Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1912
(1912)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 951]
| |
I.
| |
A.
| |
[pagina 952]
| |
Met de Comedie humaine van den vindingrijken Honoré de Balzac, met Madame Bovary (1857) en den geschied- en oudheidkundigen roman Salommbô van den rijkbegaafden Flaubert, komt het realisme in Frankrijk op den voorgrond. Het wordt echter weldra verergerd en verdrongen door Zola's naturalisme. Realisten zijn ze die in hun kunstgewrochten de wezenlijkheid, met wat ze ook leelijks en gemeens kan hebben, pogen na te bootsen. Nog verder gaan de naturalisten. Door hen wordt ‘de werkelijk bestaande natuur als hoogste ideaal beschouwd’ en is de kunst niets anders dan het afschilderen der natuur, zooals ze is: ook met hetgeen ze kan walgelijks en stootends vertoonen. En waar komt die ‘werkelijk bestaande natuur’ op echter, meer onverbloemde wijze voor dan in de medische werken? Waar ergens vindt men, in hun toonbeeldige of walgverwekkende naaktheid, beter opgeteekend en klaarder uitgelegd ‘die gesteldheid (inrichting) en de werking van het dierlijk lichaam in het bijzonder, zoowel in gezonden als in zieken staat?’
Ten dienste van den weetgierige biedt de beschrijvende geneeskunde heur vele vakken aan: ontleed- en vergelijkende ontleedkunde, weefselleer, embryologie, dierchemie; diagnos-, anamnes-, en semiotiek. - Voor den geest van den opzoeker stelt de toegepaste geneeskunde ten toon: de leer der levensverrichtingen (physiologie), de gezondheidsleer (hygiene), de ziektenleer (pathologie), de zielkunde (psychologie), de zielsziektenleer (psychopathologie), de zielsgeneeskunde (psychiatrie). Door haar dringt hij in de geheimen der zielsziekten (psychosen), der zenuwziekten (psychoneurosen) en der krankzinnigheid (psychopathie). Een schier oneindig uitgestrekt onderzoekings- en bewerkingsgebied! een onuitputbare waarnemingsbron!
Geen wonder, dat romanschrijvers en dichters, van het romantisme tijdelijk beu, gretige oogen sloegen op en doldriftig grepen naar den schat, door de Balzac en Flaubert aangewezen. De literatuur bemachtigde dan ook zonder dralen de geneeskunde. Hoe willekeurig, onkiesch, onzinnig zij er echter mee omging, zij hier terloops aangehaald: zij zifte en herzifte de geneeskunde; verwierp wat de wetenschap goeds bevatte; benutrigde, o jammer! veel van wat zij leelijks inhield. Het koren, het gezonde, werd misprijzend voorbijgegaan: de normale physiologie miste de bewonderaars en beoefenaars, waarop zij recht had; de zielkunde der normale menschen - in den beginne vaak en graag, doch dadelijk te stout en weldra | |
[pagina 953]
| |
te onzinnig benuttigdGa naar voetnoot(1) - vond alras geen ontleders meer. Het kaf, het ziekelijke, het ontaarde, werd hartstochtelijk verkozen: de ziektenleer telde meer en meer bewerkers, doch moest eerlang het onderspit delven voor de ziekelijke zielkunde, de zielsziektenleer, en de zielsgeneeskunde.
‘De geneeskunde,’ schrijft Dr Robert Geyer, ‘of, beter gezegd, de psychopathologie, drong, als veroveringsrecht, niet enkel in den zoogezegden waarnemingsroman, maar ook op de planken onzer schouwburgen. De thesisstukken, waaraan heerschende wetenschappelijke stelsels tot grondslag liggen, zijn op dit oogenblik ontelbaarGa naar voetnoot(2)’
Men behandelde dan in de romans, bij voorkeur en schier uitsluitend, de buitensporigheden, dwaasheden, dweeperijen, euveldaden van halfzotten, zotten, ontaarden van alle slag; van hysterici, vallende-ziektelijders en zielsslappen (psycho-asthenici); van mislukte, onbegrepen wezens en wonderzinnige geesten; van alcohol- en erfalcoholzieken; van bedwelmden door opium en andere verdoovingsmiddelen; van besmetten door syphilis en andere ziekten. De Realisten, en inzonderheid de Naturalisten, schilderden voor het lichaam meer pathologische dan physiologische gevallen, voor de ziel meer wangedrochten dan menschen. De meeste der heldinnen onzer hedendaagsche romans en gedichten zijn zenuwlijderessen (nevropathen)Ga naar voetnoot(3). Bij het zenuwachtig geworden lezerspubliek genoot deze prikkelende en zinbegoochelende nieuwigheid veel bijval: wat de schrijvers meer en meer aanzette den ingeslagen dwaalweg verder op te wandelenGa naar voetnoot(4). Het onvermijdelijk gevolg bleef niet lang achterwege: de literatuur werd zelve ziekelijk, zenuwachtig. De neurose, onder den vorm der neurasthenie (zenuwzwakte), betrad en beheerschte het literarisch grondgebied. ‘Opgebouwd met de waarneming van den mensch intus en in cute, kon dergelijke literatuur enkel de weerstraling zijn van zijn zenuw- | |
[pagina 954]
| |
ziekten. Zij moest, noodzakelijkerwijze, ziekelijk worden en op neurose uitloopen.’ Arvède Barine had het geraden: ‘in het rijk der gewaarwordingen is de bovenmensch, de superhomo, de zenuwlijder’. ‘Dichters en romanschrijvers trokken hun voordeel uit deze veropenbaring van een ziekelijk ik, overgevoelig geworden, maar een ik, dat tevens het hartstochtelijkste onderwerp oplevert’ (André Monéry). Van Baudelaire tot Verlaine, van Destojewski tot Maupassant, teekent zich een literarische stroom af, waarvan het ziekelijk karakter ons niet kan ontgaan (André Monéry). In de Vice Suprême getuigt men: ‘de Latijnsche lier verwringt haar verhalen onder de ingeving der krankzinnigheid, en, indien haar akkoorden zóo doordringend zijn, dan is het omdat in haar de helft, het beste van het oostelijk brein, barst en bederft’. (André Monéry). Uit al de werken van den grooten Zweedschen dichter August Strindberg ‘komt u een sterk bewogen, woelige en ziekelijke atmosfeer te gemoet. Vooral boeken zooals “Biecht van een zinnelooze” en “Inferno” schijnen als een brevier van een verdoemde.’ (A. Martens). Haasten we ons er bij te voegen, dat, onzes erachtens, geen vermaarde Duitsche (Ebers, Hamerling, Hahn, enz) of geen Engelsche romanschrijvers (Dickens, Tackeray, George Eliot, enz.) zich aan werken in den aard van Zola en diens ziekelijke school bezondigden.
Niet enkel de letterkunde, inzonderheid de Fransche, lijdt thans aan zenuwachtigheid, maar heur beoefenaars zelven zijn zenuwlijders geworden.
Th. Gautier (Fransch dichter en kunstcriticus: 1811-1872) schrijft ergens: ‘op deze wijze loopt men het gevaar op zelf door de neurose aangetast te worden’. André MonéryGa naar voetnoot(1) bekrachtigt dit gezegde: ‘bij de letterkundigen groeit het aantal der zenuwlijders meer en meer aan’. Alfred de Musset voelde de neurose, bekende: ‘dat een opgewonden verbeelding en zieke zenuwen het beste van zijn liefelijkheid en zijn genie uitmaaktenGa naar voetnoot(2)’. Hij werd gekwollen door een overmatige gevoeligheid; werd gefolterd, niet door zijn kwaal maar door droeve vooruitzichten, zonderlinge zinsbegoochelingen, schrikbarende nachtmerries en wreede visioenenGa naar voetnoot(3)’. | |
[pagina 955]
| |
Enkele letterkundigen verschoonen hun zenuwlijden door deze woorden van den wijsgeer L. Bourdeau: ‘Het evenwicht der vermogens leidt enkel tot een gelukkige middelmatigheid. De geniale strekkingen onderdrukken sommige vermogens en verhoogen er andere. Er schuilt dus in het genie een neurose, die de aandrijvingskracht geeft’. Ook eischen zij, dat het vermogensevenwicht gebroken worde. Ze willen overgevoelig zijn, en zelfs pijnlijk overgevoelig, omdat deze overgevoeligheid hen hooger en hooger opvoert. ‘De schrijver wordt zijn eigen spioen’, beweert Th. Gautier, ‘doch hij klaagt er niet over, dewijl deze overprikkelde gevoeligheid aan zijn genie tot grondslag dient en zijn getrouwste, warmste medewerkster is.’ ‘Indien het zenuwstelsel niet gevoelig is tot de smart of tot de vervoering toe’, acht de schrijver van la Vie Errante, ‘deelt zij ons slechts middelmatige schuddingen en gewone aandoeningen mede’. Die schrijvers beminnen en troetelen hun smartzucht (algomanie): ‘een zielskranken toestand, welke zekere enkelingen tot minnaars der pijn omschept, die de smart liefhebben als een wellust en als een genot beoefenen’.... ‘Die schrijvers zijn ontaarden, hysterici of zielszwakken’.
CONSCIENCE ontsnapte aan de opkomende aanstekelijke neurose. Vele zijner werken zagen immers het licht voor het geboren worden der nieuwe opvatting. Haar invloed bracht bij hem geen anderen uitslag teweeg, dan dat hij voortaan wat meer werkelijkheid in menige dorpsnovelle bracht. Conscience, bij wien het evenwicht der lichaams- en verstandsvermogens immer stand hield, die gezond redeneerde en normaal gevoelde, werd nooit zijn eigen overgevoelige spioen en was nimmer op smartzucht (pijnmanie) belust. Hij werd zenuwzwakke noch zenuwlijder. Zijn eigen leven en dat zijner medemenschen blikte hij vroolijk, opgebeurd, in. Wel ontrolt hij ons enkele malen uitvoerig de buitensporigheden, wonderzinnige gedachten of vieze kuren van sommige verstandverbijsterden, halfgekken of gemoedskranken. Maar, hij weet telkens die verstands- en zielszieken tot bezinning te doen komen; hij weet ze de domheid en ongerijmdheid hunner dwaze gedachten, gekheden en zielsstoornissen te doen inzien. Zij herworden normale menschen. Op die wijze verwekken Conscience's werken bij den lezer zwaarmoedigheid noch zenuwachtigheid. | |
[pagina 956]
| |
B.
| |
[a] OverervingGa naar voetnoot(1) van lichamelijke en geestelijke kwalen.‘Om de psychologie van een schrijver te begrijpen’, zegt Dr André Lombard, ‘moet men soms hooger opklimmen dan hij zelf was, den atavischen toestand opsporen, zijn onmiddellijke ascendenten nagaan’. Goethe erfde van zijn grootvader een voorbeschiktheid tot visioenen, voorgevoel, waarschuwende droomen en andere geheimzinnige verschijnselen. Zijn moeder was een zonderlinge, anormale, een ontaarde, een geteekendeGa naar voetnoot(2). Guy de Maupassant en | |
[pagina 957]
| |
V. Sardou waren met vele familiesmetten behept. BaudelaireGa naar voetnoot(1) was uit een familie van krankzinnigen en opgewondenen gesproten. Van Schopenhauer getuigt men: ‘de vader van den philosoof verdeed zich in een droefgeestigheidswaanzin. Onder de voorouders van moeders- en vaderszijde treft men sporen aan van het geweldig geluimd zijn, de phobiën, het angstgevoel, de zonderlinge grillen van den vervolgde, die hij werd’. Een leeraar van anthropologie stelt ons dichter Leopardi voor als eenen zielslijder (psyscopaath) door erfelijke ontaarding, eenen zwaarmoedige, eenen paranoicus van ver borgen vallende ziekte verdacht.
