Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1911
(1911)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Kleine verscheidenheden.45. - Ontalinghe en onthalinghe. halen.In de ‘Comptes Soyer de Ham, chevalier, bailliu de Furnes, fait à Bruges en lan de grace .mil. ccc. et sept, le Lundi après la Trinité, pour le terme de MayGa naar voetnoot(1)’, komt een woord ‘Ontal’ onder de rubrieken voor: ‘De mellée. - De core. - De deffGa naar voetnoot(2). - Dontal. - Dun disme denier. - De deux disimes deniers. - De trois feines....’. Wellicht is dit Ontal eene verkorting, ofwel van Ontale, zoo niet een verfranschte vorm van dit woord, - ofwel van Ontalinge, Ontalinghe of Onthalinghe, dat wij in de hieronder volgende teksten hebben aangetroffen:
Staatsarchief te Brugge, Fonds Veurne, Rekening van den baljuw van Veurne ‘pour le terme de le Sainte Crois en Septembre’ 1307 (Rol): ‘Ens ou terroir de Furnes. Dunkerke. Willames de Westende. xx s. dOntalinge’. Luidens dien tekst, werd Willem van Westende, die te Oost-Duinkerke woonde, onder het grondgebied van de kasselrij van Veurne, verwezen tot de betaling eener som van 20 schellingen, uit hoofde van ‘Ontalinge’.
Id., id., Rekening id. van 8 Januari 1375 n.s. tot 7 Mei daaraanvolgende (Rol): ‘Jan Suidewint boette iij lb. van ontalinghen yeghen Clais Lauwers. Pais omme lvj. s.’. Jan Suidewint werd dus in de boete van 3 pond geslagen, omdat hij zich aan ‘Ontalinghe’ jegens Niklaas Lauwers had schuldig gemaakt. Hij mocht het echter ontgaan, mits betaling eener som van 56 schellingen in handen van den baljuw.
Id., id., Rek. id. van 15 Mei tot 22 September 1376(Rol): ‘Ghys de Bert boette iij lb. van onthalinghe jegen Clais Hottin. Pais omme l.s.’ | |
[pagina 290]
| |
Id., id., Rek. id. van 11 Mei tot 21 September 1377 (Rol): ‘Jan van Bambeke boette .iij. lb. van ere ontalinghe yeghen Maroye Henemans. Pais omme .xlviij. s.’ Id., id., Rek. id. van 10 Mei tot 15 September 1378 (Rol): ‘Gillis Makereel boette .iij. lb. van ere ontalinghe yeghen Jan Moenine. Ontfanghen lix s.’ Id., id., Rek. id. van 19 September 1384 tot 9 Januari 1385 n.s. (Rol): ‘Bouden vanden Houke boette iij lb. van er ontalinghe jeghen Famiaen den Ram. Ontfanghen lij s.’ Id., id., Rek. id., id. (Rol): ‘Item de selve Jan Pecsteen boette iij lb. van er ontalinghe jeghen Michiel Sanctus. Ontfanghen liiij s.’ Id., id.. Rek. id. van 21 September 1377 tot 18 Januari 1378 n.s. (Rol): Booster poort. Marie Scerres was ghecalengierd van .vj. lb, vandat zoe twe ontalinghen dede ende niet wettelike achtervolghede. Pais omme iiij lb.’ ***
Men lette inzonderheid op de uitdrukking Ontalinghe doen, uit den laatsten tekst. Immers, in dien tekst zal misschien de uitlegging van ons woord liggen: inderdaad, van Marie Scerres wordt, door den baljuw van Veurne, eene boete van 6 pond geeischt, - nl. een dubbele boete van 3 pond -, omdat zij ‘twe ontalinghen dede ende niet wettelike achtervolghede’, dit wil zeggen: omdat zij zich jegens twee personen, door haar in rechten aangeklaagd, aan ‘Ontale’ had vergrepen, met hare klacht niet wettelijk te ‘achtervolgen’, d.i. niet voort te zetten.
