Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1913
(1913)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 688]
| |
Kleine verscheidenheden.I.
| |
[pagina 689]
| |
stichtingen van jaargetijden en andere kerkelijke diensten. Dit was een dapper op muzikale mate geklep, op eene of meer klokken....’
Men lette inzonderheid op de hieronder volgende teksten, ons door genoemden heer ter hand gesteld:
Archief der stad Thielt, Dischrekening van Bamis 1559 tot Bamis 1560, fol. 35 vo; (Jaargetijde) ‘Over Loys vanden Keerchove ende zyn wijf..., den orghelare metter grooter orghele orghelende... Beede de costers moeten beyaerden sdaechs te vooren, te noene, vespere ende te love, telckent een poose, ende naert lof een langhe poose over doot, altijts metter meeste clocke naest de meeste; smorghens te mattene ende ter hoochmesse beyaerden met een minder clocke, deerste ende de derde poose luden over doot.’ - (Andere teksten, fol. 36 vo.) Id., id., fol. 38 en vo: (Jaargetijde) ‘over Pieter vanden Heede... Item beede de costers zyn ooc ghehouden te ludene metter groote clocke ende solemnelic te beyaerden een quartier huers...’
Aan zijnen kant, schreef ons onze waarde collega Dr. Jan Bols, den 10 September 1913, het hieronder volgende:
‘In Register van 1676 door Pastoor Stuyck (kerk van Alsemberg) staat: ‘den bijaerder die van savons te vooren ende smorgens int twee geluijt moet bijaerden drij st.’ ‘Op blz. 307 van zijn artikel schrijft de heer Edw. Gailliard over feestgelui door hem in 1887 te Weeze (Rijnprovincie) bewonderd. Ik ondervond iets in denzelfden aard. In mijne kleine nota's op eene reis (April 1913) staat het volgende aangeteekend ter gelegenheid van eene plechtige H. Sakramentsprocessie te Valetta (Malta): Uit de overtalrijke torens en torentjes van kerken en kapellen galmen zware en klingelen lichte klokken met haastige slagen over de gansche stad. Hoe nader de godsdienstige stoet een van die kerken of kerkskens komt, hoe sneller het klokkenklinken: een strijd om ter rapste! 't Is een beiaardspel zonder maat of akkoord, maar toch indrukwekkend in zijne wildheid, eene dichte vlucht van klanken vrij en vroolijk bimbambommende boven onze hoofden. Vóór ons, aan den overkant van de straat, steekt tusschen de huizen een torentje met zichtbaar hangende klokken de lucht in: twee jonge mannen, van op het platdak der naburige woonst, trekken elk met een zeel aan de klepels, en luiden zoo met steeds versnellende snokken, terwijl ze, reikhalzende op den rand der kornis, de processie kunnen zien voorbijwandelen.’ | |
[pagina 690]
| |
171. - Ghemeene leven.‘Dat gemene leven’ wijst, naar Verdam (Wdb., IVe deel, vo Leven, kol. 436, rubriek 3), op Gemeenschappelijk leven. Genoemd woord Leven wordt ook aangetroffen in zeker reglement (XIVe eeuw) ‘van der Lazerien van Brughe’, of van het godshuis van Sinte Maria-Magdalena aldaar: wellicht zal daardoor bedoeld zijn, het soort Vereeniging, Fr. Communauté, dat bestond onder de zieken, die in dat gesticht samenleefden. Welnu, in gemeld Reglement (bij L. Gilliodts-van Severen, Coutume de la ville de Bruges, I, blzz. 368-378), komt onze uitdrukking onder verschillende vormen voor:
Eerst, Ghemeene leven: Door art. 46 wordt bepaald, dat het Ghemeene leven het derde deel ontving van zekere boeten, waarin de zieken konden vervallen:
Art. 46 (blz. 377): ‘Item, vort so es te wetene, dat alle dese voornoomde boeten, die verbuert zullen worden, wart zijnde drie pont par. of daer onder, zullen ghebruucken daerof haerleder beleeders teen darden deel, - ende dekin ende ziine heet ende bezetters, tander derden deel, - ende ghemeene leven, tdarde darden deel...’
Men legge Ghemeene leven niet uit door ‘la généralité de la vie commune’, met de nadere bepaling ‘des pauvres de la ville’: het schijnt ons toe, dat er alleen spraak is van de ‘Communauté’ tusschen de arme leprozen. Vergelijk overigens met art. 23 van het Reglement (op. cit., I, 372), waarin spraak is van de verdeeling van het jaargeld door de vreemde zieken te betalen, tusschen ‘den heet’, de ‘beleeders’ en de ‘aerme zieken van Brugghe’, d.w.z. de arme leprozen dier stad.
