhoud van Idiotica spruit ook uit den volksmond, en hoe dikwijls zouden de verzamelaars, bij dit raadplegen, niet hebben vastgesteld dat wat zij als nieuws schijnen voor te leggen, reeds vóor hen werd geboekstaafd? En blijft het niet de eerste plicht van een schrijver te vermelden wat vóor hem, op het door hem onderzochte gebied, werd verricht? Ik oordeel echter dat de inzender zou wel gedaan hebben zich te beperken bij Zuid-Nederland, zooals de Vlaamsche Academie het verlangde: het gebied is uitgestrekt genoeg. Doch indien men alles geeft, b.v. voor Noord-Nederland, wat bij Tuinman en een paar andereGa naar voetnoot(1) te vinden is, dan mochten tal van Noordnederlandsche werken niet vergeten worden. Hetzelfde geldt voor Wallonië; als men b.v. Harou - uit de tweede hand - citeert, dan moet men ook andere, degelijker folkloristische werken of tijdschriften uit Wallonië benuttigen. Hetzelfde geldt voor de ouder werken: excerpta uit Stevens en Liebaut worden gegeven, doch andere oude werken van gelijken aard worden ter zijde gelaten. Ik herhaal het: zulke excerpta werden door de Academie niet gevraagd, en de inzender hoefde ze dus niet te leverenGa naar voetnoot(2). Hij heeft echter gedacht het te moeten doen: doch alsdan moest hij ook naar volledigheid streven.
Ik wil hier nog een paar voorbeelden van onvolledigheid bijvoeren. Het pakje ‘Wat is de wind?’, dat wel meer over Volksgeloof dan over Volksmeteorologie handelt, is zeer onvolledig. En de inzender hoeft enkel het Brabantsch Sagenboek van De Cock en Teirlinck een oogenblik na te zien om overtuigd te zijn hoe onvolledig het pakje ‘Over den wervelwind’ is. - Het pakje ‘Zekere bloemen en planten en de regen’, ja het heele geleverde over Plant en Volksmeteorologie is onvolledig, niettegenstaande al het goede dat de folklorist hier bekomt: mijn gedrukte of ongedrukte nota's verschaffen mij hierover volle zekerheid.
Zooveel over het werk van verzamelaars en excepteerders. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||
Welk is nu de arbeid geweest van den hoofdman, van den inzender? Eerstens heeft de inzender al het materiaal geklasseerd en gerubriceerd. Over deze schikking zegt de inzender wel een paar woorden in zijne Inleiding, doch bepaald kon ik niet weten - geen pakje, geen steekkaartje, geen registei lichtten mij in - hoe eigenlijk de inzender heeft geklasseerd. Hij heeft wel al de fiches in pakjes gestoken, deze met een opschrift voorzien en in een kartonnen doos gelegd; doch geen pakje, geen steekkaartje draagt een nommer, zoodat men niet weet waar het begin en het einde der schikking zijn; enkel opschrift en inhoud der pakjes brengen wel eenigszins op het spoorGa naar voetnoot(1). Toch heb ik, meen ik, kunnen ontdekken dat al de pakjes in twee groote groepenGa naar voetnoot(2) geordend liggen: Volksmeteorologische Kalender en Volksmeteorologie in het algemeen (b.v. regen, wind, nevel, enz.); doch niet zonder moeite kon ik dit ontdekken, want de inzender maakt zijne schikking niet bekend en geen goed geordend register is te vinden. Dat is eene leemte. En ook bleef er veel ongeklasseerd. Hij erkent het (Inl. 22): ‘Daardoor kreeg ik niet alles geklasseerd wat, en hoe, ik zou hebben gewenscht. Een zeker aantal steekkaarten moesten onverlet blijven en werden, eerlijkheidshalve, hier, zonder meer omhaal, afzonderlijk bijgevoegd.’ Dit ‘zeker aantal’ is van belang, zooals men beneden zien zal. Ieder pakje is, waar het pas geeft, onderverdeeld - ik wees er boven reeds op - in twee pakjes (liever hoopjes steekkaarten): 1o het eerste levert ons wat uit den volksmond wordt opgeteekend; 2o het tweede wat uit boek en blad wordt genomen. Doch meermaals komen 1o en 2o beide uit den volksmond en zoo gebeurt het dat men denzelfden weerregel in 1o en 2o vindt. Zie b.v. de pakjes ‘St. Paulus bekeering (25 Januari)’, ‘Maartsche zon deugt niet voor de lieve gezichtjes!’; en andere meer. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||
Dit is nu alles wat een nauwkeurig onderzoek me over inzender's schikking liet weten. En het onklare, onduidelijke dezer schikking spruit zonder twijfel uit de overhaasting, waarmede de inzender heeft gewerkt. Talrijke bewijzen liggen vóor de hand. Er zijn b.v. twee pakjes ‘Over eikels en noten, harde winter’. - De inzender heeft blijkbaar den tijd niet gehad op éen of twee steekkaarten te concentreeren wat op veel geschreven staat. Zie b.v. het pakje ‘Sneeuw - koude voeten, enz.’ Hier zijn, zoo ik wel geteld heb, 18 steekkaarten, en op ieder, buiten den plaatsnaam, staat hetzelfde. En zoo zijn er meer pakjes! Ja, er is schier geen enkel pakje dat niet min of meer (veelal meer) zulke al of niet geschrapteGa naar voetnoot(1) weerregels vertoont. - Zelfs steken er tusschen de pakjes van de tweede reeksGa naar voetnoot(2) een aantal fiches die zelfs niet in de hen betreffende pakjes werden geschoven. - En een niet gering aantal liggen in pakjes ongeklasseerd - de inzender erkent het ridderlijk in zijne Inleiding. Ik som er eenige op: ‘nog van alles over de wintermaanden (ongeordend enz.)’; ‘nog over zaaien en planten (ongesorteerd)’; ‘de onfeilbare weervoorspeller: regen (te onderzoeken)’; ‘nog voorteekens van schoon weer (ongeklasseerd)’; ‘voorteekens van schoon weer, Tuinman (niet geklasseerd)’; ‘excerpta uit “De Veltbouw” van Stevens en Liebaut, 1622 (ongesorteerd)’; ‘een en ander uit Tuinman, en de regen (te zetten hier en daar)’. En zoo volgen er nog zes wel gevulde pakjes! - soms ook duidt het opschrift van 't pakje niet juist aan wat de inhoud is. B.v. ‘de wilde ganzen voorspellen vorst’: kraaien en winterkoninkje worden er in vermeld. De inzender wijst overigens zelf op die overhaasting (Inl. 31-32): Hij en de zijnen ‘konden er onmogelijk den tijd afdoen om ook dat alles over te schrijven’ en hij voegt er bij: ‘hoe gewenscht dat ook wel eens mocht blijken’. Niet alleen acht ik dat gewenscht, maar noodzakelijkGa naar voetnoot(3). Men begrijpt allicht dat niet alles wat de verzamelaars den leider van het werk gezonden hebben, tot de Volksmeteorologie | |||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||
behoort. Dat is zeer verklaarbaar: meestal de verzamelaars zijn voorzeker geen folkloristen. Doch de inzender moest, naar mijne meening, de fiches die niet tot zijn onderwerp behooren, aan kant hebben gelegd. En hier stelt men opnieuw de overhaasting vast. Niet alleen, zooals ik boven zeg, vindt men meermaals denzelfden weerregel of -spreuk op verschillende steekkaarten, maar we krijgen soms, onder den naam van Volkswijsheid over het weer, dingen die eigenlijk tot een ander gebied der folklore moeten gebracht worden. Ik weet het wel: de scheidingslijn tusschen de verschillende groote folkloristische groepen is altijd moeilijk, ja, soms onmogelijk te trekken. En als ik kiezen mag, heb ik liever te veel dan te weinig te kiezen. Toch in het (hier) onderhavig geval moet het geleverde ofwel echte Volksmeteorologie zijn, ofwel althans met de Volksmeteorologie in verband staan. Zulk nauw of los verband bestaat hier niet altijd. Zoo b.v. kan men zeker niet het Zegelsemsch natuurverklarende dierensprookje ‘Waarom de zwaluwenGa naar voetnoot(1) niet meer zingen kunnen?’ tot het gebied der Volksmeteorologie brengen. Meer dergelijks kan worden aangehaald (St. Huibrechtsbrood; lotdagen; eieren, die op zekere dagen gelegd zijn, geven goede hoenderen; het leeuwerik-vangen op St. Theresia; dauw tegen sproeten gebezigd, enz.), dat hier niet thuishoort. Zeker blijft het zeer gewenscht dat in een werk over Volksmeteorologie de nog bestaande Vlaamsche weerspreuken met oudere of vreemde vergeleken worden. Zoo levert men echt wetenschappelijke vergelijkende folklore. Doch ik wil noch mag meer eischen dan hetgene de prijsvraag zelf eischt. De inzender kon dit dus ter zijde laten. Maar indien hij vergelijkt voor eenige weerregels, dan moet hij het ook doen voor de andere. Sommige pakjes geven verwijzigingen naar gelijke of gelijkende Fransche, Hollandsche, Hoogduitsche, Italiaansche, Deensche en Noorweegsche weerregels, doch (ik mag zeggen: bijna altijd) uit de tweede handGa naar voetnoot(2) (zie b.v. het pakje ‘St. Mathijs’). Schier nergens blijkt het inderdaad dat de excerpteerders de oorspron- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||
kelijke werken hebben nagezien. Telkens door hen een vreemde weerspreuk wordt aangetroffen (meestal in de geëxcerpteeide tijdschriften) wordt zij ook aangegeven met de woorden van het tijdschrift zelf. Doch waar de excerpteerders hier niets vonden, werd ook elders niet gezocht en de nog voortlevende weerregel wordt alsdan, zonder vergelijking met andere, eenvoudig opgeteekend. Het zou ook wel voor de meteorologie van belang zijn te onderzoeken of de nog bestaande weerregel al of niet op lange ervaring en dus op waarheid steunt. YermolowGa naar voetnoot(1) zegt wel te recht:
‘Was wir unter der Bezeichnung “uralte Voksweisheit” verstehen, ist freilich noch keine Wissenschaft, sondern nur der Keim einer solchen - ein Schatz von Wahrnehmungen und Erfahrungen, aus dem die Wissenschaft vieles schöpfen kann, und den sie nicht gering schätzen darf, obwohl viele Irrtümer und falsche Begriffe sich der in ihm enthaltenen Wahrheit zugesellt haben. Sache der Wissenschaft ist es, sich in der grossen Masse dieser im Laufe der Jahrhunderte angehäuften Wahrnehmungen des Volkes zu orientieren und das Wertvolle und Richtige daraus zu verwenden; es dürfte kaum zu bezweiflen sein, dass das Studium eines dermassen ausgedehnten Stoffes der Wisschenschaft einen nützlichen Dienst erweisen muss, indem es ihr Gebiet erweitert und ihr einen reichen Urquell von Beobachtungen und Erfahrungen aufdeckt. Dieser Urquell, an dem einst die ersten Anfänge der Wissenschaft erblühten muss jetzt, wo die Wissenschaft so wert vorgeschritten ist, mit besonderm Interesse betrachtet werden, um das seit langem zerrissene Band zwischen der genauen wissenschaftlichen Forschung einerseits und der unmittelbaren Erfahrung, der feinfühligen Beobachtungshabe des einfachen Dorfbewohners andererseits wiederherzustellen.’