Wanneer wij nu de onderstaande teksten nagaan, insgelijks aan de rekeningen van den baljuw van Veurne ontleend, dan meenen wij te mogen zeggen dat Ontalinghe blijkt te zijn het feit ‘zine clachte’ in wetten ‘niet te achtervolghene’:
Staatsarchief u.s., id., Rekening van den baljuw van Veurne van 8 Januari 1375 n.s. tot 7 Mei daaraanvolgende (Rol): ‘Willem Ruebin boette iij lb., vandat hij zine clachte niet achtervolghede up Jake Zigheere. Pais omme .l. s.’ Id., id., Rek. id. van 7 Mei tot 17 September 1375 (Rol): ‘.... Alloot boette iij lb., vandat hij zine clachte niet achtervolghede up Omaer den timmerman. Ontfaen lix s. ‘(Scheur in het perkament)... er Alloot boette iij lb. intghelike jeghen Pieter den timmerman. Ontfaen lix s. ...vorseid boette iij lb. intghelike jeghen Diederijc den Ram. Ontfaen lix s.’ | |
[pagina 291]
| |
Id., id., Rek. id. van 18 September 1374 tot 8 Januari 1375 n.s. (Rol): ‘Roeland Boensone boette iij lb. vandat hij zine clachte niet achtervolghede up Robin den Zwarten. Pais omme xl. s.’ Id., id., Rek. id. van 21 September 1377 tot 11 Januari 1378 n.s. (Rol): ‘Van sine claghe niet tachtervolghene up..., iij lb.’
Overigens, door art. 61, 62 en 63 der keure van Veurne van Juli 1240, wordt, betreffende het aanklagen in rechten, op de drie volgende gevallen gewezen:
L. Gilliodts-van Severen, Cout. de Furnes, II, 36 en 49: ‘Quicumque clamorem suum fecerit super aliquem in virscara et ipse firmaverit se habiturum auxilium coratorum et defecerit, emendabit comiti iij libras’. - Item, zo wie up yemene zal hebben gheclaecht in vierscare ende hem vermeit te hebbene helpe in cueriers, ens hem ghebreict, hi boet den grave iij ponden.’ Id., II, 36 en 49: ‘Quicumque plegios dederit de prosequendo clamore suo, et non fuerit prosequutus, emendabit comiti tres libras et amittet clamorem suum’. - ‘Item, zo wie borghen zal hebben ghegheven van zire clachte tachtervolghene, ende hise niet zal hebben gheachtervolghet, hi boet den grave iij ponden ende hi verlieset ziine claghe.’ Id., II, 36 en 49: ‘Prius (elders: Quamvis) aliquis clamorem suum facere noluerit vel perdiderit, justiciarius tamen jus suum habebit.’ - ‘Ende aleist dat hi zine claghe niet doen en wille of verlieset, nochtan zal de justicyere justicie ende ziin recht hebben.’
Naar de weled. heer D. Berten, raadsheer bij het Hof van Beroep te Gent, ons deed opmerken, waren de drie genoemde gevallen met eene en dezelfde boete van drie pond strafbaar. Zij heeten: het te kort schieten aan bewijs (défaillance de preuve), - het niet-voortzetten van de klacht (non-prosécution) - en de weigering iemand aan te klagen (refus de plainte).
Misschien zal diensvolgens, in de toenmalige rekeningen van de baljuws van Veurne, Ontalinghe gelijk staan met ‘Contumacie’, of ‘Contumace’, uit de volgende teksten, namelijk met de ‘Contumacie’ gepleegd door den aanklager tegenover den aangeklaagde, door het niet voortzetten van zijne klacht, d.i. door niet in rechten te verschijnen om zijne aanklacht goed te maken?
Staatsarchief u.s., id., Rekening van den baljuw van Veurne van 15 Mei tot 22 September 1376 (Rol): ‘Jan Galand boette iij lb. by contumacie jeghen Lijsbet Colins. Pais omme xliiij s.’ | |
[pagina 292]
| |
Id., id., Rekening id. van 18 September 1385 tot 8 Januari 1386 n.s., fol. 1: ‘Jehan le Tortu fourfist iij lb. par contumace contre la vefve Lanselot Aleveis. De quoy la ville a la moitiet. Recheu du droit de montresredoubté singneur xxx s.’
