| |
| |
| |
Vergadering van 21 Februari 1912.
Aanwezig de heeren: Kan. Dr. Jac. Muyldermans, bestuurder, V. dela Montagne, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris.
De heeren: Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Prof. Mr. Julius Obrie, Th. Coopman, Jan Bols, Karel de Flou, Jhr. Dr. Karel de Gheldere, Dr. L. Simons, Prof. Ad. de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Prof. Dr. Willem de Vreese, Kan. Amaat Joos, Prof. Dr. Julius Mac Leod, Dr. Hugo Verriest, Is. Teirlinck, Prof. Dr. C. Lecoutere, Dr. Eug. van Oye, Frank Lateur en Prof. Dr. Jos. Mansion, werkende leden;
De heeren Is. Bauwens en Dr. Leo van Puyvelde, briefwisselende leden.
De heer Dr. Leo Goemans, werkend lid, alsmede de heeren Omer Wattez en Alf. de Cock, briefwisselende leden, hadden verzocht hunne afwezigheid te willen verontschuldigen.
De Bestendige Secretaris leest het verslag over de Januari-vergadering, dat wordt goedgekeurd.
***
Aangeboden boeken. - Vervolgens legt de heer Bestendige Secretaris de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden:
Door de Regeering:
Royaume de Belgique. Ministère de l'Industrie et du Travail. Office du Travail. Rapports annuels de l'Inspection du Travail. 16me année (1910). Bruxelles, 1911.
Annuaire de l'Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1912. 78e année. Bruxelles.
1912. Annuaire administratif de Belgique et de la capitale du Royaume. Bruxelfes.
| |
| |
De Vlaamsche Kunstbode. Maandelijksch Tijdschrift voor Letteren. Kunsten en Wetenschappen, onder Hoofdredactie van Jan Boucherij. 40ste jaargang. Antwerpen, 1910.
Tooneelgids. IIIe jaar, 1e en 2e afl. Dec. 1911. Jan. 1912.
Tijdschriften. - Bibliographie de Belgique, 1911. Première partie: Livres, no 24; Deuxième partie: Publications périodiques, no 2 Bulletin trimestriel des sommaires des périodiques, no 3 (Juillet-Septembre). - Le Musée belge, no 1. 1912. - Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée belge, no 1, 1912. - Revue Sociale Catholique, nos 3-4, 1912. - Bulletin des Musées royaux, 1911. Table des matières, 1912, no 1. - Bulletin des Commissions royales d'art et d'archéologie nos 9-10, 1911. - Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde, te Gent, nrs 9-10, 1912. - Arbeidsblad, nrs 24, 1911; nr 1, 1912. - Maandschrift van Land- en Tuinbouw, nrs 5-6, 1911.
Door de Académie Royale d'Archéologie de Belgique, te Antwerpen:
Bulletin, no 4, 1911.
Door het Leesgezelschap, te Hasselt:
Limburgsche Bijdragen. Uitgegeven door het Leesgezelschap van Hasselt. Jaargang 1909-1910. Hasselt, 1910.
Door den Oudheidkundigen Kring van de stad en het voormalig Land van Aelst:
Reyntens (Oscar). - Het ontwerp van afleidingsvaart van den Dender naar de Nederschelde in de XVIIIe eeuw. Aalst, 1912. (6e-7e jaar [1910-1911], nr II der Annalen van den Oudheidkundigen Kring.)
Door den Cercle Archéologique et Historique d'Audenaerde, de sa Châtellenie et de l'ancien Pays d'entre Maercke et Ronne:
Annales, 3me vol., 4me livr., Nov. 1911.
Door de Vereeniging ‘Het Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres’:
Handelingen van het XVe Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres, gehouden te Oostende, op 7, 8 en 9 September 1911. Uitgegeven door het Bestuur der Vereeniging ‘Het Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres’. Gent, 1911.
Door het Beschermingscomiteit der Werkmanswoningen van het Arrondissement Gent:
Buck (P. de). - De beluiken binnen de stad Gent, door P. de Buck. Verslag over het onderzoek gedaan in het jaar 1911. St.-Amandsberg, 1911. (Tweevoud.)
Door de ‘Association des Anciens Mellistes et Mutualité Melliste’:
Bulletin de l'Association des Anciens Mellistes et de la section dite:
| |
| |
Mutualité Melliste. Organe officiel et mensuel. Comptes-rendus des séances mensuelles et communications diverses. Février 1912.
Door het Historisch Genootschap, te Utrecht:
Feith (J.A.) en Brugmans (H.). - De Kroniek van Abel Eppens tho Equart, uitgegeven en met kritische aanteekeningen voorzien, door Jhr. Mr. J.A. Feith en Dr. H. Brugmans. Deel I. (3e série, nr 27, van Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap.) Amster dam, 1911.
Happard (F.A.L. ridder van) en Muller (S.). - Verslagen van kerkvisitatien in het Bisdom Utrecht uit de 16de eeuw, uitgegeven door wijlen Mr. S. Muller Fz.. (Nr 29, van id.) Amsterdam, 1911.
Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap (gevestigd te Utrecht). 32e deel. Amsterdam, 1911.
Door de Rijksuniversiteit, te Groningen:
Tfrpstra (Heert). - De vestiging der Nederlanders aan de kust van Koromandel. Proefschrift ter verkrijging van den graad van Doctor in de Nederlandsche Letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen, door Heert Terpstra. Groningen, 1911.
Hoorn (Dirk van). - Bijdrage tot de psychologie van den veldheer. Proefschrift.... (als boven), door Dirk van Hoorn. Groningen. 1910.
Door het Groningsch Studentencorps ‘Vindicat Atque Polit’, te Groningen:
Groningsche Studentenalmanak voor 1912, 84e jg. Uttgegeven door het Groninsch Studentencorps ‘Vindicat Atque Polit’. Groningen, 1912.
