Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1912
(1912)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1055]
| |||||||||||||
Kleine verscheidenheden.127. - Mellen, melden en melten.In de Verslagen en Mededeelingen, April 1912 (blz. 278-283), komen twee mededeelingen voor van den heer Edw. Gailliard, over Mellen of Melden en over Maelscap en Meltscap. Uit die mededeelingen kan men afleiden dat Mellen, Melden - laat er ons bij voegen, Melten - oude synoniemen zijn van het thans gebruikte woord Huwen. Ik veroorloof mij hier aan te stippen dat deze oude vorm bij ons volk nog voortleeft in eene samenstelling, welke niet van belang ontbloot is. In de Nederlandsche leerboeken over natuurkunde treft men de benaming Wolkbreuk aan; hier te lande heet dit weerverschijnsel: de Meltevrouw, de Varende vrouw, de Windsbruid, enz. De Wolkbreuk, heeft haren zetel in de onderste luchtlagen, en bestaat uit draaikolken, die zich zeer snel verplaatsen en vergezeld gaan van bliksem, hagel, stortvloed en gedruisch. Dit weerverschijnsel wordt aan de samenwerking van tegenstrijdige winden en electriciteit, alsmede aan lagen luchtdruk toegeschreven. De Wolkbreuk doet zich gelukkig zelden in onze gewesten voor; zij draagt er de volgende benamingen, waarover een tamelijk uitgebreide literatuur bestaat: 1. Meltevrouw; - 2. Houwvrouw; - 3. Barende vrouw; - 4. Varende vrouw; - 5. Dolvrouw; - 6. Bontevrouw; - 7. Windsbruid; - 8. Winddrolle; - 9. De mouw en de houw. - Verder nog eenige varianten, hieronder vermeld.
1) Meltevrouw: in Loqucla, 1892, blzz. 52, 53 en 54; in Rond den Heerd, 4e jaarg., blz. 240 en 16e jaarg., blz. 312.
2) Houwvrouw: 't Daghet in den Oosten, 3-4 jaarg., blz. 74, geeft: ‘Houwvrouw, Varende vrouw, Hoovrouw (Zonhoven), Houw, de Brouw, de Bontevrouw. Vrouw heeft hier de oude beteekenis van heer behouden. (Weert.)’
3) Barende vrouw: in Schatten uit de Volkstaal (door Am. Joos), blz. 120; - in Algemeen Vlaamsch Idioticon (door L.W. Schuermans), blz. 30, leest men: ‘Barende vrouw, een wervelwind, fr. tourbillon. De barende vrouw is over ons veld getrokken. (Br.).... Te Willebroeck is 't barele vrouw. Tusschen Leuven en Mechelen hoort men soms wel van Bonte vrouw spreken.’ | |||||||||||||
[pagina 1056]
| |||||||||||||
4) Varende vrouw: Algemeen Vlaamsch Idioticon, blz. 774, geeft: ‘Varende vrouw (de), orkaan of sterke dwarlwind die alles verwoest en meêneemt wat op zijnen doortocht is (Westvl.). Zie Barende vrouw, en Kiliaen, die Vaerende wijf opgeeft als oud voor Draeyende wind, L. turbo, vortex. Ook is bij dien lexicograaf Varende vrouw of wijf eene boschgodin, tooveresse, vreemd wijf, hoer; 't engl. fairand man beteekent bij Boyer, hetzelfde als: vagebond.’
5) Dolvrouw: in Algemeen Vlaamsch Idioticon, blzz. 68 en 99.
6) Bonte vrouw: in Algemeen Vlaamsch Idioticon, blz. 68.
7) Windsbruid: in Proeve van een kritisch Woordenboek der Nederlandsche Mythologie (door Ph.C. van den Bergh), blz. 360, treft men de volgende aanhaling aan: ‘Grimm, Gramm. 3, 391, Myth. 361, toont, dat deze naam vanouds in Duitschland gangbaar was; hij brengt het een en ander bij, dat echter de benaming weinig opheldert. In Nederland is dit woord thans niet meer bekend, doch Kil. heeft ook: Vaerende wijf, vetus. j. draeyenden wind, turbo, vortex. - Men meende namelijk dat zoodanige dwarrelwinden door heksen, wanneer zij door de lucht voeren, veroorzaakt werden, en, daar deze duivelsbruiden waren even als de nonnen Christusbruiden, is de duivel in de plaats van den windgod getreden. Dit blijkt nog uit een Belgisch sprookje, dat wanneer een tooveraar door de lucht varen wilde en de wind dit merkte, hij tegen dezen zei: zet u maar op mijnen staart. (Wolf, Niederl. Sagen, nr 688.)... In België gelooft men, dat zoodanige dwarrelwinden door de Varende moeder veroorzaakt worden, die eenen omtocht houdt. (Wolf, Niederl. Sagen, nr 518)’.
8) Winddrolle: Het Belfort, 1887, blz. 613-614. In een art. over Madoc, schreef Guido Gezelle aldaar: ‘Winddrolle of windrolle heet de landsche wervelwind, de Varende vrouwe, de Meltevrouwe, de Schouwvrouwe (fr. trombe terrestre), bezuiden Oostende. Wind-drol-le is, volgens deze afleiding, Wind-duivel-in.