Of ook nog met Onrechte claghe zooals hieronder, wat ook WanclagheGa naar voetnoot(1) geheeten werd:
Staatsarchief te Brugge, Fonds Veurne, Rekening van den baljuw van Veurne van 8 Januari 1375 n.s. tot 7 Mei daaraanvolgende (Rol): ‘Inghelram Cortbeen boette iij lb., van dat hij met onrechte claghede up Ogier Lauwaerde. Ontfanghen xxx s.’ Id., id., Rek. id. van 11 Mei tot 21 September 1377 (Rol): ‘Gillis Anseel boette .iij. lb. van onrechter claghe up Pieter van Scoren. Ontfanghen van myns heren dele .xxx. s.’
Ontalinghe zou derhalve op Ontale wijzen, - niet met de beteekenis ‘Onrechtmatige rechtsgronden’, die het woord in het voorbeeld heeft door Verdam, vo Ontale, aangehaald, - maar wél met die van Gebrek aan ‘tale’, wegens niet verschijning van den aanklager in rechten, om zijne aanspraak goed te maken. ***
Een zonderling verschijnsel doet zich echter met Ontalinghe voor. Het woord wordt inderdaad ook onder den vorm Onthalinghe aangetroffen: wij hebben boven een voorbeeld daarvan aangehaald. Welnu, wij vragen ons af, of soms ook door ons woord niet is bedoeld geweest de omstandigheid dat een aanklager, - de eischer of aanlegger, - aan bewijs is te kort geschoten, zooals boven, of zijne klacht niet heeft kunnen wettigen en diensvolgens den door hem aangeklaagde in rechten niet heeft kunnen ‘halen’, d.i. van schuld overtuigen. Zijn de twee gedachten Ontalinghe en On(t)halinghe soms niet dooreengeloopen? Van het ww. Halen, dat met de beteekenis hierboven bij Verdam niet voorkomt, kennen wij het volgende voorbeeld: Staatsarchief te Brugge, Fonds Veurne, Rekening van den baljuw van Veurne van 11 Mei tot 21 September 1377 (Rol): ‘Gillis Volkeraven boette .iij. lb., vandat hi Gillis Ansele dede vanghen ende niet ghehaelde. Ontfangen .xxx. s.’ | |
[pagina 293]
| |
Halen wordt, met diezelfde beteekenis, vooral aangetroffen in teksten betreffende het schuldig verklaren door den baljuw:
Staatsarchief te Brugge, Fonds Veurne, Rekening van den baljuw van Veurne van 11 Mei tot 21 September 1377 (Rol): ‘Galopin Lood was ghecalengiert vandat hi ghewond zoude hebben Lauwer den Minsten. Omdat den bailliu duchte dat hine derof niet zoude hebben ghehaelt, pais omme .xxiiij. lb.’ Id., id., Rek. id. van 10 Mei tot 15 September 1378 (Rol): ‘Carstine Jans van Bellen wijf, was ghecalengierd vandat zoe hare moeder zoude hebben ghenomen een lb. grote. Omdat een arem wijf was ende den bailliu duchte dat hise niet der of zoude hebben ghehaelt, omme dies dat de moeder zeide dat zoet haer ghegheven hadde, pais omme xij lb.’