Zeer zeker is dit waar. Zulk kritisch wetenschappelijk onderzoek behoort den echten meteorologenGa naar voetnoot(2). En toch zou het wel interressant zijn te weten waarom de zwaluwen, als 't schoon weer is, hoog in de lucht, en als de regen naakt, laag bij den | |||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||
grond vliegen; waarom vóor het onweer de donderbeestjes steken; waarom sommige kruiden en bloemen als weervoorspellers bekend staan; enz. enz. In het ons ingezonden werk wordt zulk kritisch onderzoek terloops en bij uitzondering (meestal door middel van excerpta) gedaan. Doch, vermits zulks niet gevraagd werd en de inzender verklaart (Inleiding, 36) dat dit zijne krachten ver te boven gaat, wil of mag ik hier niet verder aandringen.
***
Thans kan ik voorgaande beschouwingen en bedenkingen over den ingestuurden arbeid samenvatten, en toonen wat niet of althans niet behoorlijk door den inzender of leider van het heele werd gedaan.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||
***
Wie nu het bovenstaande leest, zou kunnen oordeelen: de ingezonden arbeid is dus niet goed. Zulk oordeel zou teenemaal onjuist zijn. In het ons gestuurde ligt een echte volksmeteorologische schat; niet verborgen ligt hij daar; men hoeft hem enkel te grijpen en hem in een hem waardig schrijn te leggen en te bewaren. Bij dien schat kunnen zonder twijfel nog andere juweelen worden gevoegd. Maar waarlijk! zooals hij daar, min of meer ordeloos, ligt, is het reeds een groote schat. Al deze weerregels en de aan te nemen, te verwerpen of te wijzigen excerpten vormen de kostbare kern van een echter nog te voltooien werk. En mag ik met een vergelijking dit lang verslag - lang omdat het ons ingezonden antwoord inderdaad zulk lang verslag ten volle waardig is - sluiten? De inzender, de leider, de hoofdman is als een persoon die een prachtig huis heeft willen opbouwen: de steenen, tichels en pannen, de balken, kepers en latten, het ijzer- en ander metaalwerk, ja, schier al de noodige bouwmaterialen zijn bijgevoerd en op hoopjes geschikt, min of meer ordentelijk: de steenen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||
liggen bij de steenen, de tichels en de pannen liggen niet overhoop en ondereen, kepers en balken, houtwerk en ijzerwerk, 't ligt daar alles naar den bouwmeester te wachten, die den grond, waar 't gebouw zal staan, nog moet in gereedheid brengen, al die mooie, goede materialen moet samenvoegen, vergaren, nevenseen schikken en ineenwerken; met een woord, het huis moet opbouwen! Met die vergelijking wijs ik op het hoofdgebrek van den geleverden, reeds zoo verdienstelijken arbeid. En daarom moet ik voorstellen den inzender - een goed bouwmeester kan en zal hij tevens zijn - den tijd te gunnen zijn arbeid naar de hier uitgesproken wenschen te voltooien. De inzender schat dit nog te verrichten werk: ‘een acht dagen louter materiëel werk’; doch ik ben overtuigd dat hij de snelheid zijner werkkracht overschat en de bij te voegen of te wijzigen gedeelten te gering acht. Moeste ik dien arbeid klaarmaken, zoo zou ik ten minste daaraan een paar jaar moeten werken. Ik verzoek dus de Academie de prijsvraag aan te houden tot 1916; en ik denk stellig dat wij alsdan het groot genoegen zullen hebben een merkwaardig boek over Vlaamsche Volksmeteorologie, een echt standaardwerk te kunnen bekronen. | |||||||||||||||||||||||
2o) Verslag van den Heer A. de Cock.Zelfs jongeren dan ik zouden zich door een werk als mij thans wordt voorgelegd, laten afschrikken: duizenden zonder veel orde samengebrachte steekkaarten lezen en beoordeelen; uit die los aaneengeregen, met overhaasting tot pakjes vereenigde fiches - van de niet geklasseerde gezwegen - zich een voorstelling trachten te vormen van het geheel, waarvan de schrijver verzuimd heeftGa naar voetnoot(1) een eenigszins duidelijk geraamte op te timmeren, - ziedaar de onverkwikkelijke arbeid, welke hier op den rug der juryleden werd gelegd. Gelukkig heeft mijn vriend Is. Teirlinck, die blijkbaar meer moed en geduld en werkkracht heeft dan ik, door een alzijdig onderzoek, waarvan de uitslagen in een volledig, zeer degelijk verslag zijn neergelegd, dat ondankbaar werk in groote mate voor mij vergemakkelijkt. Ik verklaar ronduit dat ik onmogelijk den tijd heb kunnen vinden om den inhoud van die 500 pakjes, éen voor éen, na te | |||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||