Vervolgens treffen wij Leven aan:
Art. 32 (blz. 374): ‘Item, ooc so en moet negheen zieke gaen binder stede van Brugghe, om rente, noch om testamente, noch om gheene almoesene den levene ghemeene ghegheven...’
‘Den levene ghemeene werd door ‘au profit des pauvres lépreux’ vertaald; - au profit de ‘la Communauté des pauvres lépreux’ zal dit wél beteekenen.
Wezen nu vermeld, de uitdrukkingen: Den aermen levene, d.i. wellicht de Communauté des malades pauvres, nl. der | |
[pagina 691]
| |
arme leprozen, en niet Les pauvres de la ville, zooals het door een schrijver vertaald werd:
Art. 21 (blz. 372): ‘Item, wat zieke die bevonden wort, dat hy achter oudt testamente of eeneghe almoesene, of bedvaerdeGa naar voetnoot(1), te commene in profiit van den aermen levene, die sal verbueren de selve boete van prinsepael der diefteGa naar voetnoot(2), ende de boete meersende nadat hy van state es.’
Heedt (Eed) vanden levene, of ‘Heet vanden zieken’ (art. 23, blz. 372), of Serment de la Communauté, zooals de heer L. Gilliodts-van Severen zegt:
Art. 43 (blz. 377): ‘Ende waert dat eenich zieke mesdadelicke bevonden ware mesdoende, die valt in boeten naer discretie vanden meester vanden hove ende heedt vanden levene.’
En Heed (Eed) van den aermen, d.w.z. niet le Conseil des pauvres, maar, met het oog op het voorgaande, le Serment de la communauté (des lépreux pauvres):
Art. 20 (blz. 371): ‘Item, dat deken of vinders renten, husen of landt lieten verdonkeren of vercochten, die sal verbueren an den penninc dartich penninc ende anden scellinc dartich scellinghenGa naar voetnoot(3), ende voort eewelic ghewert zijn huten heede vanden armen’. | |
[pagina 692]
| |
172. - De naeste zijn van zinen huuse en persoon van scadelicker ende lastigher conditie...Krachtens de ‘Costume’ der stad Ieperen, van 5 Juni 1535, was het ‘een huerdere van huusen of landt’ niet veroorloofd ‘tzelve voort te verhueren’, tenzij ‘bij den wetene ende consente vanden ervachteghen’, dus tenzij met toestemming van den eigenaar. (L. Gilliodts-van Severen, Cout. d'Ypres, I, 408.) Had de eigenaar vernomen, dat zijn huurder die bepaling was te buiten gegaan en wilde hij, eigenaar, ‘de naeste niet zijn van zinen huuse of lande’, d.w.z. wilde hij zijn recht niet doen gelden, als ‘ervachteghe, an tzelve huus of landt hand te slaen’, of zelve over zijn goed te beschikken, - dan was de huurder wél gerechtigd het in spraak zijnde huis of land voort te verhuren. De uitdrukking ‘de naeste niet zyn en wilde van zinen huuse of lande’, uit den hieronder volgenden tekst (Costume van 1535), luidt overigens, in de Coutume homologuée van 1619 (op. cit., I, 100), ‘niet en begeerde aen syn goet hant te slaen’. De tekst volgt: L. Gilliodts-van Severen, Cout. d'Ypres, I, 410: ‘Item, indien de ervachteghe gheadvertiert wesende vanden voort verhuerene, de naeste niet zyn en wilde van zinen huuse of lande, zo zal de huerdere tzelve moghen voort verhueren tzynen proffite, behoudens dat hyt niet voort en verhuere persoonen van scadelicker ende lastigher conditie dan de huerdere...’ (1535. - Zie ook Cout. homolog. van 1619, op. cit., I, 100.) De bepaling hierboven: ‘Behoudens dat hyt...’ wil niet zeggen, zooals een schrijver meende, ‘A condition qu'il ne .... sousloue pas à des conditions plus onéreuses et dommageables’, - maar: Op voorwaarde dat hij, huurder, voortverhure aan iemand van gelijke conditie, aan iemand die even betrouwbaar is als hij.