In het oudfransch, heet dit Rataindre. Eene vrouw, die een kind te voeden aangenomen had, werd beschuldigd dit ‘verlegen’ te hebbenGa naar voetnoot(1) en uit dien hoofde vervolgd. Daar echter de ouders van het kind geene aanklacht hadden ingediend en de vrouw vergiffenis hadden geschonken; daar wijders de baljuw vreesde geene getuigen te vinden om naar genoegen de vrouw te ‘verwinnen’Ga naar voetnoot(2), of in het Fransch te ‘rataindre par loy’, en gezien overigens dat het een arme vrouw was, liet de baljuw de zaak voor 24 lb. bijleggen:
Rijksarchief te Brussel, Fonds Rekenkamer, Rekening van den baljuw der stad Brugge en van het Vrije, van 6 Mei tot 16 September 1398, fol. j vo: ‘De Katherine, femme Guillaume Magrez, qui tenoit ung enfant à nourrir appartenant à Guillaume de Male et à sa femme, la quelle nourriche mist le dit enfant de nuyt en son lit empres elle; et avient que par une nuite le dit enfant ala de vie à trespas. Dont elle fut soupechonnés davoir couchié dessus. Dont le dit bailli le calaingna et la laissié composer, veu que père et mère dessus dis nen firent poursuite aucune, ains quittèrent la mort dudit enfant à la ditte norriche; et aussi que le dit bailli avoit doubte de tesmoings pour porter le fait deuement à congnoissanche, par quoy il leuist peu rataindre par loy et pour sa grand povreté, pais xxiiij l.’ Rijksarchief u.s., id., Rekening van den baljuw van Brugge en van het Vrije, van 13 Januari 1399 n.s. tot 5 Mei daaraanvolgende, fol. 14: ‘... Par quoy lescouthete se doubtoit de les rataindre du fait..., si que les a receu a composicion avant jugement pour c lb.’ | |
[pagina 294]
| |
Ook Ataindre, dat te vergelijken is met Estre atains, Estre attains de... en Estre attainct de..., of Estre attains et convaincuz de..., uit onze Keure van Hazebroek, IV, blzz. 95-97: Id., id., Rek. id. id., fol. 2 vo: ‘... Du quel meffait le dit bailli calaingna lesdits dismiers, censeurs et acenseur, et les a laissié composer, veu que par loy il ne les eut peu ataindre chascun que en lamende de vj lb. de tenserie..., pour xij nobles, valent xliij l. iiij s.’
***
Met het oog op de twee teksten door ons boven aangehaald betreffende het vervallen in de boete van 3 pond ‘by contumacie’ of ‘par contumace’, dient opgemerkt dat er, in den tweeden, vermeld wordt dat de boete onder de stad Veurne en den graaf verdeeld werd. Met MesdinghenGa naar voetnoot(1), ofr. Mesplaidir, uit de rekeningen van den baljuw van Veurne, doet zich ook het geval voor, dat de eene maal de boete verdeeld wordt zooals boven, en dat de andere maal de boete aan den prins alleen toekomt.
Staatsarchief u.s., id., Rekening van den baljuw van Veurne van 14 Januari 1376 n.s. tot 5 Mei daaraanvolgende (Rol): ‘Gillis Anseel boette iij. lb., van dat hij mesdinghede up Jan Ghiseline. Ontfanghen van mijns heeren dele xxx s. ‘Diederijc Ghiselin boette iij. lb. intghelike jeghen Jan Steven. Ontfanghen van mijns heeren dele xxx s.’ Id., id., Rek. id. van 18 September 1385 tot 8 Januari 1386 n.s., fol. j vo: ‘La vefve Debboud Baerdeloes fourfist une amende de iij lb. pour mesplaidir contre Andries Veysen. Composé pour xlviij s. ‘Fenis Willin fourfist une amende de iij lb., pour mesplaidir contre Jaque Moen; de ce recheu lix s. Gilles Stoy fourfist une amende de iij lb. pour mesplaidir contre Jake Botin. Composé pour liiij s.’
***
Staat dit alles niet in verband met Zine claghe vermincken, wat insgelijks met eene boete van 3 pond gestraft werd, ook te verdeelen, naar uit den hieronder volgenden tekst schijnt te blijken, onder stad en prins: | |
[pagina 295]
| |
Staatsarchief u.s., id., Rekening van den baljuw van Veurne, van 11 Mei tot 21 September 1307 (Rol): ‘Willem Vertruden boete .iij. lb., vandat hi zine claghe vermincte up Franch Ruesine. Ontfanghen .xxx. s.’
Adhuc sub judice lis est. Edw. Gaillard. | |
46. - Ghelt zayen.In het ‘Bouck van memorien in Sinte Pieters durp’, behoorende tot het archief der voormalige Abdij van Sint-Pieters bij Gent (Staatsarchief te Gent, Fonds dezer abdij, Reg. nr 22), hebben wij, op fol. iij vo, de vermelding aangetroffen, dat de abt van Sint-Pieters zeker proces voor den raad van Vlaanderen gewonnen hebbende, de proost, tot gedenkenis daarvan, geld liet ‘zayen’: ‘Ende in ghedinckenessen van dien, zayde de proost ghelt al daer’. Over genoemd proces, zie in de Verslagen en Mededeelingen, jaargang 1909, blzz. 282-284, onze studie over de uitdrukking ‘Een ballinc verhaesten’.