zien; na een dagen lang voortgezet onderzoek, meen ik er evenwel genoeg van te weten om mij ten volle bij de beschouwingen van den eersten verslaggever te kunnen aansluiten: al de aanmerkingen van zijn slotoordeel, in 13 nrs samengevat, vind ik volkomen gegrond. Ik verhaast mij echter er bij te voegen, dat ik anderzijds met M. Teirlinck gaarne hulde breng aan den inzender van dit zeer rijke materiaal en de hooge waarde er van volmondig erken. Het hangt van hem af, de gebreken weg te nemen, die zijn arbeid ontsieren en ons iets werkelijk uitstekends te leveren, dat hem en de Vlaamsche Academie tot eer zal strekken.
Slechts enkele punten uit Teirlinck's verslag wil ik in 't licht stellen; vooreerst de onvolledigheid, door hem wel te recht een kapitaal gebrek geheeten. Blijkens de Inleiding, blz. 4-7, heeft de inzender voor Vlaamsch-België ‘nagezien en geëxcerpeerd een aantal oude en nieuwere boeken en boekjes, bepaaldelijk heel wat almanakken... Daarbij Rond den Heerd (van 1880 af), Volkskunde, Ons Volksleven, Vlaamsche ZantenGa naar voetnoot(1), Eigen Schoon, Biekorf en 't Daghet in den Oosten’. Het gaat waarlijk niet aan, Rond den Heerd eerst te gebruiken te beginnen met 1880, en de jaargangen 1866-'79 ongebruikt te laten; die jaargangen zijn toch niet zoo heel moeilijk te vinden, zou ik meenen; ik zelf bezit de eerste tien jaargangen en ben bereid, ten gerieve van den inzender, de weerregels daaruit af te schrijven. En waar bleven die andere even onmisbare Vlaamsche bronnen: de 7 jaargangen van Volk en Taal, benevens de idioticons van Schuermans, De Bo, Tuerlinckx en Claes, van Rutten, Cornelissen en Vervliet, Joos en Teirlinck? En waarom werden Gezelle's Loquela en de verschillende jaren van zijn Duikalmanak niet benuttigd? En Wodana? En de Calendrier belge van Reinsberg-Düringsfeld? En l'Année de l'Ancienne Belgique van Dr. Coremans? Ook bij De Cock en Teirlinck, Kinderspel, 6de deel, en bij Witteryck, Recueil de Contes populaires, de Coutumes religieuses et de Superstitions (Bruges 1889) zijn goede weerregels en geschikte dingen te vinden. Het is wel waar dat de meeste weerregels en rijmpjes uit het Antwerpsch Idioticon reeds in Ons Volksleven voorkomen, doch dit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||
tijdschrift werd in 1900 gestaakt, terwijl het Antw. Idioticon dagteekent van 1899-1903, en het lijvige Aanhangsel eerst in 1906 verscheen, zoodat er ongetwijfeld wel wat nieuws zal uit te putten zijn. Bovendien wordt er soms iets verkeerds uit Ons Volksleven in 't Idioticon verbeterd. Een voorbeeld: ik neem het pakje fiches betreffende Sinte Margriet. Op menige plaats heerscht er verwarring tusschen Ste Margriet, koningin van Schotland, die den 10en Juni, en Ste Margriet van Antiochië, die den 20en Juli gevierd wordt. De eerste, die slechts twee dagen na St. Medard - le grand pissard - komt (in den hooitijd), wordt evenals deze in verband gebracht met aanhoudenden regen, en heet daarom bij Cornelissen-Vervliet ‘de hooizeikster’, wat in het pakje ontbreekt; - de tweede komt in den aanvang van den graanoogst en geeft dan ook aanleiding tot menig rijmpje in dezen aard: ‘Met Sinte Margriet pikken ze koorn, rijp of niet’. Het volgende uit Ons Volksleven 1890, blz. 7, overgenomen, heeft echter geen gezonden zin: Met Sinte Margeriet (10 Juni)
Pikt men koren, rijp of niet;
En met Sint Jan (24 Juni)
Pikt alleman.