Bij CONSCIENCE's voorouders zijn geen erfelijke verstandsstoornissen te bespeuren. Nergens bij hen zenuwlijders, nergens krankzinnigen. Geen erfelijke lichaamskwalen staan aan te stippen. Zijn moeder stierf in 't kraambed, zijn vader ontkwam door een hartziekte. | |
[b] Eigen lichaamsgestel.Wat al syphilislijders in onderstaande lijst: dus zwaarmoedigen, wanhopigen!
Montaigne (1533-1592), de schrijver der Essais, werd door graveelziekte, nierkolieken, arthritisme, enz. gepijnigd.Ga naar voetnoot(2) Was hij een miltzuchtige? Prof. Dr Landouzy zegt ja, Dr Armaingaut zegt neen.
J. Jacques Rousseau (1712-1778) was bijziende en hardhoorigGa naar voetnoot(3), leed aan neuro-arthritisme, aan reiszucht (dromomanie) (Dr Régis) en aan een aangeboren pisbuisvernauwing (Poncet): de oorzaak zijner zielsziekte, zonderlingheden, geestesstoornissen... ‘De waterloozingspijnen verzwaarden zijn geestesverbijsteringen; waren wellicht, zij alleen, de echte oorzaak zijner zwaarmoedigheid;.... zijn lichaamsgebreken hebben den ernstigsten invloed gehad op den aard van zijn talent, op de bijzondere hoedanigheden van zijn gewrocht’ (Dr Monery). Hij behoorde, onder de geteekenden (les dégénérés supérieurs, les déséquilibrés), tot de groep der vervolgdenvervolgersGa naar voetnoot(4) (persécutés-persécuteurs). | |
[pagina 958]
| |
Was Goethe een syphilislijder? Freund beweert het, Dr HalmGa naar voetnoot(1) meent het te mogen ontkennen en Dr Möbius loochent het stellig. Over Schopenhauer's (1788-1860) syphilisGa naar voetnoot(2) wordt nog geredetwist. Volgens Ivan Bloch, bracht ‘deze ziekte het hare bij tot de ontwikkeling van zijn pessimisme’; Dr Wolff loochent de besmetting; Dr Paul Cornet verklaart ze mogelijk en Dr G. Jacquin waarschijnlijk. De groote Fransche misanthroop Chamfort werd 30 jaar lang door de syphilis gefolterd; ‘zijn menschenvrees, galligheid, boosheid (heel in woorden) heeft geen andere oorzaakGa naar voetnoot(3)’. Het is een volstrekt specifieke misanthropie. BalzacGa naar voetnoot(4) (1799-1856), X. Aubryet (1827-1880,) en Alph. Daudct (1840-1897) lagen op het lijdensbed uitgestrekt door een ruggemergsziekte (ataxia locomotoria). Hoogstwaarschijnlijk was zij ook, bij Henri Heine, van syphilitischen aardGa naar voetnoot(5). Victor Hugo (1802-1885) was megalomaan en menschenhater. ‘Immer bestond (bij hem) een gevoel van haat tegen de maatschappij; hij vond altijd, dat hij niet genoeg ontving. Zijn gelukkige uitslagen konnen aan zijn aanmatigingen niet beantwoorden en zijn hoogmoed werd gekwetst tot in zijn zegepralen. Iedere bladzijde verraadt de hoogst gestegen en derhalve de prikkelbaarste verstandelijke zelfzucht. Het is de ikziekte’Ga naar voetnoot(6). Flaubert (1821-1880) staat voor goed geboekt als een vallendeziektelijderGa naar voetnoot(7) (een hystericus, volgens Dr RegnaultGa naar voetnoot(8); een hystero-neurasthenicus, volgens anderen)Ga naar voetnoot(9). Luidens Dr Dumesnil's bewering, greep de hersensyphilis hem aan. | |
[pagina 959]
| |
Robert ForthGa naar voetnoot(1) meldt ons, ‘dat Flaubert geleden heeft aan de kwaal der gedachte en zekere zijner personages dragen er de levendige kenteekens van’. J.K. Huysmans, de wonderbare schrijver van Ă rebours, En route, Là-Bas, La Cathédrale, Les Foules de Lourdes, was een diepzinnige, een zwaarmoedige. Hem ontbraken geld en een goede spijsvertering...: door beide lijdt zijn opvattingGa naar voetnoot(2). MurgerGa naar voetnoot(3), Fransch dichter (1822-1861), verzorgde vaak zijn syphilis in de Parijsche hospitalen. Baudelaire overleed in een krankzinnigengesticht. Men treft bij hem kenteekens aan van masochismus en sadismusGa naar voetnoot(4). Van Alexandre Dumas, zoon (1824-1895), gewaagt men: ‘Het is een geslachtelijke zielslijder... De reukgewaarwordingen spelen bij hem een groote rol. Bij de geteekenden is dit zintuig zeer ontwikkeld’. Alfred de Musset - onrustige geboren, ziener, eenigszins maniacus, vallende-ziektelijder - werd, zooals we het hooger meldden, een alcoholzieke (Charles Mourras). Jules de Goncourt (1830-1896) staat als een tabakmisbruiker geboekt (Dr Michaut). In tegenstelling met de bewering van Dr GélineauGa naar voetnoot(5), als zou J. de Goncourt door de neurasthenie gemarteld en neergeveld geweest zijn; staat het bewezen, hoe hij integendeel door de algemeene voortschrijdende verlamming (verspreide meningo-encephalitis) uit het leven werd gerukt. Deze ziekte was ongetwijfeld van syphilitischen aardGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 960]
| |
Edmond de Goncourt was geen zenuwzwakkeGa naar voetnoot(1) en werd enkel door galsteenen gekweld (Dr Rendu, Barie, enz.) Victorien SardouGa naar voetnoot(2) (1831-), een erfzieke (zie hooger), stond als een aanklever der zwartekunst bekend. Wordt eenerzijds - door Tolstoi, Bovis en anderen - Zola's (1840-1902) hoofd omluisterd met den gloriekrans der hoogere verstanden, van het genie; beweert Prof. BianchiGa naar voetnoot(3), dat hij ontaarde noch pessimist was; anderzijds aanziet Dr ToulouseGa naar voetnoot(4) hem als een zenuwlijder, verklaart hem aangedaan van twijfelwaanzin (idée du doute) en telzucht (arithmomanie). Dr Nordau noemt Zola een ontaarde, exhibitionist en coprolalicus. ‘Zijn voorkeur voor vuiligheden’, schrijft Dr Nordau, ‘is een welbekend ziekelijk verschijnsel. Hij lijdt in hooge mate aan coprolalie Het is hem een behoefte vuile uitdrukkingen te gebruiken; zijn geweten is immer vervolgd door voorstellingen, die betrekking hebben met drekstoffen, met buikverrichtingen en wat hiermede in verband staat’. Guy de Maupassant (1850-1893), de schrijver van Horla, door grootheidswaanzin verbijsterd (E. de Goncourt), viel de algemeene verlamming ten prooi: niet enkel door de hooger aangestipte overervingskwalen, maar door de verkregen syphilisGa naar voetnoot(5). ‘Gloeiende en tevens zwaarmoedige ziel in een ziek lichaam: dit verklaart zijn gansche werk. De zonderlingheid der ingeving staat te wijten aan de voortschrijdende desorganisatie van zijn lichaam. Hij is pessimist, omdat hij ziek is’ (Dr Lacassagne). Hij stierf in een zinneloozenhuis (1893), doch de krankzinnigheid, ofschoon slechts in 1891 bekend gemaakt, was alreede sedert 1884 in zijn gewrochten te bespeuren.
CONSCIENCE, als wichtje ‘uitmuntend zwak’, bleef ook in zijn prilste jeugd ‘zwak en ziekelijk.....; moest immer te bed blijven en later, door zwakheid ondermijnd, zelfs met krukken gaan. Edoch, ‘op zes jaar kwamen zijn krachten langzamerhand terug en herstelde zijn gezondheid geheel’. ‘Zeer sterk | |
[pagina 961]
| |
evenwel was hij als kind nooit.’ Op zestienjarigen leeftijd werd hij door een borstvliesonsteking (pleuritis) op het ziekbed neergestrekt. Die ontsteking duurde lang, maar verliep gelukkig zonder verdere schadelijke gevolgenGa naar voetnoot(1). Van dien stond af was en bleef Conscience de gezondheid zelve. Geen tijdelijke lichaamsontsteltenis, geen migraena, zelfs geen voorbijgaande hoofdpijn. Een zachtmoedig maar tevens vroolijk karakter - ondanks ‘bittere dagen van strijd om het brood’ -; een volkomen zielerust - in weerwil ‘van den kamp tusschen eigen schoone, fijnvoelende ziel en lage alledaagschheid, kleinmenschelijkheid, vitterijen, twisten, staatkundigen partijgeestGa naar voetnoot(2)’ -; een matig leven; het vroeg opstaan en vroeg slapen gaan; dagelijksche wandelingen, die zich wel eens tot 50 kilometers uitstrekten; een gepast verblijf ter zeekust bij dreigende geestesvermoeienis: dit alles begunstigde en handhaafde dien heerlijken gezondheidsstaat. Op zijn 70 jaar ging hij nog gemakkelijk, als de vlugste knaap, trappen en steile bergen op en af. Diep werd hij bedroefd door het overlijden zijner twee zonen: de typhus had ze hem ontnomen. Smartelijk werd hij geschokt door het verlies van twee zijner dochters: de eene bezweek aan de mazelen, de andere aan de kropziekte. Hard was de beproeving, doch Conscience vond in de liefde zijner vrouw, die hem letterlijk aanbad, den onontbeerlijken zieletroostGa naar voetnoot(3). Op zijn 73e jaar deed Conscience, eilaas! een geweldigen val op den rechterkant der borstkas. Deze kneuzing veroorzaakte een aanslepende ontsteking van long en bortvlies. Weldra ontstelde de maag, op welker wanden een nieuwvorming begon te woekeren, die hem tot het graf verwees. | |
[c] Leefwijze.Die zijn leven in onverzadelijke wellusten slijt en bemoddert, die zich in den noodlottigen roes der plezieren bedwelmt, die zich in een midden van verwarrende geheimzinnigheden en | |
[pagina 962]
| |
verborgenheden beweegtGa naar voetnoot(1): voor die allen staan onvermijdelijk de indrukken dezer liederlijke leefwijze in hun werken afgedrukt. Inzonderheid bemerkt men dien rampzaligen afdruk in de gewrochten van de verslaafden aan sterken drank, in die der jenever- en absintgebruikers, opiumeters en morphinomanen, haschchichzuchtigen, aetherdrinkers, cocaïnesnuivers, enz. Geen dezer slaven van wellust of verdoovende genotmiddelen is nog een gansch normale mensch. Hun schrijven, in het opwekkings- of in het afgematheidsstadium neergepend, draagt altijd min of meer de sporen van het vergiftmisbruik.
Overbekend - dus niet aan te halen - zijn de uitwerksels van het hevig en het slepend alcoholismus op het zenuwstelsel en het organisch leven; alsook hun woelige, verwarrende invloed op den verstandsarbeidGa naar voetnoot(2). Aetherdrinkers worden eerst opgeprikt en dan bedwelmd door hun geliefkoosd vergift. Opiumeters en morphinezuchtigen ondergaan dezelfde gewaarwordingen als de dronkaards. Waanzinnige gedachten woelen in hun brein; de verbeelding staat opgejaagd. Zooals Ch. Baudelaire, de dichter van Fleurs du mal, zong: L'opium agrandit tout,
Allonge l'illimité,
Approfondit le temps, creuse la volupté
Et de plaisirs noirs et mornes
Emplit l'âme au delà de sa capacité.