Wij stelden toen de vraag: Quid dat ‘Ghelt zayen’? De volgende teksten zullen ons de gewenschte uitlegging ter hand stellen: Op 26 Februari 1488 werd te Brugge ‘huut gheroepen, ghepuplyerd ende te kennen ghegeven den pays van Vrankerike, vry varen ende vry keeren, te water ende te lande’. Welnu, na de vermelding daarvan zegt de schrijver van Het Boeck van al 't gene datter gheschiedt is binnen Brugghe sichtent jaer 1477, 14 Februari, tot 1491Ga naar voetnoot(1), op blz. 194:
‘Item voord, terstond up de zelve huere ende wile, tvoorseyde ghebod ghedaen zynde, zo was daer zelverin geld huut ghezayd, ter Hallen huut, honder tvolc, ende dat waren alle dobbel stuvers van 4 grooten tsticGa naar voetnoot(2), nyeu munte van Gend, te Gend gheslegen. ende dit voorseyde was al ghedaen den 26n dach in Spurkele, anno 88.’
Een gelijk uitstrooien van geld greep plaats te Brugge, den 17 Mei 1488, ter gelegenheid van het sluiten van den vrede tus- | |
[pagina 296]
| |
schen Maximiliaan, den koning van de Romeinen, en die stad. ‘On jeta de l'argent au peuple’, schrijft de geleerde heer L. Gilliodts-van Severen, in zijn Inventaire des Archives de la ville de Bruges, VI, 304, ‘et cette mode qui s'établit alors, marque le degré d'abaissement’. In de stadsrekening over het jaar 1488, luidt het Uutwerpen ende Sayen, en wél in dezer voege:
Invent., u.s., IV, 304: ‘Betaelt ende ghegheven, by laste van mynen heeren van der wet, mynen heere den scoutheeten de somme van xl s. gr., de welke by hem ter Hallen ute gheworpen ende ghesayt waren, ter eeren ende blydscepe van den payse ter Hallen ute gheroupen...’
Nogmaals werd eene som van 40 schellingen grooten, of 2 pond grooten, onder het volk uitgestrooid, den 7 December 1489, ter gelegenheid van de afkondiging van den vrede, den 30 October, te Tours gesloten:
Invent., u.s., VI, 336: ‘Betaelt Maertin Reynghoot, de somme van ij lb. gr., de welke by laste van myne heeren van der wet, in goude ende zelverin penninghen, ghesayt ende ter Halle uut gheworpen waren, als den payse ghepubliert ende uutgheroupen was...’
Dit uitstrooien of ‘Stroyen’ van geld werd, naar men ziet, ‘ter Hallen huut’ gedaan, d.i. van uit het venster met de ‘bretesche’, boven de middenpoort der Halle, waar men de ‘Hallegeboden’ placht uit te roepen, ‘daer men ghewones ende ghecostumeerd te Brugghe de gheboden huut te roupene ende te kennen te ghevene’ (Het Boeck van..., blz. 194), of ‘daer men ghecostumeerd es publycacye te doene’ (op. cit., blz. 207):
Het Boeck, blz. 208: ‘Item up den 19n dach in Meerte, anno 88 (1488), doe zo was huut gheroupen .. ter Hallen huut .. den pays van Vrankeryke... Ende den pays voorseyd was daer huut ghelezen in Waelsche ende in Vlaemsche. Ende daer was ooc geld ghestroyt ter Hallen huut, by den heer den burchmeester van den course van de stede van Brugghe, Jan Dhamer, 3 handervul ende het waren al pennyngen van 3 grooten tstic.’ Op. cit., blzz. 224-225: ‘Item voord, up den 17n dach in Meye, anno 88 (1488), doe was den pays voorseyd (zie boven) te Brugghe huut gheroupen ter Halle... Der stede speeilieden stonden ter Halle ghecostumeerd ende speeilden zoete schoone muzyke, ende daer was oock geld gestroyd, dry handen vul of meer.’
Edw. Gailliard. |
|