De inzender zelf wijst hier op de verwarring tusschen de twee Margareta's; doch hij schijnt niet bemerkt te hebben dat die verwarring het gevolg is van een andere: dewijl hier sprake is van St. Jan, heeft men natuurlijk de Sinte Margareta van den 10en Juni moeten nemen, anders was dat niet samen te rijmen. Doch, op 10en Juni pikt er niemand koorn, zoodat hier blijkbaar de Margareta van den 20en Juli bedoeld wordt, en St. Jan dient dan vervangen door Sinte An(ne) (26 Juli). De heer Cornelissen, die het gebrekkige rijmpje in Ons Volksleven mededeelde, heeft het dan ook niet opgenomen in het Antw. Idioticon, terwijl men in het Aanhangsel, blz. 2,031, leest: ‘Met Sinte Margriet pikken ze koorn, rijp of niet, en met Sint An pikt alleman’. Zóo is het rijmpje geheel in orde; daarmede strookt insgelijks het versje op dezelfde blz. van Ons Volksleven (1890) aangehaald: Met Sint Vincent (19 Juli) pikt die kan
En met Sint An pikt alleman.
En in het pakje Sinte Anna vind ik eveneens, voor Oolen en de omstreken van Turnhout: ‘Met Sinte An pikt alleman’. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||
Ik had het echter over de onvolledigheid van het prijsantwoord. Ik neem b.v. het pakje: Vroege donder voorspelt meestal niet veel goeds, met zijn rijken inhoud: 43 varianten uit den Vlaamschen volksmond, 5 var. uit ‘Boek en Blad’, hoofdzakelijk hierop neerkomend: ‘Als 't dondert op een blooten doorn (d.i. in 't voorjaar), is er een slecht jaar te verwachten’. We krijgen hier dus maar 5 varianten uit gedrukte bronnen geput, nl. uit den Volksalmanak van 't Willemsfonds (1854), uit Volkskunde (1888), Vlaamsche Zanten (1900), Het Manneken uit de mane (1913) en Tisje Tasje's korf (1900-'05). Ik wil het bewijs leveren, door een reeks citaten, ontleend soms aan door den inzender geëxcerpeerde tijdschriften, dat zijn werk niet altijd met de noodige zorg werd verricht en er uit de gedrukte bronnen heel wat meer te halen valt; ziehier:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||
Zou Gezelle de laatste twee spreekwoorden niet ontleend hebben aan Harrebomée, en zou nr 7 geen omwerking zijn van dit andere uit Harrebomée: Donder op den naakten tek, 't heele jaar geen nat gebrek (deel I, 143 en deel III, 164)? Verder kan ik nog wijzen op een paar Noordnederl. varianten, een uit Limburg en een uit Friesland: ‘Donder in een dorren boom geeft een goed zuiveljaar’ (Welters, Feesten, Zeden, Gebruiken en Spreekwoorden in Limburg, Venloo, blz. 117), en: ‘In kale boomen donder, dit geeft een weer van wonder’ (Nml. ruw, onstuimig weder. - W. Dijkstra, Uit Friesland's Volksleven, II, blz. 248).
Zou de inzender nu niet overtuigd zijn, dat het volstrekt noodzakelijk is onze idiotica en de andere bovenvermelde bronnen te onderzoeken? Zeer wenschelijk acht ik het, met mijn vriend Teirlinck, dat onze weerregels met andere Nederlandsche en met uitlandsche vormen worden vergeleken. Van Tuinman werd gebruik gemaakt, doch niet van Harrebomée's Spreekwoordenboek, waarin zooveel oudere verzamelingen uit Noord en Zuid werden opgenomen. De pas genoemde schrijvers, Welters en Dijkstra, mag men hierbij niet vergeten, evenmin als de 13 jaargangen van de Driemaandelijksche Bladen, tot onderzoek van Taal en Volksleven in het Oosten van Nederland (1902 en vlgg.). Wat de parallellen uit vreemde talen betreft, zou men zich tot Duitsch, Fransch en Engelsch kunnen beperken, en dan nog enkel voor de weerregels van eenige beteekenis, om de taak niet al te zwaar te maken. Het is echter maar een wensch. Dat men daardoor tot interessante uitslagen zou komen, lijdt geen twijfel. Men vergelijke b.v. deze Duitsche en Fransche varianten van den boven besproken weerregel: Froien Donner, viellen Hunger (verg. boven, no 9). - Dunner öwer de kahlen Baum bedütt kein guet Jahr. - Wann 't dunnert up 'en drügen Ast, dann gitt et en fruchtbôr Johr (deze 3 uit R. Eckart, Niederdeutsche Sprichwörter, 1893, blz. 82). - Wenn es im Frühling, uber der Blute plötzlich donnert, so wird ein fruchtbares Jahr, aber wenn es über kahlen Baumen donnert, ein unfruchtbares (Meklenburg. - Wuttke, Deutsche Volksaberglaube, § 266). - Wenns donnert | |||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||