De bedwelming van den haschchich baart de zonderlingste gewaarwordingen; verhoogt de vatbaarheid voor zingenot; herschept, zegt de Ryckere: ‘de hersens in een lichtgevende microcosmos, waarin het heelal, onder den vorm van buitengewoon uitkomende beelden, schijnt voorbij te wemelen’. Bij haschchichoprooking, zegt Debierre, ‘smelt het wezen in een aantal andere wezens weg en is tot in het oneindige vermenigvuldigd; de menschelijkheid splitst zich in tweeën en wordt door wonderlijke visioenen geschokt’. | |
[pagina 963]
| |
Thomas de Quincey is als een opiumeter bekendGa naar voetnoot(1). Op twintigjarigen leeftijd was Alfred de MussetGa naar voetnoot(2) reeds alcoholziek en verdronk meer en meer zijn genie in een mengsel van bier en absint. Zeldzame uitzondering: hij scheen in den roes zijn beste ingevingen te vinden. de Musset benuttigde de zinsbegoochelingen, door de absintkoorts verwekt, en schiep de alcoholische droomerijen in geniale gewrochten om. De dronkenschap was hem een onmisbaar geaehte hersenprikkel, een noodzakelijke wanvoorstelling voor het begrip (Cabanès). Bevond hij zich onder den invloed zijner alcoholische muza niet meer, de vermaarde dichter werd een eenvoudige sterveling, die zich met moeite boven het middelmatige verhief. Guy de Maupassant staat aangeteekend als een misbruiker van absint, aether, haschchich, morphine, cocaïne. Hij bedwelmde zich in de geuren: ‘een symphonie van liefkoozingen, welke geheimzinnig zijn verbeelding schokte’. Charles Baudelaire, haschchich-, wijn- en vrouwenmisbruiker, opium- en morphineliefhebber, bezweek aan hersenverweeking. Murger en andere schrijvers vertoonden de verschijnselen van het cafeïsmus.
CONSCIENCE was handkijker noch kaartlegger, tafeldraaier noch geestenbanner. Trouwe echtgenoot en beminnende vader, leefde hij het eenvoudig familieleven. Die vlijtige werker, een matige eter, dronk te huis niets dan water. Hij verafschuwde de sterke dranken, al nam hij soms een borreltje; misprees echter geen matig gebruik van een lekker glas bier. Wijn kwam hem enkel welkom ter vriendentafel of op plechtigheidsmaaltijden: een halve flesch scheen hem ten uiterste voldoende. Aan prikkelende of bedwelmende genotmiddelen heeft hij nooit gedacht. Waaraan hij zich wel eens lichtjes en wolkachtig bezondigde, was aan tabakmisbruik. In den dag rookte hij schier niet, doch bezwangerde wellustig de avond- en herberglucht met de rookwalmen zijner geliefkoosde pijp.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 964]
| |
[d] Waar deden de romanschrijvers hun wetenschappelijke kennis op? Met welke geleerden gingen zij dagelijks om, of welke artsen hebben zij geraadpleegd? Welke boeken bestudeerd?Goethe was een ingewijde der geneeskunde. Voordat Ibsen de beroemde dramaschrijver werd, studeerde hij in de artsenijbereidkunde. De Zweed Strindberg begon medische en wetenschappelijke studiën. Zoo ook de Musset. Deze volgde den leergang van psychologie van Bérard en waarschijnlijk de lessen van scheikunde van Thénart. Gustave Flaubert groeide in een medisch midden op: vader en grootvader, van moederszijde, waren beroemde artsen. Zijn grootvader, van vaderszijde, was veearts; al zijn voorouders, van deze zijde, hadden de natuurwetenschappen beoefend Flaubert studeerde niet in de geneeskunde, maar voelde voor haar een onloochenbare aantrekking (Robert Fath). Alexandre Dumas, zoon, toonde immer een groote voorliefde voor de medische wetenschappen. In de geneeskunde, namelijk de physiologie, stelde hij het allergrootste belang. ‘Van de physiologie gaat Dumas over tot de phrenologie en ook tot de scheikunde, de natuurlijke historie, dc mathesis. Hij meent zijn gading in de boeken te vinden, op voorwaarde dat ze wetenschappelijke zijn’. Sainte-Beuve en Eugène Sue hielden zich met de geneeskunde onledig. Paul Bourget (geb. 1852) deed studiën in dit vak. Hij bezocht het hospitaal la Pitié: wat men vooral opmerkt in Psychologie de l'amour moderne en Drames de familleGa naar voetnoot(1). Jules Michelet, Fransch geschiedschrijver en filosoof (1798-1874), bezocht vaak de hospitalen en las veel werken over psychologie en geneeskundeGa naar voetnoot(2). Zoo ook Alphonse Daudet (1840-1897)Ga naar voetnoot(3). Taine volgde de lessen over geneeskunde van Dejérinne en Weissmann, van 1852 tot 1856 of 1857. Zola bezat de werken van Dejérinne en Weissmann. Hij beroemde er zich op te hebben gelezen: Leçons de Physiologie expé- | |
[pagina 965]
| |
rimentale van Claude Bernard. Zoo ook Taine's Littérature anglaise; Letourneau's Physiologie des passions; Dr Lucas' Hérédité naturelle; Dr Marchal's Physiologie de l'Homme à l'usage des gens du monde; Achille Comte's Structure et Physiologie animales; J.J. Brachel's Physiologie élémentaire de l'Homme; Laurencet's Résumé complet de la physiologie de l'Homme (Henri Mattis)Ga naar voetnoot(1). Voorwaar al werken van weinig waarde en heden geheel verouderd. Zola sprak zeker waarheid, wanneer hij verklaarde: ‘het is van de geneesheeren, dat ik het grootste misbruik maakte’ Nog meer waarheid lag echter in zijn woorden, wanneer hij, zijn wetenschap veroordeelende, zeide: ‘Ik ben slechts een dichter en wil dichter blijven’. Balzac won, voor zijn wijsgeerige studie ‘La recherchedel Absolu’, inlichtingen in bij schei- en natuurkundigen en andere beoefenaars der natuurwetenschappen: Fourcroy, Lavoisier, Chaptal, Nollet, Rouelle, Berthollet, Gay-Lussac, Spallanzani, Leeuwenhoeck, Galvani, Volta, Chevreul, enz.Ga naar voetnoot(2). Frederik van Eeden en A. Aletrino zijn doctors in geneeskunde.
CONSCIENCE voelde zich, door eigen aandrift, machtig tot de wetenschap aangetrokken. Hoe hij zich op de natuurwetenschappelijke studiën, vooral de kruidkunde, toelegde, is bekend. Ook is het geweten, hoe hij zich met voorliefde, in het scheikundig laboratorium van zijn oudsten zoon, tusschen buretten en retorten bewoog Naar Mevrouw Antheunis' getuigenis, zou haar vader voorzeker, hadde hiertoe de gelegenheid zich voorgedaan, de studie der medicijnen hebben aangevat. Overal waar hij zich bevond, knoopte hij met artsen vriendschapsbetrekkingen aan. Onder anderen met de dokters Tillieux, Van der Esp en Dambre, te Kortrijk; met Dr. Thiriar, Bayer, te Brussel, enz. Hij lichtte zich nauwkeurig bij zijn vriendengeneesheeren in over de behandeling des ziektegevallen. Zijn bibliotheek bevatte bovendien veel geneeskundige werken. Op den verkoopdag zijner boeken, in 1884, te Brussel, werden er meer dan 700 onder den hamer gebracht. Jammer, dat hun titel ons onbekend bleef. De oudste zoon van Mevrouw Antheunis was overigens krijgsdokter en derhalve een wijze raadsman. | |
[pagina 966]
| |
II. Ziektegevallen door conscience behandeld.Anatomistes et physiologistes, je vous retrouve partout. We veroorloven ons eerst de ziektegevallen in vluchtigen oogenschouw te nemen, die door andere letterkundigen geboekt werden. Zij behandelden bij voorkeur: de moederkwaal, de vallende ziekte, onderscheiden ziekelijke geestestoestanden, het alcoholismus, de tuberculosisGa naar voetnoot(1), zelden de syphilis (Couvreur). De dramatische literatuur durfde insgelijks medische problema's aan (de Brieux, enz.). In deze laatste tijden scheen echter de geneeskunde geen voldoend bouwmateriaal voor romans meer op te leveren. Ook ontleenden de schrijvers vaak hun bewerkingsstof aan de heelkunde. Des te gretiger werd dit vak benuttigd, daar de chirurgie thans, dank zij de antisepsie en de aseptie, de stoutste bewerkingen waagt, die daarenboven de belangstelling van het lezend publiek gaande maken. | |
A.
| |
[pagina 967]
| |
Macht der duisternissen, raaskallende alcoholzieken. Ontvouwt hij ons eenerzijds een merkwaardige waarneming der psychologie van den stervende, anderzijds blijven zijn onderkenningen over hemiplegiën, tering en kanker onbepaald, nevelachtig in de opsomming der verschijnselen. Zijn algemeene beschrijvingen van hospitalen, ambulances en hun personeel zijn verouderd. Op het gebied der verloskunde levert hij 3 à 4 tafereelen van bevallingGa naar voetnoot(1) In Ibsen's schouwburg worden echte ziektegeschiedenissen ontrold, die zorgvuldig nagekeken en trouw weergegeven worden. In al zijn stukken licht Ibsen ons in over de overerving zijner personages; doorgrondt de beslissende oorzaken hunner zielsziekten, zwangerschap, geslachtsrijpheid, verstandsoverspanning, alcoholische vergiftiging, enz. Zijn Brand vervalt tot het psychologisch automatisme (zelfbeweging). In de Wilde Eend (1884) maken we kennis met een heele familie van krankzinnigen; in Een Poppenhuis is Nora gekenmerkt door een gebrekkig geestesevenwicht en een diepe gemoedsstoring; in Hedda Gabler vinden we het klassieke type der ontaarden met zedelijke stompzinnigheid. Solness valt ziek na een sterke zielsontroering (den dood zijner kinderen). Hysterische vrouwen worden ons viermaal vertoondGa naar voetnoot(2). In het Quo Vadis van Sienshiewitz is er spraak van Rome's geneeskunde en artsen ten tijde van Nero. Chilon Chilonides en Glaucus zijn geneesheeren. Hauptmann (Gerhart), Duitsche tooneelschrijver en dichter (1862), bij wien men een psychologischen diepgang bewondert, toont ons, in zijn familiedrama Fuhrmann Henschell, het oogbedrog, dat alcoholmisbruik kan verwekken. Gabrielle d'Annunzio schept vele zijner personages naar de gegevens der zielsgeneeskunde. Men ontmoet ze in Vergini delle rocce (1895), Trionfo della morte (1895), Intruso en het Kind der Wellust. De Franschen bekennen het luide en eensgezind: er is te veel ontleedkunde, levensleer en ziektenleer in hun romans. Victor Hugo (1802-1885) gewaagt van de behandeling van wonden en abscessen door etteropzuigingGa naar voetnoot(4). Th. Gautier, ofschoon een der geestdriftigste apostelen van het romantisme, beschreef gevallen vanGa naar voetnoot(3) | |
[pagina 968]
| |