Door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, te Leiden:
Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, over het jaar 1910-1911. Leiden, 1911.
Levensberichten der afgestorven medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. (Bijlagen tot de Handelingen van 1911-1912.) Leiden, 1911.
Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, uitgegeven vanwegede Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. 30e dl Nieuwe reeks, 22e deel, 1e-4e afl.
Door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, te Middelburg:
Archief. Vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1911. Middelburg, 1911.
Door de ‘Koniglich Preussische Akademie der Wissenschaften’, te Berlijn:
Sitzungsberichte, nrs 39-53, 1911.
| |
| |
Door ‘Historisch-literarische Zweigverein des Vogesen-Clubs’, te Strassburg:
Jahrbuch für Geschichte, Sprache und Literatur Elsass-Lothringens, herausgegeben von dem Historisch-literarischen Zweigverein des Vogesen-Clubs. XXVII Jahrgang. Strassburg, 1911.
Door ‘Badischer Verein für Volkskunde’, te Freiburg im Breisgau:
Dorf und Hof. Monatsblätter des Vereins für ländliche Wohlfahrtspflege in Baden 1. Jahrgang, 1903: nrs 2, 4-6, 8, 9, 11, 12; - 2. Jahrg., 1904: nrs 1, 3-8, 10, 12; - 3. Jahrg., 1905: nrs 1-12; - 4. Jahrg., nrs 1-12 (voll.): - 5. Jahrg., 1907: nrs 2-12; - 6. Jahrg., 1908: nrs 1-12 (voll.). - Neue Folge, 1. Jahrg., 1909: nrs 1-6 (voll.); - 2. Jahrg., 1910: nrs 2, 4-6.
Blatter des Badischen Vereins für Volkskunde. Heft 4, 6 en 7, en Inhalt, 1-7.
Pfaf (Fr.) - Elard Hugo Meyer. 1837-1908. Gedenkblätter von Fridrich Ppaff. Sonder-Abdruck aus ‘Allemannia’. Dritte Folge, Band I, Heft 2/3.
Door de Académie Impériale des Sciences, te St.-Petersburg:
Bulletin, nrs 1-2, 1912.
Door de ‘Reale Accademia delle Scienze deli'Istituto di Bologua (Classe di Scienze morali):
Memorie Serie I, Tome V (1910-11): Sezione di Scienze Storico-Filologiche. Fasc. unico - Sezione di Scienze Giuridiche. Fasc. unico. - Rendiconto. Serie prima, vol. IV (1910-11).
Door den heer Dr. L. Scharpé, briefwisselend lid, te Leuven:
Scharpé (L.). - Nederlandsche Uitspraakleer. Lier, 1912.
Door den Heer Dr. P.J Blok, buitenlandsch eerelid, te Leiden:
Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, IVe Reeks, deel X, afl. 3.
Door Z Em den Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen:
La Vie diocésainc. Bulletin du Diocèse de Malines. Tome VI, fasc. 1, Janvier 1912.
Door den weledelgeboren Heer Baron de Kerchove d'Exaerde, gouverneur der Provincie Oost-Vlaaanderen, te Gent:
1911. Officieele Processen-verbaal en stenographisch verslag der zittingen van den Provincieraad van Oost-Vlaanderen. 3e Buitengewone zittijd van 1910. Buitengewone en Gewone zittijd van 1911, Gent, 1911.
Door den heer P.H. Eijkman, geneesheer te 's Gravenhage:
Eijkman (P.H.) - Fondation pour l'Internationalisme. L'internationalisme scientifique (Sciences pures et lettres), par P.H. Eijkman, médecin à La Haye. La Haye, 1911.
| |
| |
Door de Redactie:
Het Boek, nr 7, 1911. - De Vlaamsche Hoogeschool, Januari 1912. - Hoogstudent, Jan. en Febr. 1912. - Museum. Maandblad voor Philologie en Geschiedenis, nr 5, 1912. - Répertoire d'art et d'archéologie, no 8, 1911. - Tijdschrift der Gemeentebesturen, nr 12, 1911 en nr 1, 1912.
Ingekomen boeken. - Voor de Boekerij der Academie zijn ingekomen:
Catalogus van boeken in Noord-Nederland verschenen van den vroegsten tijd tot op heden. Samengesteld door de Tentoonstelings-commissie der Nationale Tentoonstelling van het Boek, Juni-Augustus 1910. Uitgave van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. 's Gravenhage, 1911.
Meyboom (Dr. H.V.) - Clemens Alexandrinus, door Dr. H.V. Meyboom. Leiden, 1912.
Handelingen van het XXXIe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres gehouden te Maestricht, 28-31 Augustus 1910. Maastricht, z.j.
Creizenach (W.). - Geschichte des neueren Dramas, von Wilhelm Creizenach, professor der deutschen Sprache und Literatur an der Universität Krakau. Erster Band. Mittelalter und Frührenaissance. Zweite, vermehrte und verbesserte Auflage. Halle, a.S., 1911.
Deutsches Wórterbuch van Jacob Grimm und Wilhelm Grimm. Zwölften Bander Achte Lieferung Versitzen-Verspruhen. Bearbeitet von Dr. R. Meissner und Dr. M. Leopold. Leipzig, 1912.
Dubbele Wegwijzer der stad Gent en der provincie Oost-Vlaanderen voor het jaar 1912 50' jaar. Gent.
Plantijn Letterkundig overzicht van de Nederlandsche boekhandel. nr 1, 1912.
De Gids. Februari 1912. - Sint-Lucas, nr 4, 1911.