9) De Mouw en de Houw: in 't Daghet in den Oosten, 7e jaarg., blz. 32, leest men: ‘De Houwvrouw of de Houwmouw, de mouw of de houw, is de dwarrelwind en niet de storm. De stormwind, die in de boomen loeit, dat is de ‘Wil'jacht’. | |||||||||||||
[pagina 1057]
| |||||||||||||
De voorgaande aanhalingen vermelden hier en daar Kiliaan; welnu, Kilianus auctus seu Dictionarium Teutonico-Latino-Gallicum (Amstelodami, 1642), aan scherper nazicht onderwerpende, zoo vind ik:
Het door mij gebruikte exemplaar van Kilianus auctus, vroeger het eigendom van Prudens Van Duyse, werd door den dichter met wit papier doorschoten en voorzien van aanteekeningen, waeronder: ‘Vaerende vrouw... Aliena. Voc. a Westph.’ Kiliaan kent Maelen met de beteekenis conjugari niet. Van Duyse echter schreef nevens maelen, L. molere, Fr. moudre: ‘Maelen, conjugium inire.... Zie op Gemael (sic). Grimm Rechtsalt., 475, 600.’ Op Ghemael teekende hij weder aan: ‘Gemaelscat, huwelijkspand. Grimm, Rechtsalt., 422, 433’. Gemaelen, verzamen. Bilderdijk, op Gemaal, makker. Grimm, Rechtsalt., 433. Gram. II. f. 736, 737. Vergl. Mone, Quellen. I, 421, no 4406 en 7. geman, makker.
Afleiding. - Mellen, Maelen en de euphonische vormen Melden en Melten staan rechtstreeks in verband met het Gotisch maljan, twisten, krijten, janken. Het Oudsaksisch had mâhalán en het Angelsaksisch, moelan. Het Oudhoogduitsch had mahalen en in het moderne hs. treft men aan: vermählen, trouwen, huwen, uithuwen; Vermählung, huwelijk; Vermählungsfest, enz. Dat de primitieve beteekenis van Mellen zou geweest zijn, volgens de Gothische opgave, twisten, krijten, janken, en dat deze beteekenis later zou overgegaan zijn tot huwen, zal niemand moeten verwonderen als men in aanmerking neemt dat, bij de primitieve volkeren, het huwelijk werd aangegaan ten gevolge van roof, twist en natuurlijk ook, gekrijt en gejank. Deze doenwijze is heden ten dage nog in zwang bij sommige primitieve volkstammen (in Kongo, b.v.) en, in verscheidene sinds lang beschaafde | |||||||||||||
[pagina 1058]
| |||||||||||||
landen, herinneren zekere bruilofstplechtigheden nog volop aan de aloude zeden.
Besluit. - Onder de verschillende inlandsche benamingen van Wolkbreuk, schijnt mij Meltevrouw de oudste te zijn; ik heb zelfs, door een ouden Oostendschen visscher, nog hooren spreken van Meltewuver; was dit nu een sporadisch taalverschijnsel van zijnentwege? Dat kan ik niet meer klaar trekken; in alle geval, maakte hij ervan een mannelijk wezen, zooals hij van de duve (duivin) den duver (duiver) maakte. Het vraagstuk van geslacht daarlatende, rijst thans de vraag op: hoe komt in de inlandsche benamingen van Wolkbreuk het gedacht van eene huwende vrouw te pas? Ten tijde dat er gemeld werd, in plaats van te huwen, was de inlandsche godsdienst deze der Franken. In de Germaansche godenleer komen Freia en Holde voor en ze beheerschten er het huwelijk. Eene wolkbreuk was voor het volk het huwelijk ofwel de herinnering eraan van deze godheden en, volgens het aloud gebruik, moest dit huwelijk vergezeld gaan van groot geweld, gedruisch en gejank (van den wind). Later, toen onze voorvaderen kristen werden, waren de oude goden in duivelen veranderd; vandaar de inlandsche benamingen dolvrouw (drolvrouw), winddrolle. Ten anderen, deze tusschenkomst van duivelen in een weerverschijnsel is geen feit dat alleen staat; wie kent de spreuk niet: ‘als het regent en de zon schijnt, is 't kermis in de hel (Westvl.); als het regent en de zon schijnt is 't duivelkenskermis (Oostvl.). ‘El diâle mareie se fille! zeggen de Walen van Hoei en andere Romaanschsprekende volken. Dat eene Meltevrouw, eene Houwvrouw, daarna eene Barende vrouw wordt, is iets gansch natuurlijks. Eene Varende vrouw komt vooreerst van eene gewone letterverwisseling voort, en ten tweede, zij geeft een duidelijk beeld van een deel van het weerverschijnsel. Winddrolle en Dolvrouw zijn leden van dezelfde familie alsmede Bontevrouw (een spook). Windsbruid is eerder een Hoogduitsche vorm dan een Vlaamsche. De Mouw en de Houw is eene klanknabotsing verwerkt met eene herinnering, in barbaarsche taal gezegd, eene onomatopée met eene reminiscentie! Herman Ronse. | |||||||||||||
[pagina 1059]
| |||||||||||||
128. - Verlaten.Men zegt nog ten huidigen dage Iemand van zijne bediening verlaten, Fr. Démissionner, Demettre de sa charge. In de hieronder volgende teksten hebben wij Verlaten zonder bepaling = bepaald (uit een ambt) Ontslaan; Fr. Démettre (Oter d'un emploi, d'une fonction): L. Gilliodts-van Severen, Cout. d'Ypres, I, 312: ‘Item, waert zake dat eenich vooght (van weezen) sterve of verlaten ware by der ghemeener camere ..’ (1535.) Id., op. cit., I, 328: ‘Item, waert dat eeneghe vooghden... der weesen ghelt... weeckelicken bezet (hadden)... men zal stappans dien vooght verlaten ende maken twee nieuwe...’ (1535.)