auf kahlen Wald, so gibt es eine schwere Zeit (in Kujawien. - Hessische Blatter f. Volkskunde, 1904, blz. 127). - Donnerts in den ‘hohlen’, d.i. blattlosen Wald, dan gibt es ein gewitterreiches und fruchtbares Jahr, und viele Kinder werden darin geboren (Vogelberg - Hess. Blätter, 1912, blz. 222). - Wenn es über die kahlen Baume donnert, so giebt es kein Obst (Pommersche Volkskunde, 1896, blz. 62). Quand on entend le tonnerre avant la Notre-Dame de mars, ou pendant les trois premiers jours de mai, les vaches ne donneront que peu de lait (In de Vogezen. - Mélusine, 1878, p. 478). - Le foin manquera et le lait sera rare, s'il tonne avant la Notre-Dame de mars (Sauvé, Folklore des Hautes-Vosges, 106). - Tonnerre hors saison, mauvais temps hors raison (Sauvé, id., 23). - En mars quand il tonne, chacun s'en étonne; en avril s'il tonne, c'est nouvelle bonne (Calendrier des bons Labourers, pour 1618. Bij Le Roux de Lincy, Proverbes français, I, p. 84-85). Deed men zulks nu ook voor het Engelsch, aldus voor de talen onzer drie naburen, zoo zou het werk zeker een grooter belang opleveren. Doch, voor slechts een half dozijn weerregels allerlei parallellen aanhalen, zelfs uit het Deensch, Spaansch en Italiaansch (uit de tweede hand), en voor al het overige uitsluitend in de Nederlanden blijven, zooals de inzender thans gedaan heeft, neen, zóo kan, zóo mag het niet.
***
Hier raak ik aan een ander punt, waarover ik een woordje wensch te zeggen, nl. het citeeren uit de tweede hand. Iedereen weet aan welk gevaar men daardoor blootstaat, vooral wanneer men op dilettanten moet steunen. Nu, de inzender, die zich vaak in dat geval bevindt, is voornemens, zegt hij (Inleiding, blz. 23, noot), ‘de excerpta uit de tweede hand (Reinsberg, Coremans, in Ons Volksleven, b.v.) te vervangen door de oorspronkelijke teksten - wat overigens het eenige, streng wetenschappelijke is’. Hij doelt hier op excerpta, die in Ons Volksleven medegedeeld werden door A. Harou, een onwetenschappelijk man, die dikwijls zelf uit de tweede of de derde hand aanhaalt, zoodat wij in dit prijsantwoord wel eens met wetenschap uit de vierde hand te doen hebben: de inzender ontleent aan Harou, wat deze overnam van Reinsberg-Düringsfeld, en deze | |||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||
derde geleerde verklaart het gehaald te hebben bij Coremans, Schayes, enz.! Ik heb zelf een dezer citaten nagezien, en ziehier den uitslag. Het geldt twee excerpta uit het pakje PaschenGa naar voetnoot(1), geput uit Reinsberg-Düringsfeld, Calendrier belge, I, 247. Hier komen, gansch op 't einde der bladzij deze twee alinea's voor, die ik door A en B zal voorstellen, en de drie volzinnen vervat in A zal ik, duidelijkheidshalve, aanduiden door a, b en c. Ik schrijf over: A. - a) Déjeuner avec deux oeufs pondus le vendredi saint, préserve de la fièvre. - b) Ne pas manger de viande le dimanche de Pâques garantit des maux de dents. - c) Les marins font souvent voeu avant leur départ de ne pas manger de viande ce jour-là pour être préservés des tempêtes. B. - Les vents d'est et de nord-est sont bien venus le jour de Pâques, si d'autres vents n'ont pas gâté le vendredi saint. Dáar verwijst Reinsberg, in eene noot, als bronnen voor die twee alinea's, naar Coremans (L'année de l'anc. Belg., blz. 43, 44 en 79; Wodana, blz. 112, 222: en Schayes, (Usages, Croyances, Trad..... des Belges anciens et modernes, blz. 232-233). Harou neemt in Ons Volksleven 1895, blz. 96-97, de littera c) met de tweede alinea over, en verwijst voor c) naar Reinsberg I. 247, en voor alinea B naar denzelfde, alsook naar Coremans 43, 44, 79, Wodana 112, 222 en Schayes 232-233. Coremans heb ik niet kunnen onderzoeken, de twee andere bronnen daarentegen wel: Wodana blz. 112 en Schayes 232-233 gewagen enkel van Goede-Vrijdagseieren en van vleeschderving op Paschen ter afwering van tandpijn, twee dingen die Harou onvermeld laat, omdat het geen weerkennis geldt. - Wodana 222 spreekt van littera c), zoodat alleen deze bewijsplaats door Harou mocht aangegeven worden, doch hij gebruikt ze op een verkeerde plaats, daar hij blijkbaar noch Wodana noch Schayes heeft nagezien. Het kwaad is niet minder erg bij den beantwoorder der prijsvraag: hij maakt van Harou's dubbele mededeeling in Ons Volksleven twee fiches, en verwijst voor de 2de fiche naar Reinsb.-Dür., Coremans, Wodana en Schayes, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||
ofschoon wij weten dat althans de laatste twee daarop geen betrekking hebben. Hier blijkt dus eens te meer hoe weinig vertrouwen Harou's wetenschap verdient. Wil men een tweede bewijs? Een excerpt (waarin sprake is van de eerste sneeuw tusschen Driekoningen en Lichtmis), door Harou in Ons Volksl. (1898, blz. 109) gegeven, werd, naar zijn zeggen, genomen uit A. Hock, Croyances et Remèdes au Pays de Liége, p. 178. Welnu, dat werk van Hock telt 2 deelen, wat Harou niet vermeldt, en te vergeefs heb ik de aangeduide plaats op blz. 178 van elk dezer twee boekdeelen gezocht! De inzender zal dus al de citaten van Harou zorgvuldig moeten nazien.