kropgezwel en krankzinnigheid. Baudelaire toont een lijk in volle ontbinding (in La Charogne: XXXe stuk van Fleurs du mal) Flaubert beschrijft de peesdoorsnijding (tendotomie) voor een horrelvoetGa naar voetnoot(1). Vele zenuwlijders komen in de Balzac's werken voor: b v.M. de Mortsauf (in Un Lys dans la Vallée) vereenigt in zich al de kenteekens van den hysterielijderGa naar voetnoot(2). Zola brengt eenvoudig in zijn boeken de stof van vakgeneeskundige werken over. Hij bezit, evenals de de Goncourts, zeer nauwkeurige inlichtingen over de clinieken en de daar uitgevoerde kunstbewerkingen. In Rougon Macquart heeft de voorouder der familie, een moederkwaallijderes (Adelaïde Fouque), aan haar nakomelingen ziektekiemen overgeplant. In l'Assommoir beschrijft hij Coupeau's delirium tremens; stelt belang in de crimineele menschnatuurkunde (Germinal, Bête humaine); onderzoekt het problema der zenuwkwalen (Assommoir, Lourdes); doet, in Pascal, zijn held aan hartverharding (cardiosclerosis) sterven. In den Roman expérimental trachtte hij zijn menigvuldige ontleeningen aan de wetenschap te verrechtvaardigenGa naar voetnoot(3). Volgens sommigen, kraamde hij veel onwaarheden uit; voor BianchiGa naar voetnoot(4) integendeel zijn de Rougon-Macquart ‘de wonderbaarste behandeling over de karakters, die ooit geschreven werd’ en is er in Rome en Paris ‘het ontwerp te vinden eener maatschappelijke geneeswijze en voorkoming der kwalen, die Frankrijk teisteren.’ Over de heelkunde bespreekt Zola, in Fécondité, een eierstokwegsnijding (ovariotomie); een armafzetting aan het gewricht en een voetafzetting in La Débâcle. Michel Corday in zijn Demi-fous, toont hoe het huwelijk van een zeer jonge dochter met een zenuwlijder tot de grootste onheilen kan aanleiding geven. Dr André Couvreur was de eerste, die voor het publiek de geduchte problema's te berde bracht van overerving, alcoholismus, sociale smetten. In Le Mal nécessaire, doet hij ons een buikhysterectomie bijwonen en een schedelboring voor een geval van tuberculeuse hersenvliesontsteking. In Germinie Lacerteux geven de Goncourts een zeer nauwkeurige ziektegeschiedenis van teringverwekkende pleuritis (pleurésie phtisiogène)Ga naar voetnoot(5). Sommige schrijvers, als Léon Daudet | |
[pagina 969]
| |
(in Les Morticoles, Suzanne en Sébastien Gouvès), hekelen duchtig de artsen om hun kunstbewerkingswoede en bouwen op die hekelzucht heele romans. Murger haalt, in Amours d'Olivier, al de bijzonderheden eener beenafzetting aan en hangt, in Sabot rouge, een echt tafereeltje op van de verschijnselen der koolziekteGa naar voetnoot(1). Terloops een aanhaling van ziektegeschiedenissen, in eenige Nederlandsche gewrochten aangetroffen: Bij L. Couperus geb. 1863) ontmoeten we vooral zenuwlijders. Hij beweegt zich in de geraffineerde hoogere maatschappij van den Haag: bij over beschaafden en willoozen. Zijn meesterstuk Elene Vere is de geschiedenis van een Haagsche zenuwlijderes, die eindigt met zelfmoord: prachtig ontleed. Zijn zenuwkranken zijn ook willooze karakters: Othomar uit Majesteit; Bertie uit Noodlot; Kareltje, Constance en bijna al haar omgeving uit Kleine Zielen; Leonie uit Stille Kracht, enz. Een zenuwlijder is ook nog de koning in de Zwaluwen. Van Hulzen G. (geb. 1860) beschrijft realistisch de teringlijders te Davos: in zijn Wrakke Levens (1903). Die zieken waren reeds omstandig nagegaan, minder realistisch doch meer literarisch, door Jonckbloet S.J. in zijn Davos, en ook door Simon Gorter in zijn meesterwerk Arcachon. Van Hulzen laat zich toch meer in met het zieleleven der teringlijders te Davos en zegt: ‘Deze gevallen zijn gevolg van experiment, dus nagenoeg documenten’. In het Welig Distelveld (1908) ontleedt hij de gepeinzen en gevoelens der zinnelijke naturen (bijna teelmanie) en meldt, in De Zwerver, een begin van krankzinnigheid. Een teringlijder wordt ook beschreven door Cyriel Buysse in Rozeken Van Dalen (1905), des schrijvers meesterstuk: de zieke is Alfons, de eerste man van Rozeken. Stippen we aan, dat we ook, in ‘Het Bolleken’, een onderzoek van eiwitstof in de pis bijwonen (blz. 216) en eenen drankverslaafde door eiwitziekte zien omkomen. Brusse vertoont, in het Boefje - dit voorbeeld van goed, gezond realisme of naturalisme - een door erfelijke smet ontaard kind. In Tropenwee licht Van Booven ons in over zijn ziekte in de tropen: Congo's malaria. De Meester verhaalt, in Deemoed, het verplegen van een gewonde: een emmer heet water op de voeten gevallen; ook het verplegen van een teringlijderes in het hospitaal. Arthur van Schendel, in Zwerver ver dwaald, gewaagt van de pest in Venetie. K. Alberdingk Thijm (L. Van Deyssel) beschrijft het arthritisme en den dood van zijn vader. Renier Snieders ontvouwde de verschillende tijdstippen der keelsnede (tracheotomie), tegen kropziekte aangewend. Streuvels (Lateur): in Oogst sterft er een man door een zonneslag; in De Vlaschaard is de zoon van boer Vermeulen soms | |
[pagina 970]
| |
door bloedopdrang gekwollen, die door een slag op het hoofd werd veroorzaakt. August Vermeylen vermeldt de malaria: in Ahasverus, den Wandelenden Jood. Quérido Is. handelt over een rachitisch kind (in Menschenwee: 1901, blz. 81). Robbers brengt, in den Roman van een Gezin (I, blz. 297), een geval van longontsteking te berde (bij Emma Kroes) en een geval van slepende ziekte (bij Jeanne Kroes) (II, blz. 353). Door Jos. Alberdingk Thijm wordt ons Vondel's dood voorgesteld. Enz. enz. | |
B.
| |
a) Aanhaling der ziektegevallen.Het kan geen verwondering baren, dat de gevierde schrijver - bij het afschilderen van allerhande maatschappelijke toestanden en het afmalen van allerlei huiselijke tafereelen - menigmaal en onvermijdelijk in de gelegenheid werd gesteld zich met sociale kwalen en met ziekten van den huiselijken kring onledig te houden. Om in hun opsomming wat orde te brengen, rangschikken wij ze onder een rubriekentrits: wetenschappen en kunsten met de geneeskunde min of meer verwant, inwendige en uitwendige geneeskundeGa naar voetnoot(1). 1) Wetenschappen met de geneeskunde verwant. Conscience is op de hoogte der schedelleer (phrenologie).
Jakob Mispels, de domme hovenier, sprekende van zijn meester Reymond - dien hij aanziet als met den duivel omgaande - getuigt. ‘op een doodshoofd..... waren van boven blauwe, roode en gele strepen geschilderd; en daarmede, als zij u de handen op het hoofd legden, konden zij zeggen of gij eerlijk man of dief, oprecht of leugenaar, moordenaar, gierigaard, goed christen of ketter waart, al hadden zij u nooit te voren ontmoet of gezien. Op mijnen kop vonden zij de builen van de spreekzucht en van den lust tot goed eten.’Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 971]
| |
Over de zwartekunst, met haar praktijk van geestenbezwering, geestenbanning (necromantie), tafeldraaien, enz., praat Conscience volgaarne mede:
‘Zij deden hoeden en tafels vanzelf draaien en op een of twee pooten rechtstaan; zij deden er eenen geest inkomen en dwongen den zwarten man door geheimzinnig kloppen te laten hooren, dat hij tegenwoordig was’.Ga naar voetnoot(1)
Over slaaptooverij (het magnetismus) - dat enkel op suggestie, dietsmaking, berust - handelt hij meermaals. Hij draagt echter wel zorg van zich met de verklarende stelsels dezer wonderkracht weinig in te laten.
In Levenslust (blz. 157), staat de volgende bepaling: ‘Magnetismus?’ roept Max Rapelings, die in de medicijnen studeert, overtuigd uit: ‘het is eene geheimzinnige kracht, eene verborgene betrekking tusschen de zielen, welker wetten nog niemand heeft kunnen doorgronden’. Op blz. 96 van hetzelfde werk, zinspeelt men op het mesmerisme: ‘Ah! gij kunt de wetten van het dierlijk magnetismus niet. Wie kan zeggen, dat een voorwerp, beladen met levensuitwasemingen van eenen mensch, niet evenals die mensch zelf geen kracht op een anderen persoon uitoefent?’
Over de uitvoering van het magnetisme, het hypnotiseeren, zegt ons de hovenier (De Ziekte der Verbeelding; blz. 209-302):
‘..... een der heeren, somwijlen mijn meester zelf, begon met de handen voor de oogen der vrouw te wemelen, zoolang totdat het hoofd haar op de borst zakte en zij in slaap viel.... Ondanks mijnen schrik, heeft mijn meester mij eens gedwongen vóor hem te zitten, en mij in slaap getooverd.... Men moest mij een half uur slaan en sleuren en mij koud water in het aangezicht smijten, zoo vast was ik ingeslapen. Toen ik eindelijk wakker werd, noemde mijn meester mij een slecht sujekt’.... (blz. 302).
Over den uitslag der slaaptooverij, meldt ons Max Rapelings (in Levenslust: blz. 88):
‘Ik beschouw het ten minste (het magnetismus) als een machtig middel tegen de ziekten der hersenen en der zenuwen’. Rapelings noemt goochelarijen: ‘het beweren, dat een sujekt met gesloten oogen door eenen muur kan zien, of hooren wat er op 50 uren | |
[pagina 972]
| |
afstands wordt gezegd, of voorzeggen wat er binnen honderd jaar zal geschieden’..... ‘Maar wat niet te loochenen valt, is de geheimzinnige betrekking, die er bestaat tusschen de zielen der menschen; de invloed, de macht, welke zij door de oogen en door den wil op elkander uitoefenen. Deze macht zal eens tot het genezen der zenuwkwalen met een wonderlijk gevolg worden aangewend, indien men de wetten er van kan ontdekken.....’ (blz. 88) Benevens deze ernstige beschouwing van een student over een mogelijke genezing van zenuwkwalen door het magnetiseeren, laat Conscience (Ziekte der Verbeelding: blz. 302) den gekken hovenier zeggen: ‘Mijn meester genas door deze kunst de ongeneeslijkste ziekten .. Hij had een suject (eene dame), die, volgens het schijnt, al slapende in het lichaam der menschen kon zien, en daarenboven de geneesmiddelen voorschreef, die hen onfeilbaar van hunne kwalen moest verlossen... Zij hebben eenige menschen gered, die al tien jaren van al hunne dokters waren verlaten; zij hebben eens een mensch ziende gemaakt, die geen oogen meer had; zij hebben eens eenen heer, die opgezwollen was van de waterzucht, in een half uur tijds zoo dun en zoo mager gemaakt, dat hij om genade smeekte.’
Houten Clara (in ‘Houten Clara’: blz. 31, 32: uitg. Tolboom, 1882) is een echte slaapwandelaarster, die ieder jaar in de maand Mei door haar kwaal wordt overvallen.
2) Geneeskunde.
a) Algemeenheden. De afgunst der artsen is de slechtste: invidia medicorum pessima. De waarheid dezer eeuwenoude spreuk heeft Conscience op meesterlijke wijze doen uitschijnen in Jonge Dokter. Terzelfder tijd stelt hij er ons de oudere wetenschap tegenover de nieuwere (in 1846). De jonge geneesheer Adolf Valkiers - de vertegenwoordiger van den vooruitgang - is geleerd, ootmoedig, aanminnelijk, inschikkelijk; munt uit door teedere bezorgdheid, menschlievende voorzichtigheid, zoetheid der stem, liefderijk medelijden. Dag op dag staat hij in boeienden strijd met Dr Heuvels, het beeld van den onkundigen, hoogmoedigen, schraapzuchtigen, barschen, afgunstigen ouden arts.