Ruildienst. - Tegen ruiling van de Verslagen en Mededeelingen heeft de Bestendige Secretaris voor de Boekerij der Academie de laatst verschenen afleveringen van de gewone tijdschriften ontvangen:
Biekorf, nrs 1-2, 1912 en Bijblad: Eene studie over Gezelle's Kerkhofblommen (1858), blzz. I-XXXII. - Bijdragen tot de Geschiedenis bijzonderlijk van het Aloude Hertogdom Brabant, Januari 1912. - Het Boek. Tweede reeks van het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen, 15 Januari 1912. - St. Cassianusblad, nr 2, 1912; Bijvoegsel, nr 3. - De Vlaamsche Gids, nr 1, 1912. - Onze Kunst, nr 2, 1912. - De Vlaamsche Kunstbode, nr 1, 1912. - De Maasgouw, nrs 10-12, 1911 - Les Marches de l'Est, no 10, Janvier 1912. - Neerlandia, nr 2, 1912.
| |
| |
- Het Katholiek Onderwijs, nr 4, 1912. - De Opvoeder, nrs 3-5, 1912. - De Opvoeding, nr 2, 1912. - Christene School, nr 12, 1911; nrs 7-8, 1912. - De Schoolgids, nrs 3-7, 1912. - Studiën, nr 5, 1911; nr 1, 1912. - Volkskunde, nrs 1-2, 1912 - Dietsche Warande en Belfort, nr 1, 1912
Ingekomen brief. - De Bestendige Secretaris stelt de Vergadering in kennis met den hieronder volgenden brief:
Conscience's Eeuwfeest. - Brief van 26 Januari, waarbij het Conscience-Comiteit van Antwerpen, de Koninklijke Vlaamsche Academie verzoekt, ter gelegenheid van het plechtig vieren van Conscience's Eeuwfeest, zekere prijsvragen te willen uitschrijven. - (Zie beneden, op Dagorde, 3o.)
| |
Mededeelingen namens Commissiën.
1o) Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. - De heer Karel de Flou, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden:
Zijn aanwezig de heeren: Jhr. Mr. Nap. de Pauw, voorzitter; Prof Dr. C. Lecoutere, ondervoorzitter; Edw. Gailliard, Jhr. Dr. Karel de Gheldere, Prof. Dr. Willem de Vreese, Th. Coopman, Kan. Amaat Joos, Is. Teirlinck, leden, en Karel de Flou, lid-secretaris.
Het verslag over de December-vergadering 1911 wordt goedgekeurd.
Aan de dagorde staat:
A) Voorstel tot uitgave, door den heer Dr. L. Simons: Waltharius metrisch vertaald en met aanteekeningen voorzien, en de Walthersage. - Verslag door de heeren Dr. Leo Goemans en Prof. Dr. J. Mansion. - Beslissing.
Namens de heeren verslaggevers, wordt door den heer Prof. Dr. C. Lecoutere, ondervoorzitter, lezing gegeven van de door hen uitgebrachte verslagen.
| |
| |
| |
a] Verslag van Dr. Leo Goemans:
Na lezing van de studie van Dr. L. Simons over Waltharius en de Walthersage, bevinden wij:
1o | Het werk is zeer uitgebreid. Geen wonder: niet alleen behelst het de metrische vertaling van het gedicht met, in nota, al de gewenschte ophelderingen van den tekst, maar het behandelt tevens al de vraagstukken die met den Waltharius samenhangen, o.a. aangaande den schrijver, den verbeteraar, het oud-Duitsch origineel, de navolging van Vergilius, Ekkehard's bronnen, enz.
Daarbij voegt Dr. Simons nog eene volledige letterkundige studie van het gedicht.
Buitendien worden de bronnen van de Walthersage afzonderlijk in oogenschouw genomen en de voornaamste stelsels omtrent den oorsprong dier sage uiteengezet. Schr. geeft als conclusie van het geheel een eigen stelsel ten beste. |
| |
2o | De metrische vertaling van den Waltharius is uiterst wel gelukt wat de getrouwheid aan den latijnschen tekst betreft. Ook schijnt het gebruik van den hexameter Schr. in 't geheel niet te hebben belemmerd: de Nederlandsche verzen getuigen van een zeldzaam meesterschap over den vorm. |
| |
3o | Uit het overige van 't werk blijkt, dat Dr. Simons een degelijk en nauwgezet onderzoek heeft geleverd van de zoo ingewikkelde als overvloedige Waltharius-litteratuur en dat hij eene grondige kennis van zijn onderwerp bezit. |
| |
4o | Maar Dr. Simons heeft zich niet tot een vulgarisatiewerk bepaald, hetgeen al zeer mooi zou zijn. Neen: overal treedt hij echt wetenschappelijk op en in menig geval verdedigt hij persoonlijke zienswijzen tegenover de mannen van 't vak die hem in de studie der Waltharius-problemen zijn voorgegaan. |
Om die redenen acht ik de bijdrage van Dr. Simons ten volle drukwaardig.
Dr. L. Goemans.
| |
b] Verslag van Prof. Dr. Jos. Mansion:
In deze beoordeeling van den ‘Waltharius’ van Dr. L. Simons kan ik mij ten volle aansluiten bij de conclusiën door Dr. L. Goemans in zijn verslag neergelegd. In dubbei opzicht mag het werk van ons geacht medelid uiterst geslaagd heeten. Wat de letterkundige zijde betreft, hij heeft het middeleeuwsche epos voor onze tijdgenooten in vloeiende Nederlandsche hexameters weten weer te geven. Wie den Latijnschen grondtekst met de vertaling ver- | |
| |
gelijkt, staat werkelijk verbaasd over de juistheid en de sierlijkheid van deze metrische bewerking, waarin geene enkele schakeering van het origineel schijnt verloren te gaan. Niet minder kunstzin heeft de schrijver getoond in de letterkundige beoordeeling van zijn onderwerp. De karakterontleding beantwoordt volkomen aan hetgeen men verwacht van een geleerde die op zoo uitnemende wijze vertrouwd is met zijn onderwerp, en de studie der andere kunstmiddelen door Ekkehard gebruikt, getuigt van evenveel smaak en spreekt duidelijk voor 's Schrijvers ontwikkeld schoonheidsgevoel. Maar benevens zijn letterkundige zijde, heeft het werk van Dr. Simons groote waarde uit een zuiver philologisch oogpunt.
