59. - Roeper.
Dit woord heeft hieronder de beteekenis van Schreeuwer, Belhamel (hij die bij een oploop den boventoon voert). Zie bij Verdam, Middelndl. Wdb., alwaar drie voo beelden daarvan worden aangehaald. Volgens dien geleerden lexicograaf, komt het woord vooral in Zuidnederlandsche dialecten voor. Het volgende voorbeeld, dat aan de rekening van den baljuw van Veurne over 1384-1385 ontleend is, mag bijzonder belangwekkend heeten.
‘Dies wort nu te Vastenavonde een jaer’, of met eerstkomende Vastenavond een jaar, - (de rekening sluit met 9 Januari 1385), - was, te Bulscamp, zekere Jan de Bliec, een stroodekker, aangehouden, omdat hij ‘conincstavel’, d.w.z. hoofdman over een troep gewapende mannen was geweest en de banier van de Engelschen plach te dragen.
Ten jare 1332 was er oorlog tusschen Frankrijk en Engeland uitgeborsten. ‘Ende omme dat de grave Lodewijc van Vlaenderen’, - aldus schrijft Jan van Dixmude in zijne ‘Cronike...’ (blz. 218), - ‘hem hilt an tsconincx zyde van Vrankerike, daeromme de Inghelsche en wilden den Vlaminghen gheen wulle zenden noch vercoepen, ende daeromme moesten de wevers in Vlaenderen gaen om haer broet om Gode’. De Vlaamsche steden hadden zich echter algauw voor den koning van Engeland verklaard. Onze tekst herinnert nu aan een episode