***
Ten slotte nog een woordje over de klasseering der steekkaarten in elk pakje; er zijn gemeenlijk twee rubrieken: Uit den Volksmond, en - Uit Boek en Blad. In elke rubriek schikt men de fiches naar de provincie, waardoor de meest verwante parallellen vaak geheel van elkander verwijderd worden. Met Teirlinck acht ik het noodzakelijk enkel naar den inhoud te klasseeren, zonder van de citaten uit Boek en Blad een afzonderlijke rubriek te maken. Ik neem als voorbeeld het pakje Op den Zaterdag. Ik vind er 14 fiches met een weerregel, die in den grond dit zegt: Des zaterdags schijnt toch eens even de zon, hoe weinig ook. De meeste geven de reden van dat verschijnsel op, andere niet. Op grond van dien inhoud, kan men de 14 fiches aldus schikken.
Bij dat 14-tal, alle uit den volksmond opgeteekend, kan ik nog een parallel uit Denderleeuw voegen, en drie uit Boek en Blad, die ik hier laat volgen:
(Harrebomée, Spreekwdb., II, 493, en Joos, Idiot., 755.) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||
Er is nooit een Zaterdag, zoo boos of zoo kwaad Of het zonneken schijnt er vroeg of laat. (Pol de Mont en Alf. de Cock, Vlaamsche Vertelsels, blz. 359.)
B. - Als 't Zaterdag is, de zunne komt altijd uit, al en ware 't maar voor een kleen tijdeken. 't Is omdat O.L. Vrouwe heur waschte zou kunnen droogen. (Zwevegem. - Biekorf, 1890, blz. 66)Ga naar voetnoot(1). Zóo, ongeveer, hoorde ik het ook te Denderleeuw, in den volksmond: 's Zaterdags is er altijd zonneschijn, al was 't maar voor éen uur, omdat O.L. Vr. dan heur himme moet droogen. En men weet dit zelfs door een kleine legende te illustreeren. Met dien grondslag, overigens, wordt het spreekwoord in heel Duitschland en Frankrijk aangetroffen: ‘Kein Sonnabend ohne Sonnenschein, weil Maria ihre Wäsche trocknen muss’ (Simrock, Deutsche Mythologie, 338)Ga naar voetnoot(2). - ‘Il n'y a pas de samedi dans l'année Où le soleil ne montre son nez’ (Orain, Le folklore de l'Ille-et- Vilaine, II, 135). En te Nantes: ‘Il n'y a pas de samedi en France, Où le soleil ne fasse sa révérence’, met dit kommentaar: On prétend que, même quand il pleut, le soleil paraît trois fois le samedi, pour saluer la Sainte Vierge, à qui ce jour est consacré (Marie Vaugeois, in Revue des Traditions pop., 1910, p. 364)Ga naar voetnoot(3). Naast dien algemeen verspreiden vorm, vond ik te Denderleeuw en in Rond den Heerd een paar sterk afwijkende vormen, waarin de Zaterdag in verband wordt gebracht met den Zondag: ‘Zaterdag noen, 's Zondags heel den dag te doen’ (Denderl.), en: Zulke Vrijdag, zulke Zondag,
Maar de Zaterdag spant de kroone
In 't vuile of in 't schoone.
(R.d. Heerd, 1868, blz. 160.)
Geen mogelijkheid om die vormen van het spreekwoord, betreffende de weersgesteldheid van den Zaterdag te rangschik- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||
ken, indien men de provincie, de streek voor basis neemt; alleen de inhoud moet dienaangaande beslissen, het kome dan uit den volksmond, of uit Boek of Blad, om het even.