En deze wetenschappelijke basis was er noodig: voor de beoordeeling van een middeleeuwsch kunstgewrocht in Latijnsche taal gedicht en dat eene Germaansche sage behandelt, is kunstzin zeker noodzakelijk, maar eerst en vooral is een juist en omvattend begrip van de stof onontbeerlijk. Smaken en voelen is goed, maar begrijpen is de eerste eisch van den lezer. Dr. Simons heeft niets nagelaten om zelf zijn tekst zoo volkomen mogelijk te kennen en te vatten en ook heeft hij er zorg voor gedragen dat die tekst voor anderen bevattelijk werd. De aanteekeningen bij de vertaling hebben reeds op zichzelf veel inspanning en studie gevergd; ze zijn slechts een deel van hetgeen de schrijver heeft willen bijdragen tot de interpretatie en opheldering van den Waltharius. Dr. Simons heeft meer gepresteerd en de vraag van het verband van den Waltharius met de overige Germaansch-epische stoffen heeft hij in al haar omvang aangedurfd. Dit is naar mijn bescheiden meening, eene der groote verdiensten van het werk. Met het onderzoek aangaande den oorsprong en de vorming van het heldendicht bij de Germanen is men ver van klaar te zijn; is op bepaalde punten zekerheid verkregen, op andere heerscht nog volslagen duisternis. Welnu het Nederlandschlezend publiek zal niet ongraag een en ander over de oudste overleveringen van de volksverbeelding vernemen. En ook de geleerden zullen met belangstelling kennis nemen van eene studie waar zij de allerlaatste meeningen, zooals b.v. die van Boer en van Sijmons uiteengezet en besproken vinden. Voor beide klassen van lezers, algemeen ontwikkelden die belang stellen in de sagenwereld en specialisten, die er hun werk van maken de disjecta membra van de doode Germaansche wereld te verzamelen, zal het boek van Dr. Simons uiterst gelegen komen en welkom zijn. Wij meenen dus dat de Academie de beste redenen
heeft om het in eene harer reeksen op te nemen.
J. Mansion.
| |
| |
- Deze verslagen gehoord, brengt de Commissie een gunstig advies uit tot de uitgave van het werk van Dr. L. Simons. - (In hare vergadering in pleno, heeft de Academie deze beslissing goedgekeurd.)
B) Door den heer Dr. Buitenrust-Hettema, uit Zwolle, ter uitgave aangeboden verhandeling: Oude Glossen en hun beteekenis. - Verslag door de heeren Dr. W. de Vreese en Dr. L. Goemans. - Beslissing.
De heer Prof. Dr. Willem de Vreese geeft lezing van zijn verslag. Edoch, de heer Dr. Leo Goemans, tweede verslaggever, verhinderd zijnde de vergadering bij te wonen, wordt de zaak tot de volgende vergadering uitgesteld. (Een buitengewone vergadering, zonder bezwaar voor 's Lands Schatkist, zal tot verdere bespreking op 20n Maart e.k. gehouden worden.)
C) Kleine verscheidenheden. Mededeeling door den heer Edw. Gailliard, namens den heer Dr. Joz. Cuvelier, afdeelingsoverste aan het Rijksarchief te Brussel: De Bietebauw.
De heer Prof. Dr. C. Lecoutere, ondervoorzitter, geeft lezing van deze mededeeling.
- Er wordt beslist het stuk in de Verslagen en Mededeelingen te laten opnemen. - (In hare vergadering in pleno, heeft de Academie deze beslissing goedgekeurd.)
2o) Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. - De heer Th. Coopman, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden:
Zijn aanwezig de heeren: Kan. Dr. Jac. Muyldermans, voorzitter; Dr. Julius Mac Leod, ondervoorzitter; Mr. Julius Obrie, Dr. Willem de Vreese, Is. Teirlinck, Dr. L. Simons, Jan Bols, leden, en Th. Coopman, lid-secretaris.
Het verslag over de December-vergadering 1911 wordt goedgekeurd.
Aan de dagorde staat:
A] Reglement voor het Aug. Beernaert-Fonds. Ontwerp, voorgelegd door de heeren Th. Coopman, Jul. Obrie en Is. Teirlinck, leden der sub-commissie.
| |
| |
Dit ontwerp werd onderzocht en besproken door de heeren Dr. W. de Vreese, Dr. Mac Leod, Dr. Jac. Muyldermans, Prof. Obrie, Dr. Simons en Is. Teirlinck. Een nieuwe vergadering (zonder bezwaar voor 's Lands Schatkist) zal, tot voortzetting der bespreking, op 20 Maart a.s. belegd worden.
B] Verslag over de Fondsen bij de Academie - Met behulp der inlichtingen door den heer Bestendigen Secretaris verstrekt, heeft de heer Coopman, secretaris, voor de verschillende Fondsen, waarvan het beheer aan de Commissie is opgedragen, de rekening opgemaakt voor het afgeloopen dienstjaar 1911. - Deze rekeningen zullen in de vergadering der Academie in pleno worden medegedeeld.
- Het uur verloopen zijnde, worden de andere punten van de dagorde tot een volgende vergadering verdaagd.
3o) Bestendige Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. De heer Jan Bols, die het ambt van secretaris heeft waargenomen, legt het hieronder volgende verslag ter tafel, over de morgenvergadering (zonder bezwaar voor 's Lands Schatkist) door de Commissie gehouden:
Zijn aanwezig de heeren: Prof. Ad. de Ceuleneer, voorzitter; Jhr. Dr. Karel de Gheldere, ondervoorzitter; K. de Flou, Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Jan Bols, Edw. Gailliard en Kan. Dr. Jac. Muyldermans, leden.