Met het oog op voogden van weeskinderen, een voorbeeld van Verlaten (met de bepaling ‘van hare vooghdien’:
Id., op. cit., I, 312: ‘De zelve vooghden alzo gecoren zynde, ne zullen by gheenen engiene verlaten moghen werden van hare vooghdien, zonder by der ghemeener camer van vooght ende scepenen ende dat met goede redelicke cause...., by den welcken claerlicken blycken mach, dat eenich voocht schuldich werd verandert te sine...’ (1535.) | |||||||||||||
129. - Hantvast.Bij Verdam zijn, vo Hantvast, de twee uitdrukkingen Enen hantvast maken en Enen handvast nemen aangehaald: Fr., Mettre à quelqu'un la main sur le collet. Ziehier een voorbeeld van Enen hantvast hebben = Iemand in verzekerde bewaring hebben:
L. Gilliodts-van Severen, Cout. d'Ypres, I, 518: ‘Item, waert dat een vreimde ghetwist hebbende jeghens poorters binder scependomme, gheameneert ware hy eenich vanden officiers, zo dat menne handvast hadde...’ (1535.)
Een voorbeeld van Hantvast zijn:
Id., op. cit., I, 518: ‘Ghevielt dat yement wie hy zij poortere of vreimde, gheameneert ware ende handvast zynde... niet commen wilde paysivelic inden bezantGa naar voetnoot(1) ende ontworstelde of ontquame...’ (1535.) | |||||||||||||
[pagina 1060]
| |||||||||||||
130. - Afgaende lieden, - bevreesen en commissie valetudinaire.AFGAENDE LIEDEN zijn Personen, oud van jaren, wier krachten verminderen, welke beginnen ‘af te leggen’ (De Bo), te vervallen. - Afgaend = Zwak, Afnemend in krachten. Een voorbeeld bij Verdam.
Van Bevreesen, Bevresen = Vreezen, heeft die lexicograaf twee voorbeelden aangehaald. Een andere volgt: ‘Zegde te bevreesen vande zelve processen geen goed recht te zullen genieten...’ (Staatsarchief te Brugge, Fonds van het Vrije, charters, oud nr 5129, akte van 15 Mei 1699.)
Men zie de ‘Commissie valetudinaire’ hieronder, of de Aanstelling om van zekere ‘afgaende persoonen’ getuigenis in rechten af te nemen, nl. van ‘Valetudinairen’, (naar het Fr. Valétudinaire), dus van lieden ‘dont la santé est chancelante ou délicate’ (Littré).
Staatsarchief te Brugge, Fonds der voormalige Abdij van Sint-Andries, Mélanges Delepierre XI-12. voorloopig blauw nr 7637, akte van 30 Augustus 1641: ‘Philips, by de gracie Godts coninck van Castillien..., onse lieve ende getrauwe die president ende lieden van onsen raede in Vlaenderen, salut. Wy hebben ontfaen d'oitmoedighe supplicacie vanden heere prelaet van St. Andries cloostere, inhoudende hoe dat hy betrocken heeft inden raede van Vlaenderen dhr J...., ter cause dat hy suppliant es in goede ende deuchdelycke possessie van...., daerinne hy hem bevindt getroubleert te syne by den voornoemden dhr J.; Van al twelcke... de suppliant can doen blijcken bij diversche getuygen, vande welcke zijn sommige oude ende afgaende lieden, de welcke, eer anderstont de saecke sal wesen gereguleert tot enqueste, den suppliant bevreest sy souden mogen commen te sterven, oft ooc alsoo eenige synde militaire, vertreckende naer andere quartieren, alsdoen niet vindelyck, daerdeure hy soude vercort worden in syn goet recht, oirsaeke dat hij hem keert tot ons, oidtmoedelick biddende om onse opene letteren van commissie valetudinaire ter materie dienende. Zoo eyst dat wij u ontbieden..., hoort, interrogeert ende examineert alzulcke getuygen oude, crancke, valetudinaire ende afgaende persoonen als deselve suppliant voor u sal willen beleeden...’
Edw. Gailliard. |
|