De naeste syn is eigenlijk De meest gerechtigde zijn, of Fr. Etre le premier en titre; de ‘naeste’ is ook Hij die ‘geprefereert wert voor andere’. (A.E. Gheldolf, Cout. de Gand, I, 258, art. 4 et 6), of die de ‘optie’ heeft (Id., op. cit., I, 68, art. 2): Gheldolf, op. cit., I, 258: ‘Elck proprietaris verhuert hebbende syn goet, huys ofte erfve, ende bevindende 't selve voort verhuert synde, is de naeste om syn goet selve te aenveirden, mits uplegghende alsoo vele als de naerhuere...’ (1546.) | |
[pagina 693]
| |
‘Elc proprietaris of meestere... es de naeste’, - luidt het in de Gentsche Coutume homologuée van 1503, - ‘omme zyn goet zelve te aenveerdene ende t'zelve voort te verpachten oft anders zynen wille daer mede te doene, zonder den voorpachter ofte naerpachter eenige bate te moeten gheven’. (Op. cit., I, 68.) De eigenaar was evenwel gehouden, ‘ghevraecht zynde by den pachtere angaende de voirseyde voortverpachtinghe... zijne optie terstont, emmers zonder merckelyck vertreck..., te verclaren’. (Op. cit., I, 68.) ***
Het woord Naeste werd ook op andere aangelegenheden toegepast: Indien b.v. renten ‘beset ofte onbeset,’ verkocht werden, waren zij, die zulke renten te betalen hadden, ‘de naeste’ om den koop daarvan te vorderen:
L. Gilliodts-van Severen, Cout. de Bruges, I, 54: ‘Van ghelycken eenighe renten vercocht synde..., ofte oock eenighe schulden, actien ofte obligatien, de ghelders ende debiteurs van sulcke renten, schulden, actien ende obligatien syn de naeste ende wel ontfanghelick den coop te calengieren by naerhede indient hemlieden belieft...’ (Cout. homol. van 1619.)
In zake van verkoop van huizen, molens, landen ‘ende successien, tusschen twee ofte meer persoonen ghemeene synde’, was, bij 't verkoopen van een deel daarvan, ‘de naeste’ hij ‘die 't meeste deel’ had. (Id., op. cit., I, 56: Cout. homol. van 1619.) Men zei ook De naeste van zynen goede zijn. ‘Indien de hueraere ofte pachter (van eenich huys oft landt) tselve niet en bewoont ofte en ghebruyckt’, dan is de eigenaar gerechtigd ‘hand daeraen te slaen, als wesende de naeste van zynen goede’: ‘ende smelt de huere ofte pacht, indien den proprietaris’ bedoelde goed ‘wilt aenveerden’. (Id., op. cit., I, 60: Cout. homol. van 1619.)
Gheprefereert worden luidt het hieronder:
Id., op. cit, I, 60: ‘Alsser van een huys ofte landt twee ofte meer eyghenaers syn ghemeene ende onverdeelt, de ghene t'meeste deel hebbende wort gheprefereert voor andere minder deel hebbende, omme t'selve personnelick te besitten...’ (Cout. homol. van 1619.) | |
[pagina 694]
| |
In het oud-fransch luidt Naeste: Presme, Preme, Preume, Proisme, Proesme (uit het Latijn Proximus) = Proche, Prochain, le Parent le plus près du défunt, Celui qui a le droit de retrait lignager (ten onzent: ‘Naerhede) (Dupin et Laboulaye, Gloss. de l'ancien droit français), en, met het oog op onze teksten, Hij die ‘de naeste’ was om zeker recht te doen gelden. Zie bij La Curne de Sainte-Palaye, vis Presme, Presmesse, Proisme, Proismeté en Prosmeté. | |
173. - In faulten van...Bij Verdam, vo Faute, komt een voorbeeld voor van de uitdrukking In fauten, met de beteekenis In gebreke (vinden). Ziehier een tekst, uit het jaar 1514, waarin In faulten van... beteekent Door gemis van..., Bij gebrek van...:
‘Registre vanden leenen ghehouden in manscepen vander kerken van Dronghene bij Ghend’, van 1514, fol. x vo: ‘In kennessen der waerheyt ende in faulten van mijnen zeghele, zo hebbic Pieteren den Haze ghebeden dese lettre te teeckene met zijnen gheuseerden handteeken hierop ghestelt den...’ (Staatsarchief te Gent)
Andere voorbeelden, fol. x vo en fol. xj. Men vergelijke met Bi faute(n) van.:, bij Verdam. | |
174. - Clapper.Door dit woord wordt hieronder geenszins Iemand die klapt, die klappen kan, bedoeld: het is dan ook niet met het Fr. Visiteur gelijk te stellen. L. Gilliodts-van Severen, Cout. Bruges, I, 369: ‘Item, gheen zieke - (t.w. ‘parsoen of parsoennicheghe’ die ‘bezieckt es’ en in de ‘Lazerien van Brugghe’ is opgenomen) - en mach houden gheenen bodeGa naar voetnoot(1), hy [en] es houdt zesse ende dartich jaeren, up te verbuerene iij lib. par. Item, gheen zieke en mach houden, huut zine huuse (d.w.z.: de ‘plecke’ daar hij woont ‘ende huus houd’) gaende, meer dan twee clappers, ten ware dekin, vinder of bezewerGa naar voetnoot(2), die macher houden drie also langhe als hij in den heedt | |
[pagina 695]
| |
es ende niet langher, up te verbuerene iij lib. par.’ (Regl. uit de XIVe eeuw.)