Aan de dagorde staat:
Door den heer Em. de Stoop, ter opname in de Verslagen en Mededeelingen aangeboden verhandeling: Het Antiseminsme te Byzantium. - Verslag door de heeren Prof. Ad. de Ceuleneer en Prof. Dr. Joz. Mansion. - Beslissing.
De heer Prof. A. de Ceuleneer geeft lezing van zijn eigen verslag en van dit door den heer Prof. Dr. Joz. Mansion ingezonden. Deze verslagen luiden als volgt:
| |
1o) Verslag van Prof. A. de Ceuleneer:
Onder den titel Het Antisemitisme te Byzantium, onderwerpt aan het oordeel der Academie de H. De Stoop het afschrift van een tot nu toe onuitgegeven pamflet, geschreven tegen de Joden van het Byzantijnsch Keizerrijk door een bisschop der negende eeuw, wiens naam ons onbekend blijft. Eene Nederlandsche vertaling is er bijge- | |
| |
voegd, er deze beide teksten zijn voorafgegaan van eene uitgebreide inleiding bevattende eene ontleding van het handschrift benevens belangrijke wenken over den toestand der Joden in het Byzantijnsche Keizerrijk. Derhalve zou ik de voorkeur geven aan volgenden titel: Het antisemitisme in het Byzantijnsche Keizerrijk in de IXde eeuw. De zeer zaakrijke schets van den H. De Sroop over den toestand der Joden in het Keizerrijk is zeer wetenschappelijk behandeld; enkel, voor wie niet heel en al de geschiedenis van die tijden in al hare kleinigheden beheerscht, zouden eenige korte uitleggingen of bijvoegsels meer klaarte bijbrengen. Zoo gewaagt de schrijver (blz. 3) van het proselijtisme der Joden onder Keizer Leo den Isauiier. Heel juist; om dit nu te verstaan dient er bijgevoegd te worden cat Keizer Leo, door zijne Novelle van 723. aan de Joden de verplichting had opgelegd zich te laten doopen; maar dat hij weldra volle vrijheid aan de Joden liet, enkel bekommerd zijnde met zijn stiijd tegen de beeldenvereerders, sedert hij, in 726, door zijn Edict deze vereering verboden had. De Joden maakten van die vrijheid gebruik om nieuwe aanhangers voor hunnen godsdienst aan te winnen. Verder (blz. 6) vernemen wij dat voor den Bijzantijn de Jood vooral een verrader is. Wel mogelijk voor wat de geestelijkheid betreft, maar was hij bij het volk niet vooral misprezen omdat er zoovele Joden woekeraars waren. Ik wil het vraagpunt hier niet beslissend beantwoorden; het ware evenwel belangrijk geweest, om den toestand klaarder uiteen te zetten, er, na
opzoekingen, een wooi dje over te reppen. De heer De Stoop vermeldt verschillende Concilies zonder het jaargetal er bij te voegen. Ik duid enkel aan: tweede Concilie van Nicaea (1787); zesde Concilie: ik denk dat men hier bedoelt het Concilie van Konstantinopel van 680; dan wordt er gesproken van een Concilie van Antiochie, zonder meer. Nu, er hadden verschillende kerkvergaderingen te Antiochië plaats. Schrijver zou juiste inlichtingen kunnen vinden bij Hefele, Conziliengeschichte Het verwondert mij ook dat hij over de Joden noch Graetz Geschichte der Juden (Leipzig, 1858-1868), noch Schürer, Geschichte des Judischen Volkes geraadpleegd heeft. De stijl zou ook voor verbetering vatbaar zijn
Even belangrijk is het pamflet zelt; en ik denk dat het verdient in't licht te komen, daar het ons toestanden doet kennen waarover wij tot nu toe zeer weinig ingelicht zijn, namelijk in zake van de tegenkanting die de verzoeningspolitiek van Keizei Basilius bij de hooge geestelijkheid ontmoette. De tekst wordt uitgegeven volgens drie Bombicini: Vallicellianus (XIIIe E.), Palatinus (XIVe E.) en Parisinus (Regius XVe E.). Tot grondslag zijner uitgaaf neemt de heer De Stoop den Regius aan, met aanduiding van de verschillende lezingen van den Vallicellianus en van den Palatinus. In het pamflet komen talrijke aanhalingen uit den Bijbel voor, hoofdzakelijk uit het Nieuw Testament. De heer De Stoop duidt de plaatsen aan; maar nu komt het wel voor dat de tekst der drie handschriften niet vol- | |
| |
komen overeenstemt met de schrijfwijze van den Bijbel gelijk hij nu, volgens de beste handschriften, vastgesteld is. Daar de Schrijver nu toch de plaatsen heeft aangeduid, zoo zou het hem heel licht vallen ook de varianten in te lasschen: dit zou van geen gering gewicht zijn voor de Bijbelkritiek, daar het pamflet voor de eerste maal uitgegeven wordt. Al de teksten heb ik niet nagezocht; ik beperk mij slechts met een voorbeeld. Op blz 15 geven de drie handschriften eene aanhaling uit Paulus. Brief aan de Romeinen, XI, 25, op volgende wijze: ὅτι πώρωτις ἀπὸ μέρους τῷ Ὶσραὴλ γέγοεν ἄλρτς οὖ τὸ
πλῄρωμα τῶν ἐθνῶν εἰτέλθη, καὶ τότε πᾶς Ἰσραὴλ σωθὴσεται, vertaald door den heer De Stoop: dat de verharding voor een deel van Israel gekomen is totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn, en alzoo zal geheel Israel zalig worden. In de uitgaaf van Buttmann (Leipzig, Teubner), hoofdzakelijk gesteund op den Codex Sinaiticus van Tischendorf, leest men ὅ> πώρωτις ἀπὸ μέρους τῷ Ὶσραὴλ έγονεν, ἄχρι οὖ τ ὸ πλῄρωμα τῶν ἐθνῶν εἰτέλθη, χαὶ οὓτως πᾶς Ἰσραὴλ σωθὴσεται vertaald door Beeien (Het Nieuwe Testament, Leuven, 1863, II, 334, nota): dat de verblindheid voor een deel over Israel gekomen is, totdat de volheid der Heidenen is ingegaan, en zoo zal gansch Israel zalig worden. Ἄχρις in plaats van Ἄχρι is eene licht verstaanbare fout van een der eerste Konstantinopolitaansche overschrijvers, daar ἃχρις de volksschrijfwijze is en ἄχρ het zuiver letterkundig
woord; maar hetzelfde kan niet gezegd worden van τ 'τε en οὓτως. Ik heb hier ongelukkiglijk niet te mijner beschikking de uitgave van Brandscheid (Freiburg, Herder, 1901 noch die van A. Souter (Oxford, Clarendon Press, 1910); en, indien de Schrijver aan mijn wensch gevolg denkt te kunnen geven, zoo zou ik hem aanraden deze twee laatste uitgaven te vergelijken. Voor het Oud Testament raadplege hij: Swete. The old testament in Greek according to the Septuagint. Cambridge, University Press (3 D. 1905-1900). Het zijn wel kleinigheden, maar op het gebied der tekstkritiek kan het eenvoudigste woordverschil soms van belang wezen.