Ik denk hiermee wat meer licht te hebben geworpen op de drie hoofdpunten van Teirlinck's verslag, en herhaal dat ik me bij zijn conclusiën geheel en al aansluit. Het hangt van den inzender af een standaardwerk te leveren, hij heeft maar te willen: het aangebrachte, reeds zoo rijke materiaal te volledigen en op wetenschappelijke gronden te verwerken. Daartoe zal hij voorzeker nog een spanne tijds van ten minste 2 jaar behoeven, daar alles nog persklaar moet gemaakt worden, zoodat ik mij verplicht zie, met mijn vriend Teirlinck, de Academie te verzoeken om de prijsvraag te willen aanhouden tot in 1916. | |||||||||||||||||||||||
3o) Verslag van Dr. Jan Bols.Bij de zoo volledige veislagen van mijne geëerde medejuryleden, M.M. Teirlinck en de Cock, heb ik weinig of niets te voegen. Evenals zij acht ik dat de inzender van het antwoord ‘Vliegt de Blauwvoet - Storm op zee’ op grooten lof recht heeft, maar, - om de vele door hen aangehaalde redenen, - geene bekroning verdient. Met hen ook verzoek ik de Academie de prijsvraag aan te houden tot 1916. Het zij mij enkel geoorloofd nog wat nadruk te leggen op de volgende woorden van M. Teirlinck: ‘Wat, bepaaldelijk voor de ons ingezonden verzameling, zal moeten nagezien en naar een eenvormig systeem gewijzigd worden, is de vorm - ik meen de dialectische - van die volksmeteorologische gegevens... De inzender kon hier kiezen tusschen drie systemen: alles in echt Nederlandsch stellen (dit schijnt me voor een Zuidnederlandsch folkloristisch werk niet aanbevelenswaardig); - alles in dialect aangeven (dit schijnt me practisch onmogelijk te zijn); - alles naar een eenvormig systeem min of meer dialectisch voorstellen (dit schijnt me het doelmatigst te wezen). Doch één systeem - niet de drie - voor het heele werk!’ Naar mijn gevoelen ook is het eerste stelsel niet aan te bevelen. De inzender zelf schrijft in zijn Woord vooraf: ‘Aan de taal... werd in gevallen waar het niet ongewenscht voorkwam, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||
iets gewijzigd. Echter niet altijd: zoo licht gaat bij verandering een schakeering van beteekenis te loor, of wat pittigs, wat eigenaardigs er in’.. Hij liet dikwijls staan wat diende gewijzigd naar de streek waar de fiches vandaan kwamen; o.a. varken, op steekkaartjes van Opwijk, Sterrebeek, Zundert...; de maand Maart heeft venijn in den staart, op eene fiche van Elewijt...; zich in uitdrukkingen van plaatsen waar het volk geen zich gebruikt... enz. Aan den anderen kant wijzigde hij somtijds waar het, zoo dunkt me, ‘ongewenscht’ voorkwam. Bij voorbeeld: Op een aantal steekkaartjes - o.a. van Melden, Strijpen, Opwijk, Londerzeel, Merchtem, Wemmel, Bever.., - verandert hij den opgegeven vorm 10-11 uren of ure in 10-11 uur. Waarom? Zelfs in de veronderstelling dat hij, naar het niet aan te bevelen stelsel ‘in dit Zuidnederlandsch folkloristisch werk’, honderden en honderden hem toegestuurde steekblaadjes uitsluitelijk in ‘echt Nederlandsch’ wil stellen, dan wensch ik te weten om welke redenen 10-11 uren geen echt Nederlandsch zou zijn. Indien de inzender meent dat 10-11 uren in Vlaamsch-België en niet in Noord-Nederland zou worden gebruikt, dan vraag ik sedert wanneer en om welke reden Zuid-Nederland geene stem in 't kapittel van taalregeling meer heeft, al wordt dit als een ontegensprekelijk vonnis zonder het minste bewijs in de eene of de andere huidige spraakkunst uitgeorakeld; en dan zij aan den inzender bericht dat 10-uren wel degelijk in Noord-Nederland gezegd en geschreven wordt: hij leze maar - om maar één voorbeeld aan te halen (en 't voorbeeld kan tellen!) - eenen uitnoodigingsbrief tot de zittingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te LeidenGa naar voetnoot(1). Zoo veranderde hij ook op steekblaadjes bieën in bijen, bieboer in bijenboer, en dit voor dorpen waar bijen stellig onbekend is. En hier vraag ik hem weer eens sedert wanneer en om welke | |||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||
reden de vormen bie en bieboer niet meer deugen? Dezelfde vraag stel ik voor het door hem veranderde heur ooren in haar ooren, voor peerd veranderd in paard? Voor haar en heur zie Spraakkunsten en Woordenboeken. Voor bie en peerd weet men toch dat beide vormen door de Spellingregels van 1864 gewettigd zijn, en nog steeds door het gezag van de bevoegdste der Hollandsche taalkenners worden goedgekeurd. Wat misschien sommigen niet weten, is, dat op de 186 tongvallen-vertalingen van de Parabel des Verlorenen Zoons in het zeer belangrijk Dialecticon van Johan Winkler ('s Gravenhage, bij Nijhoff, 1874) voorkomende, er maar een tiental - meest uit steden van de provinciën Zuid- en Noord-Holland - met waard zijn voor het Latijnsche dignus esse overgezet staan: enkele geven verdienen: al de andere hebben weerd met zware e of met eenen daarop trekkenden klank. Het zal wel niet noodig zijn daar thans nog verder over uit te weiden; ik bepaal mij met naar mijne academische lezing over Waard of Weerd, Hert of Hart, Bie of Bij (Verslagen, 1903, blzz. r89-204), alsook naar Regeltjes (Lier, 1912, blz. 92) te verwijzen. |
|