De vertaling luidt: Item, nul malade ne peut recevoir chez lui plus de deux visiteurs... Deze vertaling, zooals Verdam het ook zegt, mist allen grond. Met dien geleerden lexicograaf zijn wij het echter niet eens, dat Clappers hier wijst op personen die met een klap of klep loopen, voor een melaatsche, om zijne nadering aan te kondigen. Onze tekst doelt op iets anders. Zooals men weet, mochten, op bepaalde dagen, de melaatschen in de steden om aalmoezen gaanGa naar voetnoot(1); zij moesten evenwel van een klep voorzien zijn. Welnu, was het den zieke soms niet veroorloofd, personen aan te stellen, nl. Clappers, of lieden die met de lazarusklep gingen, om aalmoezen te hunnen behoeve in te zamelen? Men vergelijke b.v., de volgende plaats, aan Horae Belgice, 2, 124, ontleend en door Verdam, vo Lasers, aangehaald: men huurde haer eenen geselle, die haer al door die minne van god soude clinken die laserische belle’. Te Bergen in Henegouwen, was het den zieken verboden, tenzij op zekere dagen, binnen de stad te komen. Het was hun evenwel veroorloofd een bode te hebben, om in de stad van huis tot huis te gaan bedelen, maar deze moest met een bel op zijn doortocht klinken:
Léopold Devillers, Bans de police de la ville de Mons du XIIIe au XVe siècle, blz. 57: ‘Des mesians. Que nus mesiaus soit, sour appierdre chou qu'il a sour le corsGa naar voetnoot(2), qu'il entre devens les portes de le ville, se che n'est 1e nuit des jours Nostre Dame, le nuit dou Noël, de Pausques, de Penthecoustes, de Tous Sains, et le nuit dou quaresmiel, mais avoir puelent .j. vallet à tout une clokète ki les voist pourcachierGa naar voetnoot(3) aval le ville...’ | |
[pagina 696]
| |
175. - Verdiendelic man.Deze uitdrukking is een verbasterde vorm van Bedienelijk man, waarover aanteekeningen in ons Gloss. à l'Inventaire Archives Bruges, vo Sterfvelicke laet, alsook bij Stallaert en bij Verdam, vo Bedienlijck man.
‘Registre vanden leenen ghehouden in manscepen vander kerken van Dronghene bij Ghend’, van 1514 (op het Staatsarchief te Gent), fol. xvj vo: ‘Dit naervolghende es de grootte ende denombrement van eenen leene dat ic Jan de Meestre, als verdiendelic man van voochdien van Willeminne vander Vennet, mijnder moedre, houde ende houdende es (sic) van.’ Id., fol. xix vo: ‘Ende mids der absencie van mynen voornoemden heere (Philips Baron van Montmorency), zo hebbic Loys de Biloez, als procureur ende machtich over mijnen voornoemden heere, tzelve leen verheven ende ontfanghen als verdiendelic man...’ | |
176. - Bewachten.Bewachten is hetzelfde als Bewaken, Bewaren, Behoeden. Twee voorbeelden bij Verdam; een ander uit 1377 volgt:
Staatsarchief te Brugghe, Fonds Veurne, Rek. van den baljuw van Veurne van 21 Sept. 1377 tot 11 Jan. 1378 n.s. (Rol): ‘Wulpen. Clais Crommen wijf was ghecalengierd vandat zoe een zelverin lepelkin verdobbelt zoude hebben dat zoe hadde te bewachtene vander kerke van Boydekins houke. Omdat een arem wijf was ende de zaken clene waren, pais omme .vj. lb.’ | |
177. - Dootscauwinghe.Dootscauwinghe is hetzelfde als het huidige Lijkschouwing, Fr. Visite d'un cadavre:
L. Gilliodts-van Severen, Cout. d'Ypres, I. 296: ‘Clachten van dootscauwinghen ende andere. Clachten vanden heere zyn de clachten die den heere doet in vierscharen, van manslachte, moorde ende andere groote crismen ende delicten, daer dootscauwinghe of ghebuert es: in welcke zaken de schauwinghe ghelezen zyndeGa naar voetnoot(1), de heere sal...’ (1535.) Edw. Gailliard. |
|