Deze korte woorden toonen, ons dunkens, op voldoende wijze aan van welk groot belang de verhandeling van den heer De Stoop ons voorkomt; ook hebben wij de eer aan de Academie voor te stellen het ons aangeboden werk in hare verslagen op te nemen, onder voorbehoud dat de Nederlandsche vertaling nevens en niet achter den Griekschen tekst gedrukt worde.
Het is een verblijdend verschijnsel dat men al meer en meer op het gebied van alle wetenschappen onze Nederlandsche taal hier te lande begint te bezigen. Ook sturen wij aan den heer De Stoop onze gelukwenschen omdat hij het Nederlandsch voor het opstellen zijner zaakrijke verhandeling verkozen heeft.
A. de Ceuleneer.
| |
| |
| |
2o) Verslag van Prof. Dr. Jos. Mansion:
De studie over het Antisemitisme te Byzantium, door den heer De Stoop aan de Academie ter uitgave aangeboden, behandelt slechts eene episode uit de geschiedenis der bestrijding van het Jodendom te Constantinopel, daar de heele verhandeling uitsluitend gewijd is aan een kort pamfletje van de IXe eeuw, waarin krachtig verzet wordt aangeteekend tegen de al te gemakkelijke opneming van Joden in den schoot der Grieksche kerk. Nochtans zou men ongelijk hebben als men meende dat het onderwerp geheel van belang is ontbloot, daar integendeel het korte Byzantijnsche schotschrift in elk opzicht en voor den tijd en voor de vraag van het antisemitisme kenteekenend is. Trouwens heeft de studie van het Oostersche rijk op den huidigen dag hare plaats in de wetenschap niet meer te veroveren en ook hoeft men niet veel woorden te verliezen om te bewijzen dat het Jodenvraagstuk in vroeger tijden de belangstelling van onze tijdgenooten nu nog kan gaande maken Elke bijdrage, hoe gering ook, tot de oplossing van deze hoogst belangwekkende vraagstukken moet bij een geleerd korps als de Academie welkom zijn. Nu de heer De Stoop heeft meer gedaan dan zijn tekst enkel uit te geven en te vertalen. In eene uitvoerige inleiding heeft hij daaraan beschouwingen van meer algemeenen aard vastgeknoopt, en al moet ik met ons geacht medelid Prof. de Ceuleneer aannemen dat de titel het Antisemitisme te Byzantium wel wat weidsch is, toch mag ik den schrijver mijn lof niet onthouden voor zijne breede en veelomvattende behandeling van het onderwerp.
Dat het Grieksche pamfletje het licht verdiende te zien, dat wisten wij reeds door de mededeelingen van Prof. Cumont in de Revue de l'Instruction publique (1903. blz. 8 en vlg.). Wie er nog mocht aan twijfelen zou door het lezen van het werk van den heer De Stoop ten volle overtuigd worden. Schrijver heeft zich van zijne taak als uitgever op lofwaardige wijze gekweten, de lezingen der handschriften zijn uitvoerig meegedeeld, de waarde der codices naar goede methodische beginseien beoordeeld, de aanhalingen die in den tekst vaak voorkomen zijn zorgvuldig nagezien in de bronnen waaruit ze genomen zijn: kortom dit gedeelte van het werk verraadt de ervaren hand van een philoloog. Even veel philologischen zin legt Schrijver aan den dag in zijne Inleiding. De beteekenis van het naamloos schotschrift wordt er duidelijk in het licht gesteld en de schrijver heeft zich goed in de omgeving weten terug te plaatsen. Blijkbaar is hij in de geschiedenis van Byzantium goed te huis. Deze inleiding bespreekt eveneens een aantal punten die de interpretatie van den tekst zelf raken. Hoe raadzaam
| |
| |
het ook moge zijn van meet af partij te kiezen in de talrijke strijdvragen die later zullen ontmoet worden, toch hadden wij liever gezien dat de heer De Stoop een deel van deze discussiën in den vorm van een commentaar op den tekst had meegedeeld. Bij het vergelijken van de vertaling met het oorspronkelijke, zullen veel lezers hier en daar moeilijkheden hebben of twijfel aangaande de door den Schrijver gekozen opvatting van den tekst. Als ze dadelijk op de plaats zelve het antwoord op hun bezwaar vinden, is er meer kans dat zij zijne zienswijze en de gronden waarop hij steunt zullen begrijpen en aannemen. Zulk een commentaar is voor een werkje als het pamflet door den heer De Stoop uitgegeven geenszins overbodig. De geleerde taal van Byzantium, hoe getrouw ook aan de classieke overlevering, wijkt in menig punt af van het gebruik dat wij kennen, en in veel gevallen zouden wij den heer De Stoop kunnen dankbaar zijn, als hij voor eene bepaalde vertaling van enkele termen ook de beweegredens mededeelde die hem deze of gene beteekenis hebben doen aannemen. Ik denk hier aan θριαμ εύειν, παρρησΐα, ἐ ϕορά en eenige andere woorden. Ook zou in een commentaar kunnen gewezen worden op woordspelingen als ἀνεπισγέπτων ἐπισκόπων, die in de vertaling natuurlijk verloren gaan. Eene soortgelijke aanmerking kan aangaande ἐπ κλησις gemaakt worden, dat een technische term is in de Grieksche liturgie.