Dr Heuvels roemt op zijn ondervinding, evenals de kladschilder op zijn 50 jaar schilderen; geeft den brui van de wetenschappen: ‘de boeren lachen met de wetenschap’, zegt hij, ‘en wat mij betreft, ik geef hun geen ongelijk.’ Éen boek heeft hij gelezen, dat van den vermaarden, doch stelselmatigen Broussais (blz. 205). | |
[pagina 973]
| |
Dr Heuvels is dan ook aanhanger van Broussais' stelsel, het Brousaissismus. Deze blinde, onberedeneerde bijtreding verklaart, heel het werk door, de handelwijze van den ouden dokter. ‘In alle ziekten ziet hij een ontsteking, of liever eene overmaat van kracht. Ook moet men, tot genezing de lijders uitputten...’ ‘en zoodanig uitputten, dat zij hem (Dr Heuvels) slechts ontsnapten - indien zij het geluk hadden te genezen - nadat zij maanden lang de behandeling des dokters hadden doorstaan... en betaald’. Dr Heuvels zet natuurlijk zijn patiënten op kalissiewater en botermelk; spreekt niets dan van aderlating. ‘Waar te veel kracht is’, beweert hij, ‘daar is de kracht eene ziekte, een vuur, dat het bloed ontsteekt; en met twee of drie aderlatingen....’; zet echels na echels; doet braken en ontlasten, dat het een lust is: ‘uw vader heeft eene vuile maag; de bezem moet er door. Hoe wilt gij, dat een vuur kan branden, als de schouw vol reet zit?’ Dr Valkicrs integendeel is een man der studie. Volgens hem: ‘moet ondervinding gepaard gaan met kunde en namelijk met boekenkennis’. Hij ook heeft Broussais' stelsels doorgrond, maar Hippocrates, Celsius, Boerhave, Harvey, Paré, Baudeloque, Bums, enz. staan hem ook bekend (blz 212). ‘Opium, kina, braakmetaal, kwikzilver, jood’ - ‘die wonderdadige middelen tot genezing der menschelijke ziekten (blz. 212) - gebruikt Valkiers dagelijks. Bij neusbloedingen wendt hij het opperchloorijzer aan (blz. 238); tegen bloedarmoede: sterk vleeschnat, onderkoolzuur ijzer, gentiaan en wrijvingen der huid (blz 27). Melden we terloops nog een drietal voorschriften van Conscience. Aan Raymond doet hij, als slaapdrank, opium toedienen (Ziekte der Verbeelding, blz. 333). Den maaglijder (Mijnheer van Horst) dwingt hij het tooken te verminderen, te reizen, Bordeaux-wijn en bruin bier met veel hop te drinken, rundvleesch te eten dikwijls en niet veel, maar sappig) en ook groenten. In Jonge Dokter geldt als geneeswijze tegen de klierziekte: levertiaan, jood, ijzer, sterk voedsel en zonnelicht (blz. 227).
In ‘Jonge Dokter’ geeft Conscience terzelfder tijd, door Dr Valkiers' onwankelbaar deftige handelwijze, een prachtige les van medische plichtenleer (deontologie).
‘Het is eene wet’, legt hij in Valkiers' mond: ‘nooit elkanders zieken raad te geven, tenzij wij door onze ambtgenooten zelven daartoe worden verzocht. Die regel is tusschen ons noodig, om onderkruipingen, oneerlijke mededingingen te voorkomen. Ginge men hem overtreden, het beroep verlore er onfeilbaar zijne waardigheid bij.’ | |
[pagina 974]
| |
Juiste opvatting onzer beroepswaardigheid, door zijn eigen opmerkingsgeest waargenomen, of hem door plichtbeseffende artsen medegedeeld!
Inwendige geneeskunde. 1o) Ettelijke ziekelijke toestanden staan hier en daar eventjes of uitgebreid aangehaald.
Vielen in bezwijming, onder meer anderen: mèvrouw Van Giersteen (Schandevrees: blz. 65, 1881), Dina in het Wassen Beeld (blz. 25: uitgaaf 1881); Verboord in Koopman van Antwerpen (blz. 178: uitg. 1881) en Jan-Oom in hetzelfde werk (blz. 916); Helena in Valentijn (blz. 107); Herman Steenvliet in Geld en Adel (blz. 11: uitg. Tolboom); Dr Heuvels in Jonge Dokter (blz. 271).
In de Gerechtigheid van Hertog Karel (uitg. Van Dieren: 1881, blz. 54-55), wil Begga den vrijwilligen hongersdood sterven en weigert derhalve alle voedsel. Over beroepsziekten (lood-, arsenik-, koper-, phosphoorvergiftiging, enz.) staat er schier niets aangeteekend. Van algeheele vergiftigingen van het organisme door misbruik van genotmiddelen, is er enkek melding gemaakt van het alcoholismeGa naar voetnoot(1). In Eene Uitvinding des Duivels, schetst Conscience, in zes tafereelen, de uitwerksels van den alcohol: op den enkelen persoon (de ziekmakende uitwerksels op het zenuwstelsel en op het organische leven); op het huisgezin (stoffelijke en zedelijke uitwerksels); op de maatschappij (volksellende, zelfmoord, krankzinnigheid, wetsovertredingen, zedenbederf en misdaden); op de openbare gezondheid (ziekten, rasverbastering).
In het eerste tafereel: de lichamelijke en zedelijke ellende van het huisgezin des dronkaards. In het 2de: een student, die door brassen en schenken tot zelfmoord wordt gedreven. In het 3de: de alcohol als bevoorrader der krankzinnigengestichten. In het 4de: dronken matrozen doen een schip, door het orkaan ontredderd, op de rots verbrijzelen. In het 5de: de gevangenissen opgepropt met de slachtoffers van den alcohol. In het 6de: het erfalcoholisme en de rasverbastering.
Zijn aanhaling nopens den dronkaardswaanzin (zuiperswaanzin, delirium tremens, de bevende waanzin) is gebrekkig, onvol- | |
[pagina 975]
| |
ledig: niets over het broeiingstijdperk; niets over den aanval met koorts gepaard gaande; niets over de schrikbarende visioenen, enz. Alleen dit staat vermeld:
‘Hun hoofd waggelt, hun leden beven, hun trekken zijn misvormd tot het gelaat der apen....’ ‘Wat zijn zij nu? Een klomp ongevoelig vleesch, minder vernuftig dan het onredelijkste dier....’
Ook is het Conscience niet ontgaan, hoe het toevoegen aan alcohol van likeuren, inzonderheid absint, de kwaadaardigheid der sterke dranken vermeerdert. Het absintismus verwekt inderdaad vallende- ziekteachtige stuipen, geestverwaring, oogbedrog en visioenen; belemmert de maagverrichtingen; is oorzaak der veelledige zenuwontsteking (neuritis multiplex). Die verschijnselenreeks blijft evenwel bij Conscience onvermeld. Enkel de hoofdgedachte over het vermeerderd vergiftigingsvermogen der likeuren staat aangestipt:
‘Ah! zij hebben mijn venijn met groene kruiden gemengd, het den naam van Absinthium helveticum gegeven, en dus zijne kracht op de ziel versterkt zonder zijne kracht op het lichaam te hebben verminderd..... Het helsche vergift doodde niet spoedig genoeg!’
De besmettelijke-aanstekelijke ziekten komen vaak in Conscience's romans voor. Aanstekelijke ziekten. In Moeder Job, handelt heel de roman over het verloop van het roodvonk (roodekoorts, scharlakenkoorts, scarlatina). Zij is er schering en inslag (blz. 334, 339, 363, 364):
Eenige verschijnselen der ziekte zijn er eventjes, zonder nauwkeurige bepaling, opgesomd: keelpijn, hoofd heet als vuur, brandende koorts, dorst. roode uitslag, het ijlen. Niets over den onaangenamen pekelgeur, dien de roodvonklijders uitwasemen, de afschilfering der huid bij groote velletjes, de vrees voor latere gebeurlijke middenoor- of nierontsteking, enz.....
Cholera morbus (Avondstonden, blz. 151, 152.)
In Conscience's beschrijving is er geen spraak van talrijke ontlastingen. Men staat er voor een geval van droge cholera (cholera sicca), een bijzonder kwaadaardigen vorm der ziekte. In dergelijke gevallen bemerkt men een brandenden dorst, daling der lichaamswarmte en polsverslapping, verzwakking der hartslagen, blauwige en lijkachtige verkoeling van neus en ooren, wegzinking der oogen | |
[pagina 976]
| |
in hun kassen, heeschheid en klankloosheid der stem, het achterwegeblijven der pisloozing, krampachtige samentrekking der voetspieren: het koude stadium (stadium algidum). Eindelijk blijft het bloed stilstaan, verlammen de zenuwen en ontzielt de lijder...: Eugène krijgt de cholera: de ooren tuiten: hij ziet altemaal licht voor zijn oogen;... heeft pijn in het lijf;... rekt zich alsof zijn ledematen breken wilden; de teenen van zijn voetjes wringen zich krakend; zijn oogappelen zitten diep in zijn hoofd en geven hem het voorkomen van een lijk; delippen zijn blauw; hij wordt koud; ‘zijn lippen vallen in, alsof het vleesch onder de huid versmolten ware; zijn vingers berimpelen zich alsof zij in warm water waren geweekt geweest; het vlies zijner oogen verdroogt en wordt dor; gevoel en verstand blijven behouden’.
Typhus. In het Goudland (blz. 15-20), is er enkel spraak van het losbarsten eener onbepaalde aanstelijke ziekte op het schip:
‘De eenen beweerden, dat het typhus was; de anderen de cholera, en anderen nog de gele koorts.’
Leproosheid (lepra, Oostersche melaatschheid, Lazarusziekte), door Hansen's en Neisser's leprabacil (1880) verwekt. Deze ziekte, die in 1360 Europa teisterde en te Luik veel slachtoffers maakte, wordt ons, in de Geschiedenis van Graaf Hugo van Craenhove, met vluchtige trekken afgebeeld (blz. 240). Zoo ook de toen aangewende genees- en wetsmiddelen en het stichten der lazarijen (Lazarus- of leprozenhuizen). Twee opmerkingen. Conscience verwart hier ten eerste twee verschillende ziekten: een epidemische, de zwarte pest, en de inheemsche, de lepra; ten tweede zijn beschrijving der voorgestelde voorkomingsmiddelen is ongeveer juist, doch deze middelen werden in wezenlijkheid minder barsch en ongenadig toegepast:
Hij die daardoor werd aangedaan, voelde eensklaps een onstuimige jaging des harten, en het koude zweet brak hem uit op al de deelen des lichaams; dan kregen zijn aangezicht en zijne gansche huid eene doffe en gele tint, die twee uren later overal bezaaid scheen met groote blauwe vlekken. Deze vlekken veranderden des anderendaags in harde gezwellen, waaruit welhaast zoovele gapende en ontelbare etterbuilen ontstonden. De lepralijders stierven in weinige dagen of leefden maanden. De ziekte, van zeer besmettelijken aard, werd verspreid door handdruk, woonstbinnentreding, het aanraken der doeken of kleederen, het geld..... | |
[pagina 977]
| |
Op de longtering, de longverwoesting door Koch's bacil, wordt gezinspeeld:
In Batavia (blz. 240): ‘een dorre kuch kwam bij tusschenpoozen verraden, dat eene langzame borstkwaal haar leven ondermijnde’. Ook in De Twee Vrienden (blz. 135) wordt er gewag van gemaakt. In Het IJzeren Graf (blz 282, 288) lijdt Rosa aan de longtuberculosis en worden eenige algemeenheden over de tering aangehaald. Evenzoo wordt het ‘arm Liesken’ door die ziekte uit het leven gerukt: in Baas Gansendonck (blz. 48, 50, 51, 68, 69, 70, 73: uitg. 1879): ‘hare krachten nemen af, hare oogen hadden hunnen glans verloren, hare lippen waren ontverfd; er was in haren glasachtigen blik iets waterigs, dat van eene verregaande ontspanning der levenskrachten getuigde...’ ‘Haar lichaam weigerde alle voedsel; zij hijgde pijnlijk, als ware de laatste worsteling tegen den overmachtigen dood reeds voor haar begonnen; en heur slaap was onophoudend gestoord door het nachtelijk zweeten’.
Tetanus (stijfkramp, doodskramp) is een infectieziekte, vooral gekenmerkt door een chronische kramp van schier al de spieren. Conscience bespreekt, in Jonge Dokter (blz. 238, 239), een geval van wondstijfkramp, die thans blijkt door Nicolaïer's batil te zijn verwekt, doch die zijn jonge dokter aanziet als ‘alleenlijk een uitwerksel der hevige pijn op een gevoelig zenuwgestel:
Stock had eene koe, die van ziekte was gestorven: heeft ze in stukken gehakt en gesneden; kreeg een splinter been onder den nagel en sterft na eenige dagen onverdraaglijke pijn. De tetanus ‘is een algemeene verstijving der spieren, die hart en longen met werkeloosheid slaat’.
Valentijn Stoop's aangezicht is door de pokken geschonden, ‘die elke vrouw van mij moet afkeeren, en mijne vrouw Helena tot een moederkwaallijderes schept, omdat zij zich verbonden gevoelt aan het leelijke mensch’ (Valentijn: blz. 11 en 112; uitgaaf 1880). De kool wordt, ofschoon deze aandoening bij haar naam niet worde genoemd, eventjes behandeld in Jonge Dokter (blz. 239):
Jan Dom, de slachter, ‘heeft zich slechts lichtelijk gekrabd en zijn arm is schrikkelijk opgezwollen...’. De slachter zal het zelf genezen ‘met een halven eemer koemest’: stinkend middel, dat, eilaas! hedendaags meermaals wordt aangewend, evenals de nog moorddadigere menschendrek! | |
[pagina 978]
| |
Diphteritis (kroep, kroepziekte), het boosaardig werk van Löffler's bacil.
In Een slachtoffer der Moederliefde wordt ons een doodelijk geval van kroepziekte medegedeeld. Paulientje hoest: ‘in dien hoest, in dien vreemden, afgetrokken hoest, lag een holle, schorre toon;... een vervaarlijk hondengeblaf; zij deed geweldige pogingen om te kunnen ademen; hoestte ditmaal nog vreemder; haar stem klonk hol en droog als het gekraai van een heeschen haan’..... De kwaal nam met schrikkelijke snelheid toe; het kind lag geweldig en krampachtig te hijgen, als zou het onmiddellijk verstikken. De dokters gaan tevergeefs tot de keelsnede over. Deze kunstbewerking wordt door Conscience niet beschreven.
Besmettelijke ziekten.
Antwerpsche polderkoorts (in Het Ijzeren Graf: blz. 274, 285): ‘een vreemd gevoel van koude verspreidde zich over mijne leden; ik kreeg pijn in het hoofd, en onrustbarende huiveringen begonnen mij van hoofd tot voeten de zenuwen te schokken’... ‘Welhaast greep een algemeen beven mij aan; mijne handen en mijne beenen waggelden met zooveel kracht, dat alwat ik raakte, om er op te steunen, hoorbaar begon te daveren..... De koorts volgde haar gewone ontwikkeling: na een groot uur van ijskoude huiveringen deed de hitte der terugwerking mijn bloed in mijne hersens gloeien, totdat ik eindelijk in de rust der afgematheid verviel.’ ‘De koorts liet mij éenen dag rust en keerde dan bijna op hetzelfde uur weder’.... ‘De dokter kwam: zegde dat mijne ongesteldheid na een tiental dagen zou verdwijnen; schreef mij een mengsel van quinquina en van bittere wortels voor’.
Niet-besmettelijke ziekten. De schijndood (lethargie), door Conscience slaapziekte genoemd. Onder dezen naam verstaat men heden een besmettelijke- aanstekelijke ziekte, die in Congo en elders heerscht. Men leest in de Avondstonden (De Kwade Hand: blz. 176):
‘Teresia lag wel is waar roerloos; eene hand hing slap als eene koord nevens de bedsponde neer te hangen; haar gelaat was wel doorschijnend als glas en van gele kleur; maar hare oogen waren open, en alhoewel afgrijselijk glinsterend, toch levend en niet gebroken...’
De vallende ziekte maakt de hoofdzaak der handeling uit in Dè Duivel in het Slangenbosch. De lijder wordt door de boeren | |
[pagina 979]
| |
aangezien als bezeten van den duivel (zie blz. 42, 119, 121, 146, 149, 155). De verschijnselen en het verloop eener acute borstvliesontsteking (acute pleuritis) zijn degelijk weergegeven in Jonge Dokter (blz. 261, 266):
‘Inwendige sidderingen, een plotselijke huivering; later verhinderde ademhaling; inwendige smarten; bij de inademing een pijnlijke steek aan de rechterzijde der borst, als wierd herhaalde malen een mes in den boezem gestooten; vochtuitstorting in den borstvlieszak; geen vorming van valsche vliezen.’
De smarten en de wijnlust van den jichtlijder worden medegedeeld in Podagrist (blz. 9, 86.) Een rheumatismuslijder wordt voorgesteld in Jan-Oom (De Oom van Felix Roobeek); de zeeziekte in Het Goudland (blz. 12):
‘Welhaast werden meer dan de helft der reizigers door schrikkelijke ingewandspijnen en maagkrampen aangegrepen; zij waren bleek als lijken en staarden, in de tusschenpoozen hunner smarten, ver baasd en dom in de ruimte.’
In Rikke-tikke-tak verkwijnt Monica door de landkwaal (het heimwee) en zucht naar de Kempische heidelucht. Zoo ook Valentijn Stoop: in Valentijn (blz. 11; uitg. van Dieren. 1880):
‘Het is een schrikkelijke kwaal; het (heimwee) verbrijzelt te gelijkertijd de ziel en het lichaam.’
In het kabinet van Dr Heuvels (De Jonge Dokter: blz. 222), bemerken we een leverlijder, met zijn geel aangezicht; een lienjarig klierziek kind, met op zijn voorhoofd en nevens zijn lippen afzichtelijke vlechtzweren; een zenuwzieke. In De Jonge Dok er (blz. 223, 224) verteert Mr Van Horst door een maagontsteking:
heeft honger, maar de eetlust valt bij het zien van voedsel; voelt een band onder de maag; plotselijke roodheid en gloed op het voorhoofd. Het overmatig rooken heeft grooten invloed gehad op de spijsvertering (blz. 224), evenals het vroeger overmatig werken, gevolgd door een onvoorbereid niets-doen.
Gezichtsverzwakking: Meester Bokstal's oogen zijn dermate verergerd, dat hij bijna stekeblind is geworden. (De Oom van Felix Roobeek; blz. 97: uitg. Van Dieren, 1881). | |
[pagina 980]
| |
Gevallen van klierziekte komen meermaals voor. Zenuwgrillen, zenuwziekte, hysterie, zielsgeneeskunde, verstandsstoornissen, kranzinnigheid. Een zenuwkoorts wordt aangeteekend in De Schat van Felix. Roobeek (blz. 121, 123: uitg. Tolboom). Verboord lijdt aan zenuwontsteltenis: een krankzinnigheid met tusschenpoozen van geestesklaarheid (in De Koopman van Antwerpen: blz. 119, 122, 150, 158, 163, 180, 178, 192).
Helena (in Valentijn) heeft aanvallen van baarmoederkwaal, een echten zenuwstorm: ‘Zenuwachtige trillingen in de lippen en de wangen;..... armen en voeten waggelen, als werden haar de zenuwen door een krampachtig geweld tot brekens toe beurtelings getrokken, los geworpen en weder gespannen’..... ‘haar wil is door de zenuwziekte geheel vernietigd (blz. 107, 109, 112, 113, 119)’..... Een zenuwhoest doet ze aanzien als aangetast van de tering, maar zenuwkwaal en zenuwhoest genezen.
In De Kwaal des Tijds (blz. 165) is Daniël onderhevig aan zielsontroeringen, verstandsstoornissen. De aard der ziekte wordt echter niet bepaald. De Welopgevoede Dochter (blz. 17, 24) ontvouwt ons Helena's grillige zenuwziekte. In De Burgemeester van Luik wordt Daniël met krankzinnigheid geslagen (uitg. Van Dieren, 1880, blz. 180-181):
‘Zijne zenuwen storen bij de minste aandoening; zijne gedachten zijn verward en duister; hij weet niet wat hij wil of begeert; honderdmaal op een dag verandert hij van besluit. ‘Wilibald acht dat deze ziekte niets anders is dan eene overdreven gevoeligheid.’ (blz. 166).
In Eene Uitvinding des Duivels heeft Conscience, zooals we het hooger meldden, eenige alcoholzieke bewoners van een zinneloozengesticht opgenoemd. In De Ziekte der Verbeelding stelt hij de lotgevallen voor van een doldriftigen beoefenaar van magnetismus en zwartekunst, en die van den dommen hovenier Jacobs Mispels, die onophoudend door hersenschimmen gefolterd is, wiens zinnen door de vrees voor spoken en duivels verduisterd blijkt. Terzelfder tijd toont Conscience, hoe de verbeelding tot wonderlijke dwaalbegrippen en ziekelijke waanvoorstellingen kan verdolen. | |
[pagina 981]
| |
Raymond heeft te veel verstand en is te veel geleerd: door het eeuwig studeeren en zoo gansch opgesloten te zijn, zijn zijne zinnen eenigszins gekrenkt. - ‘ Men wil niet meer gelooven’, zegt de pastoor, ‘en men is echter door zijn ingeboren natuur gedwongen te gelooven. Dan neemt men zijne toevlucht tot draaiende tafels, tot slapende profeten, tot sprekende geesten en andere hersenschimmige dingen, en terwijl men alle geheimenissen en wonderheden verwerpt, gelooft men zichzelven eenen mirakeldoener en eenen geestdrijver! En wat is dikwijls het einde? Het krankzinnigenhuis’ (blz. 334.
Mevrouw Bakeland aanziet in haar waanzinnigheid een wassen beeld voor haar kind (Wassen Beeld: blz. 51, 72, 138, 139: uitg. 1881) en op dit gegeven berust schier de heele roman. In De Leeuw van Vlaanderen wil de geestverbijsterde Machteld haar vader Robrecht niet herkennen (blz. 140, 142, 153, 159: uitg. 1881). Een Gekkenwereld verplaatst den lezer in de krankzinnigenkolonie van Gheel, waar de zotten ‘in volle vrijheid tusschen de inwoners leven.’ Daar ontmoeten we stompzinnigen, idioten, geteekenden, ontaarden: vrouwen, die voor iedereen knielen (blz. 45); woedende zotten (blz. 48); gewaande philosofen (blz. 51); zottinnen, die zich verbeelden O.L. Vrouw te zijn, en mannen die Gheel tot een zeehaven willen omscheppen (blz. 52); steelzuchtigen (kleptomanen); megalomanen, die zich inbeelden bisschop, oppergeneraal, Lodewijk XIV, God de Vader, enz., te zijn; ongelukkigen, die zich een weerwolf wanen of dood meenen (blz. 50, 54); stille zinneloozen, als ‘Ermelinde’, de verwenschte prinses (blz. 57); een 70-jarig vrouwken, ‘dat haar neus zoekt’ (blz. 61); een welgekleeden heer, die de wilde ganzen nakwaakt en wil leeren vliegen (blz. 65); Topaas, ‘den dwerg der prinses’, die den sleep eener krankzinnige juffer gebaart te dragen (blz. 68); Carabos, die wanneer het dondert en bliksemt, zijn ‘hol gebrul met het geratel des donders mengde’ (blz. 72), enz., enz. Heelkunde. Conscience's vertrouwdheid met eenige heelkundige werktuigen wordt in deze woorden veropenbaard:
‘Wij zouden al de vernuftige werktuigen missen, door onze voorgangers uitgevonden: wij zouden niets weten van de onderhuidsche spiersnijding (tenotomie), van den gestijfelden windel, van de | |
[pagina 982]
| |
lichtbuis, van de nederhaling der oogstaar, van het afluisteren der inwendige geruchten (auscultatie), die toevlucht om door het gehoor, evenals door den blik, in het binnenste van hart en longen te dringen!’ (Jonge Dokter, blz. 222).