Deze en andere aanmerkingen die ik nog zou kunnen maken doen aan de waarde van de studie des heeren De Stoop niets af. Behoudens de enkele verbeteringen die boven aangeduid zijn en die hoofdzakelijk den uiterlijken vorm betreffen, acht ik zijn werk uiterst geschikt om in de Verslagen der Academie opgenomen te worden. Ik ben het dus ten volle met den heer verslaggever, Prof. de Ceuleneer, eens en stel aan de Academie voor het Antisemitisme van den heer De Stoop te laten drukken.
J. Mansion.
- Beide heeren verslaggevers beslissen tot de uitgave, onder de voorwaarden door hen gesteld. De Commissie, mits nadere goedkeuring der Academie, sluit zich daarbij aan. - (In hare vergadering in pleno, heeft de Academie deze beslissing goedgekeurd.)
4o) Commissie van beheer voor het Salsmans-Fonds. Leden de heeren: Prof. Dr. W. de Vreese, Edw. Gailliard, Am. Joos. Th. Coopman, Prof. Mr. Julius Obrie, en Karel de Flou. - De rekening over den geldelijken toestand van het Salsmans-Fonds wordt
| |
| |
opgemaakt naar de gegevens, door den Bestendigen Secretaris, aan de Commissie verschaft. - Deze rekening zal aan de Academie, in hare vergadering in pleno, worden voorgelegd.
| |
Letterkundige Mededeeling
door den heer Jan Bols, werkend lid, over:
1o) Het spel van O.-L.-Vrouw of Maria's Leven. Mysteriespel in twee deelen (zeventien tafereelen en een voorhang), gedicht van Al Walgrave, Pr., en muziek van Alf. Moortgat. - Hoogstraten, L. van Hoof-Roelants, 1907,
In September 1.1. woonde ik te Halle de uitvoering van Maria's Leven bij. Bewogen en gesticht heb ik gezien, verrukt geluisterd, van aandoening geweend. 't Is waar, het door dichter Al. Walgrave puik behandelde onderwerp alleen moest reeds de eendergeloovende toeschouwers in hert en ziel treften, maar ook de tooneelschikking en de uitvoering waren uitstekend. Zoowel M. Walgrave als de hoogbegaafde toondichter Alfons Moortgat, zoowel de bewonderensweerdig geoefende tooneelisten, zangers, zangeressen en orkestuitvoerders, als de mrichter en de ziel van die vertooningen, M. de kanunnik-deken Dr. Michiels, halen eer van hun werk. Geen wonder dat de vele opvoeringen in 1911 telkens voor eene zeer ruime proppensvolle zaal plaats grepen: worde Halle, volgens een reens uitgedrukten wensch, door de verledene en de toekomende vijfjaarlijksche opvoeringen een Belgisch Oberammergau!
2o) Vrede op aarde. Een Kerstspel in drie bedrijven, door Al. Walgrave, leeraar aan het Klein Seminaric van Hoogstraten. Muziek door Maurits Henderick. - Hoogstraten, bij L. van Hoof-Roelants, 1911.
Met het Evangeliespel De Blindgeborene en het pas vermelde Maria's Leven werd dit 3de stuk door M. Al. Walgrave geschreven om, naar het verlangen van den betreurden advocaat Em. de Visschere, ‘eene vernieuwing van ons oud godsdienstig tooneel in de hand te werken’.
Voor de samenstelling van het Kerstspel, voor de afschildering der karakters, voor de frissche, eenvoudige, gemoedelijke taal verdient dichter Al. Walgrave allen lof. Hij kent ons
| |
| |
Vlaamsche volk: hij vliegt niet te hoog, noch pronkt met ongewone, onnatuurlijke woorden, gelijk zoovelen, eilaas, die vergeten dat verstaanbaarneid toch de eerste vereischte is van schrift of voordracht. Hoe wil men bewegen, als de toehoorders u maar half of dikwijls niet verstaan? Tusschen twee aangenomen vormen van een woord kiest Al. Walgrave, schrijvende voor het volk, den volksvorm, en hij heeft overschot van gelijk. Het stuk behaagt en roert en sticht.
| |
Dagorde.