Gevallen van verwonding. In De Leeuw van Vlaanderen (blz. 3), zien we de Châtillon gekwetst; (blz. 32) Adolf van Nieuwland gewond, op wiens borst men, tot genezing,’ eenen doorn der waarachtige kroon heeft gelegd.’ Een aderlating wordt in Valentijn (blz. 150: uitg. Van Dieren. 1880) gedaan. Ook in De Leeuw van Vlaanderen (blz. 153: uitg. Tolboom. 1882) ondergaat Machteld een lating. Een degensteek heeft Jacob in de borst getroffen en zijn vader verzorgt hem (De Gerechtigheid van Hertog Karel, blz. 16, 17: uitg. Van Dieren, 1881):
‘Hij wiesch de wonde: hij scheurde het beddelaken tot breede windels;..... om daarmede een verband te maken, dat, de gansche borst omvattende, genoeg op de wonde zou drukken om ze gesloten te houden.’
Een ontboden dokter verzorgt Hugo, die op den rug gekneusd werd: ‘het vleesch was gepletterd of gekneusd (Schandevrees: blz. 69; uitg, 1881). Mevrouw Laruelle, door een pistoolschot getroffen - ‘de kogel schampte af tegen den schedel’ - wordt door een geneesheer verpleegd (De Burgemeester van Luik: uitg. Van Dieren, 1880: blz. 149, 150). De behandeling van trauma's en ongevallen wordt dikwijls aangegeven. Zorgen voor drenkelingen (Het IJzeren Graf, 229): Rosa valt over de gebroken leuning der brug in het water:
‘Lieden waren bezig met mij te wrijven en over den grond te rollen, tabaksrook in den neus te blazen. Pavelijn greep mijne handen en begon zelf moeite te doen om mij tot het leven op te wekken.’ Wat Pavelijn deed, blijft echter onvermeld. ‘De drenkeling wordt met zware wollen dekens gedekt. De dokter kwam dan en begon meer doelmatige middelen aan te wenden, om te beproeven of de ademhaling en de hartklop in mij nog op te wekken waren.’ Welke middelen?: niet aangeteekend. Later kwam er, onder den invloed der geneesmiddelen (?), een geweldige terugwerking op en koorts ontstond.
Een hevige neusbloeding (De Jonge Dokter: blz. 238, 239) duurt bij den pastoor onrustverwekkend voort: | |
[pagina 983]
| |
‘Ondanks al de pogingen van Dr Heuvels (ijs onder het achterhoofd, vruchtelooze inblazing van aluin, verstopping der neusgaten met een samentrekkenden dop, aanwending der sonde van Bellocq). Dr Valkiers stelpt het bloed door het inspuiten van chloretum ferricum (het opperchloorijzer) in de neusgaten. Voor Valkiers is dit geneesmiddel ‘bijna onfeilbaar’ en overtreft verre Bellocq's sonde..... Lichte dwaling: deze sonde blijft immer de ultima ratio.
Een gereedmaking van stijfselpap staat te lezen in Jonge Dokter (blz. 227). Hoe men het wit tuberculeus kniegezwel (tumor albus) moet behandelen, is volgenderwijze ontvouwd (Jonge Dokter, blz. 227):
‘Hij begon het kniegezwel te kneden en de opene wonden te ontlasten en te zuiveren. Hij spoot er chloorwater in, legde er pluk en katoenwatten op, sloot de knie in een dubbele schelp van geweekt karton, omwond den ganschen toestel met lange, gestijfselde windels, spalkte het been met twee stukken droog karton’..... ‘waarschijnlijk zal het been verstijfd blijven (ankylose), maar het zal u niet beletten te werken.’ | |
b) Hoe heeft Conscience zijn ziektegevallen voorgedragen?Onloochenbaar is het feit: Conscience had een tamelijk goede, algemeene gedachte over de geneeskunde, of, beter gezegd, over de geneeskunde van zijn tijd en van den tijd waarin zijn romans ons verplaatsen. Ook bezat hij een oppervlakkige kennis van de door hem behandelde ziekten. Bij een eerste overpeinzen, slaan ons zelfs de uitgebreidheid en betrekkelijke juistheid dier gedachte en dier kennis met verwondering. We komen ze immers bij een oningewijde in Esculapus' kunst te gemoet. Een ernstiger nadenken lost het raadsel van ‘het hoe’ dier bekendheid met de medische kunst gemakkelijk op. Stipten we niet hooger aan, hoe de weetgierige, allesdoorsnuffelende Conscience 700 geneeskundige werken bezat? gestadig met artsen omging? voor kleinzoon een krijgsdokter had? Al de gegevens, in die vertrouwbare bronnen geput, werden nog versterkt en vermeerderd door zijn merkwaardigen waarnemingsgeest. Hoe bracht Conscience die gegevens in zijn werken te pas? Heeft hij die medegedeelde of opgedane geleerdheid te pronk gesteld? ons met lange, stroeve beschrijvingen geplaagd? den | |
[pagina 984]
| |
lezer door een weelderigen omhaal van kunstwoorden verbaasd en verveeld? Neen. Conscience beoogde geen eigen lof en had enkel voor doelwit ‘de opwekking van Vlaanderen door de moedertaal’. Hij wilde zijn volk door reine, eenvoudige doch tevens boeiende romans vermaken en er alzo den leeslust in opwekken. Aan wetenschappelijk onderricht heeft hij nooit gedacht, evenmin ‘als aan een vertoon van proefondervindelijke zielkunde, erfelijkheidsleer, kennis van ontaarding, massazielkunde, verfijnde wetenschappelijke ingewikkelde menschenkennis.’ Hij bande - en de noodwendigheid dezer verbanning kleven thans velen aan - de loutere medische kunde uit zijn romans. Opzettelijk vermeed hij dus al wat maar een schijn van belezenheid, onderricht, wetenschap verraden kon. Ook stelt hij geen ziektebeelden voor, maar verhaalt enkel terloops ziektegevallen. Bij het ontvouwen zijner ziektegeschiedenissen ontwaart men geen lastige opzoekingen naar hun oorzaak (aetiologie); geen droge opsomming hunner verschijnselen (symptomatologie); geen nauwgezette onderkenning (diagnose); geen bepaalde voorzegging (prognose); geen wetenschappelijk verloop, geen streng beredeneerde behandeling.
Meer dan eens verklaart hij: ‘ik zal u de symptomatologie niet mededeelen: ge zoudt mij toch niet begrijpen’. Ettelijke keeren doet hij wonderfleschjes toedienen, maar verzwijgt hun inhoud. In Moeder Job (blz. 363) is de dokter zeker van Englebert's genezing, doch geeft de drijfveeren dezer zekerheid niet aan om deze reden: ‘gij zoudt de zaken noch de woorden verstaan.’
Die vaste wil van aan geen wetenschap te doen, eischte natuurlijk het verwerpen der kunsttermen. Evenals Flaubert, de gebroeders de Goncourt, de tooneelschrijvers Ibsen en ae Brieux - en in tegenstelling met Daudet, HuysmansGa naar voetnoot(1) en anderen - heeft Conscience uit zijn beschrijvingen het kunstwoord zorgvuldig geweerd. Wij treffen het nergens aan. In éen woord: Conscience geeft een algemeene gedachte der ziekten, zonder in realistische bijzonderheden te treden en dat is voldoende. | |
[pagina 985]
| |
III. Is het idealismus van conscience gezond?Om de vraag te beantwoorden, of Conscience een idealist was en zijn idealisme gezond, is het volstrekt noodig de beteekenis van die woorden te verklaren. Spreekt ge met een wijsgeer, deze verstaat door idealisme één van de vele wijsgeerige stelsels, welke niets als waarlijk bestaande achten tenzij het denkende Ik. Idealistisch was in de oudheid de school van Elea (Eleatische School), die de gansche uiterlijke wereld (ruimte, tijd, stof, beweging) voor een wezenloozen schijn hield. Idealisten waren in de moderne tijden: Descartes, Berkley, Hume, Stuart, Mill, Kant, Fichte, Schelling, Hegel. ‘In de aesthetica beteekent idealisme de meening, dat de kunst als taak heeft ideeën aan te geven, niet alleen de natuurlijke werkelijkheid’ (Vivat). Voor den kunstenaar is een idealist de schilder, beeldhouwer, schrijver, die in zijn werken naar het ideale, dat is naar het zedelijk of stoffelijk volmaakte streeft. Het idealisme is dus het realismeGa naar voetnoot(1) en het naturalisme tegenovergesteld. We zagen hooger, hoe de realisten in hun kunstgewrochten de wezenlijkheid pogen weer te geven met wat ze ook niet-schoons en onfatsoenlijks kan hebben; hoe de naturalisten in de kunst niets anders zien dan het afschilderen der natuur, zooals ze is, ook met hetgeen ze ons onhebbelijks, onbehoorlijks en stootends aantoont. De meeste onzer romanschrijvers (Herman Robbers, van Looy, Aletrino, enz., enz.,) zijn realisten uit de school van Balzac, Flaubert, de Goncourts; of - zooals Ary Prins, Netscher, van | |
[pagina 986]
| |
Groeningen, Maurits, Wagenvoort, Heyermans, De Meester, van Hulzen, Quérido, BuysseGa naar voetnoot(1) - naturalisten uit de school van Zola. van Deyssel was, in zijn eerste tijdvak, insgelijks een onder hen. Met zedelijkheid heeft, zijns dunkens, de kunst niets en met de waarheid zeer weinig te maken. Hij stelt zich ten doel de Natuur te vertoonen, zooals ze is, zonder er lets bij of af te doen. ‘Als ik een varken zie’, zegt hij, ‘ruig-roze en luisterlijk vet, ploeteren en wentelen in strontmodder, met zijn snoet in de bruingroene spoeling, dan vind ik dat prachtig’. Vele realisten en naturalisten gingen allengskens over tot de groep der pessimisten, die zelden iets schoons, edels, verheffends op aarde aantreffen, maar meest afzichtelijke, walgverwekkende wezens. Anderen werden de deterministen of fatalisten, waarvan wij op bl. 956 gewaagden. Wat we over die scholen en hun leer zeiden, doet het idealisme van Conscience beter uitschijnen. Onze Gevierde, zelf een edele ziel, keerde zich af van alles wat vuil of onkiesch was hierdoor Bilderdijk's bewering (14, 124) bekrachtigende: ‘Wie rein van boezem is, heeft afschuw voor 't onreine.’ Door zijn aard zelven moest hij dus tot het idealisme geneigd zijn. Hij ging daarenboven aan 't schrijven omstreeks 1837: op dit tijdstip zegevierde het romantisme in Engeland en Duitschland sedert lang, in Frankrijk sedert weinige jaren.
Ook over die school blijkt het noodzakelijk eenige woorden te reppen. Het romantisme - eigenlijk een afbreken met de classieke letterkunde der oude Latijnen en Grieken en een terugkeeren tot de middeleeuwsche romanliteratuur - was in Engeland en Duitschland om zoo te zeggen inheemsch. Het valsche classicisme werd er ingebracht door Franschen invloed, Fransche navolging. Nochtans werden de regels van het romantisme slechts later door Tieck en de | |
[pagina 987]
| |
gebroeders Schlegel vastgesteld. Tot die school behooren in Duitschland: Goethe, Schiller, Wieland, Lessing; in Frankrijk: Lamartine, Hugo, de Vigny, de Musset. Maar de romantische roman kwam ons vooral uit Engeland. Grooten, doch meestal verderfelijken invloed had op onze schrijvers Goethe's ‘Het Lijden van den jongen Werther’; een veel gelukkigeren brachten de romans van Richardson en later die van Walter Scott teweeg. Het romantisme dus verwerpt de navolging der ouden en de daartoe geldende regels. Het wil meer vrijheid voor den schrijver; het laat den teugel los aan de inbeelding van den kunstenaar. De eerste romantieken gingen te ver: zij verhaalden ons zulke buitengewone, soms zulke buitensporige avonturen, dat de lezers het weldra beu werden. Als verzet tegen het overdreven romantisme, zagen we omstreeks 1850 het realism ontstaan - een reactie tegen misopgevat idialisme, een geneesmiddel tegen een ziekte (J. Persyn) - en later het naturalisme: ‘een aanhoudende oorlog tegen de fantasie’, ‘de overdrijving van realisme’. Edoch, zelfs bij aanhangers dier beide scholen, vindt men nog gedurig sporen van het verlaten romantisme.
Nu, onze Conscience, die - we herhalen het nadrukkelijk - in den vollen bloei van het romantisme de gauwe pen opnam, gaf zich over aan zijn natuur en aan den invloed der Fransche romans. Geen wonder, dat hij idealist werd. Wat hem beviel, wat hem aantrok, wat hem begeesterde, wat hem in bewondering en liefde deed opvlammen: dat verhaalde hij, beschreef hij hartstochtelijk. Vergenoegde hij zich het af te malen gelijk het was? Neen, zijn inbeelding stelde het hem nog schooner, nog liefelijker voor en hij leverde een ideaal. ‘Droom, ideaal, hangen over al de personen.’ (Dosfel). Alzoo werden ons de helden van De Vlaamsche Leeuw afgebeeld: dit ‘epos van 't Klauwaartsvolk, het Vlaamsche Ilias’ (Rodenbach). Later, toen het romantisme in ongenade viel, zal Conscience wel tot een zeer getemperd realisme overgaan (zie blz. 955), doch hij blijft immer idealist met hart en ziel. Zoo bestudeerde hij, beminde hij ons volk uit de Kempen: hij bracht het op het doek, niet juist zooals het voorkomt, maar zooals het in zijn schoone kunstenaarsziel gelouterd was. Dat is het idealisme van onzen Conscience: loutering, zuivering, veredeling van het wezenlijke, van het echte. Is dat een gezond idealisme? Zonder aarzeling antwoorden we: ja! Tevergeefs werpt men op: ‘dat is geen zuivere waarheid!’ Kunst | |
[pagina 988]
| |
kan geen zuivere waarheid wezen. Wie een boerderij schilderen wil, mag ons toch de vuiligheid van den mestpoel niet voorstellen. Wie het bedrijvig leven op het pachthof afmaalt, gaat zijn tafereel niet opzettelijk zoeken bij hengsten- of stierenboer. Wie den koning der schepping in al de schoonheid van zijn lichaamsbouw ons voortoovert, toont ons bij voorkeur geen schaamdeelen maar bedekt ze veeleer. En toch: ‘zou het idealisme van Conscience zooveel waarheid niet bevatten als het realisme en inzonderheid als het naturalisme!’ De wangedrochten, door de meeste naturalisten voorgedragen, zijn toch ook geen waarheid: ten minste indien men die wanschepsels wil laten doorgaan, niet als uitzondermgen, maar als gewone menschen. En juist dit schijnen de meeste schrijvers te willen doen. De realisten vergeten dikwijls, zooals G. van Nouhuys beweert, ‘dat we in een kunstwerk, behalve het getrouw weergeven der realiteit, ook nog iets anders willen dan die realiteit. Dat andere moet de ziel van den kunstenaar er aan geven’. Zij hadden heelemaal vergeten, zegt J. Persijn, ‘dat de kunst voor zending heeft schoonheid te scheppen gesteund op natuur en waarheid, maar volstrekt niet natuur en waarheid te geven zonder meer: dat is immers Wetenschap, geen Kunst.’ En te recht vermaant ons Goethe: ‘De ware, gezaggevende kunstenaar streeft naar kunstwaarheid; die een blinde drift volgt, naar natuurwerkelijkheid; door genen wordt de kunst tot het hoogste punt, door dezen op haar laagste trede gebrachtGa naar voetnoot(1). Er is meer. Laten we Van Deysel maar verklaren, dat kunst met zedelijkheid niets te maken heeft. Geen Vlamingen zullen dat stelsel beamen. In hun lezing zoeken ze iets, dat den geest verzet, het hart verheft, den mensch beter maakt. Dat doel staat door weinige der naturalistische of realistische boeken te bereiken. Die een werk van Conscience leest, voelt zich integendeel iets beter wanneer hij het sluit. Men zegge ons niet: ‘het volk dient onderwezen!’ De pessimistische schrijvers ontnemen het zijn moed en boezemen het verachting in voor het menschdom. Ze leeren aan dat volk, wat niet waar is: dat de meeste menschen slecht zijn en boos. Daarenboven, wie onderwezen wil worden, hoeft geen roman in handen | |
[pagina 989]
| |
te nemen, maar wel een wetenschappelijk werk. Daarin zal hij meer leeren op weinige bladzijden dan in vele boekdeelen van de beste romanschrijvers. Een wetenschappelijke roman is noodzakelijkerwijze in vele punten valsch, juist omdat hij roman is. En wie zal den lezer aanwijzen wat er waar in is? Wat thans Conscience's idealisme op onloochenbare wijze wreekt, is dit feit: het naturalisme reeds aan het uitbloeren, wordt voor goed en met reden veroordeeld. De laatst opgekomen schrijvers schijnen immers een anderen weg te willen inslaan. Zij verhalen meer en pogen een nieuw romantisme te bereiden; de vereeniging van verbeelding en werkelijkheid. De beurt komt weer ‘aan de doorvoeling, die noodzakelijk van het idealisme uitgaat en er weer heen leidt’. (J. Persijn.) ‘Juist in de laatste jaren’, zegt de Vooys, ‘verliest het naturalisme aan kracht en begeert de verbeelding zich in de proza-kunst naast de werkelijkheidsbeschrijving een plaats te heroveren (van Oost, van Schendel, Aine, van der SchaafGa naar voetnoot(1)’. Zelfs de realisten en zolaïsten uit Nederland ontleden veel meer zielstoestanden dan lichaamskwalen. Couperus b.v. schildert bijna altijd zenuwlijders af, doch hij ontleedt niet hun lichaamsaandeeningen maar veel meer dezer gevolg, de zielsstoornissenGa naar voetnoot(2).
De Fransche romanschrijvers, de vermaarde ten minste, verlaten insgelijks het naturalisme. René Bazin (in La terre qui meurt) beschrijft de noodlottige aantrekkingskracht der groote steden; (in Les Oberley) de moeilijke zielstoestanden, in den Elzas ontstaan door de Duitsche overheersching; (in L'Isolée) den toestand van een non, door het tegenwoordig bewind uit haar kooster gejaagd. Paul Bourget geeft om zoo te zeggen niets dan zielsontleding en wordt er lastig door. Ook Henri Bordeaux volgt geenszins Zola.
Indien men ons vraagt, of we het idealisme van Conscience in alles goedkeuren, dan klmkt ons antwoord onbewimpeld: neen! Weggesleept door zijn eigen karakter - ‘een engelachtig karakter, zonder wrok of haat’ -, dat wat te week, te teeder, laat staan te vervrouwelijkt was, eischt hij soms van zijn lezers al te veel tranen. Hij is gevoelerig, al te gevoelerig, evenals zijn | |
[pagina 990]
| |
vriend Jan van Beers. Die gevoelerigheid schijnt ons alle palen te buiten te gaan in Het IJzeren Graf. Maar, wie is er van alle overdrijving vrij te pleiten? Zeker staat elke overdrijving af te keuren, doch we kunnen gemakkelijker hem lijden, die ons al te veel doet weenen op het ongeluk van brave menschen, dan hem, die ons een afkeer van het leven of een walging van de menschheid inboezemt. Niet alleen in de afschildering der karakters, ook in de opvatting van maatschappij, levensgeluk en godsdienst is dat overdreven, voorwaar wat ziekelijk idealisme merkbaar. De rijken zijn meestal, o! zóo braaf en zóo menschlievend! zóo gemakkelijk dalen ze tot de armen af! De armen, de nederigen, zijn zóo gelaten, zóo getroost in hun levenslot! Liefde is veel, liefde is alles en alleen in staat om deze aarde tot een hemel te herscheppen!... Zulke overdreven stellingen staan niet te verdedigen. Maar, honderdmaal liever dat overdrijven in het goede, dat aantoonen van idealen, dat opwekken door woord en voorbeeld tot een nauwelijks te bereiken volmaaktheid, dan het gedurig verzwarten van wat reeds zwart en somber is, dan het aanwijzen van hetgeen walgelijk en ergerlijk is, dan het neertrekken tot het lage en beestelijke. Iets over Conscience's godsdienstzin. ‘Een schrijver mag, ja, moet godsdienstig zijn’, schreef Dr. J. Fr. HeremansGa naar voetnoot(1). Conscience was godsdienstig: ‘hij was het binnen de juiste palen; hij was het natuurlijk; hij sermoende niet met inzicht, want sermoenen behoren in romans niet t'huis; hij verwrong ook geenszinsGa naar voetnoot(2) de feiten om te pas of te onpas over God en Hemel te spreken. In de rechtschapen eerlijkheid van Conscience zat een warm gevoel van godsdienstigheid verspreid, dat vonkelt als eene sterre in den nacht en leven schenkt aan woord en taal, die anders zóo hopeloos doodsch zoûn klinken’Ga naar voetnoot(3). Sommigen beweren, dat Concience's godsdienst gebrek heeft aan diepte, aan klaarheid en bepaaldheid. Het zou meer een vage religiositeit zijn dan een echt godsdienstgevoel. | |
[pagina 991]
| |
Niet de rede, maar wel de gevoeligheid zou er de eerste rol in spelen. Als men de romans van Conscience leest, zeggen ze, herinnert men zich gemakkelijk Paul et Virginie van Bernardin de-St-Pierre. Die natuurkinderen hebben een natuurlijken godsdienst, hun ingegeven door de schoonheid, het nut, de dichterlijkheid van alles wat hen omringt. Edoch alles, in hun gelooven, blijft onbepaald. Echte, diepe overtuiging is er niet in. Ligt in die bewering eenige waarheid besloten? Onzes inziens, is zij op Conscience niet gansch toepasselijk. De billijkheid onzer meening blinkt vooral uit, als men niet afzonderlijk dit of geen boek, maar het geheele werk van Conscience beschouwt. Daar zit wel iets meer in dan godsdienstige gevoelerigheid. Overigens men beoordeele, in dat opzicht, den man in verband met zijn tijd, zijn opvoeding en zijn omgeving. Hierover mag men hem in allen gevalle loven: in niet éen zijner boeken, op geen enkele bladzijde, liet hij zich éen woord ontsnappen, dat de ware godsdienstige overtuiging kan kwetsen. Conscience eerbiedigde alles, wat eerbiedig was; hij hemelde het op, bezong het, terwijl hij slechts als tegenhanger soms een leelijk, verachtelijk karakter liet optreden. Ten slotte: ten eerste Conscience's idealismus is uiterst gezond. Het is de gezonde uitstraling van zijn gezonde persoonlijkheid: een gezond verstand in een gezond lichaam: het mens sana in corpore sano der oudheid. Ten tweede: zijn romans zijn degelijk Vlaamsche, gezonde geesteskost. Zooals J. Persijn geestdriftig getuigt: ‘men heeft letterkundig-rijker leeren schrijven dan hij het verstond, maar gemoedelijker, overtuigender, hartstochtelijker - beter dus - niet’. ‘De tooveraar aan de zwarte kimme’ ‘de groote vader, gloeiend van liefde en genie’ verwezenlijkte bijna wat AletrinoGa naar voetnoot(1) van degelijke romans vergt: ‘alleen een vereeniging van sentiment en intellekt kan iets tot stand brengen, dat van belang is niet alleen, maar - en dat is het voornaamste - dat in staat is om het geluk der menschen te verhoogen, de smart van het leven zoo veel mogelijk te verminderen. En dat moet het einddoel van al onzen arbeid zijn.’ Zijn werk zal niet vergaan, want:
‘.... Goud is altyd goud, hoe dat wy t'oock verkoocken; Quecksilver vliegt daer heen, en is maer af te roockenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 992]
| |
Voor hem valt er niet te duchten, dat eens: Vergetelheid zit neder bij elk graf,
Den vinger op den bleeken mond gedrukt.
Zy trekt de blaren des cypressen af...Ga naar voetnoot(1).
Neen! Concience's naam vereeuwigt in het Vlaamsche Volk en kan slechts met dit volk wegsterven. En daar Het nooit zal vergaan, is Hij onsterfelijk. |
|