1o) Conscience's Eeuwfeest. Voorstel door het Bestuur, de Jaarlijksche Plechtige Vergadering aan Conscience te wijden en, die, bij uitzondering, den Zondag 4n Augustus, te houden. - Vaststelling van het Programma. - De heer bestuurder geeft lezing van een brief van 26 Januari, uitgaande van het Conscience-Comiteit te Antwerpen: naar genoemd Comiteit, ‘komt het er vooral op aan Hendrik Conscience te huldigen in zijne werken en de groote waarde daarvan te doen uitkomen door ze te onderwerpen aan eene nieuwe, nauwlettende en wel-gedocumenteerde studie’. Derhalve heeft het Comiteit de eer, de Koninklijke Vlaamsche Academie te verzoeken, ter gelegenheid van het plechtig vieren van Conscience's Eeuwfeest, over te willen gaan tot het uitschrijven van eene breedvoerig uiteengezette lijst prijsvragen, die Conscience zouden doen kennen in zijn leven en in zijne werken, tot klaarder besef zijner grootsche persoonlijkheid.
De heer Bestuurder spreekt aller leedwezen uit, dat dit schrijven niet te gepaster ure zij gekomen. Om tot den gewenschten uitslag te geraken, dienden immers de voorgestelde prijsvragen minstens sedert een tweetal jaren uitgeschreven. Overigens de Academie heeft hare lijst prijsvragen voor 1912 sinds lang rondgestuurd en thans is het te laat om er nog nieuwe uit te schrijven. - (In dien zin zal aan het Comiteit geschreven worden.)
| |
| |
Na een langdurige bespreking beslist de Academie, hare jaarlijksche Plechtige Vergadering dit jaar, bij uitzondering, op den Zondag 4n Augustus, te houden en die vergadering uitsluitend aan Hendrik Conscience te wijden. - Op voorstel van Prof. Dr. W. de Vreese zal een buitenlandsch eerelid worden uitgenoodigd, bij die gelegenheid een voordracht over Conscience te willen houden.
2o) Boekerij der Academie - Jaarlijksch verslag door den Bestendigen Secretaris, ingevolge art. 16 van het Reglement van inwendige orde voor de Secretarie. - De Bestendige Secretaris legt zijn verslag ter tafel, over den toestand van de Boekerij der Academie gedurende het afgeloopen dienstjaar 1911 - De Vergadering beslist dat dit stuk in de Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden. - (Zie beneden blz. 148.)
3o) Boekerij: Afdeeling Handschriften. - Photographietoestel der Academie - Lijst der handschriften, door Prof. Dr. Willem de Vreese reeds gephotographeerd. De heer Dr. de Vreese legt ter tafel de lijst van de verschillende handschriften, geheel of ten deele, voor de Boekerij der Academie (Afdeeling Handschriften), door hem gephotographeerd met het photographietoestel, ten behoeve zijner Bibliotheca Neerlandica Manuscripta, te zijner beschikking gesteld (Zie Verslagen en Mededeelingen, jaargang 1907, blz. 952-954.)
De heer Bestuurder spreekt den oprechten dank der Academie uit, voor de belangloosheid waarmede Prof. W. de Vreese het photographeeren van handschriften op zich genomen heeft. Hij hoopt dat, ten bate van de Wetenschap, die lijst jaarlijks zal aangroeien. Vervolgens stelt hij voor, genoemde Lijst in de Verslagen en Mededeelingen te laten opnemen. (Goedgekeurd.) - (Zie beneden blz. 149.)
| |
| |
4o) Begrooting der Academie voor het jaar 1912. - De Bestendige Secretaris legt de Begrooting ter tafel, door hem voor het dienstjaar 1912 opgemaakt en welke, door de Commissie voor Rekendienst, in hare vergadering van 19 Februari werd goedgekeurd. - De Bestendige Secretaris geeft aan de Vergadering lezing van het stuk, dat overigens ter inzage op het bureel is neergelegd. - Na kennisneming, keurt de Vergadering de voorgestelde Begrooting goed: deze zal, door het Bestuur, aan den Weledelen Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten, ter bepaalde goedkeuring worden voorgelegd.
5o) Commissie tot voorstelling van candidaten voor het Lidmaatschap der Academie. - Benoeming eener Commissie van drie Leden, die, te zamen met het Bestuur, het noodig getal candidaten zal voorstellen. - Worden benoemd de heeren Karel de Flou, Eerw. Kan. Amaat Joos en Frank Lateur.
6o) Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. - Verslag over de Fondsen. waarvan het beheer door de Commissie wordt waargenomen: Dienstjaar 1911. - Namens de Commissie, doet de heer Th. Coopman, secretaris, verslag over de werkzaamheid betreffende het Karel Boury-Fonds, het Vande Ven-Heremans-Fonds en het Aug. Beernaert-Fonds en dezer geldelijken toestand gedurende het dienstjaar 1911. - (Zie beneden blz. 153.) - Ingevolge bepaling van de Koninklijke Besluiten houdende goedkeuring dier Fondsen, zal een afschrift van genoemd verslag aan den Weled. Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten worden overgemaakt.
7o) Commissie van beheer voor het Salsmans-Fonds - Verslag over het dienstjaar 1911. - Namens de Commissie doet de Bestendige Secretaris verslag over de werkzaamheid van dit Fonds en dezes gelde- | |
| |
lijken toestand gedurende het dienstjaar 1911. - (Zie beneden blz. 156.) - Ingevolge art. 5 van het Koninklijk Besluit van 25 Januari 1909, houdende goedkeuring van dit Fonds, zal een afschrift van genoemd verslag aan den Weled. Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten worden medegedeeld.
8o) The Image of Governance van Sir Thomas Eliot. Laatste advies te geven door den heer Prof. Dr. Willem de Vreese. - Dr de Vreese verklaart dat hij zich gekweten heeft van de opdracht, hem door de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde gegeven, om het werk van den heer Brounts nog eens door te zien, en daarbij bevonden, dat aan de opmerkingen van de heeren verslaggevers naar behooren is voldaan.
9o) Lezing door den heer Alf. de Cock: De onwondbaarheid en de Achilleshiel. Het uur te ver gevorderd zijnde, wordt deze lezing tot de eerstvolgende vergadering verdaagd.
De vergadering wordt te vier uur gesloten.
|
|