| |
| |
| |
Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde
Verslag bij de Commissie ingediend, door den heer Karel de Flou, werkend lid der Academie, over zijne wetenschappelijke zending naar Frankrijk, in April 1910.
Mijne Heeren,
Bij deze heb ik de eer de Koninklijke Vlaamsche Academie kennis te geven van mijne bevindingen, tijdens mijne tweede omreis in het noordwestelijke deel van Frankrijk, met het oog op mijn werk over de Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, Guînes en Boulogne.
Dit jaar heb ik, naar volgorde van de reis, de nagenoemde plaatsen bezocht: Bergen-St-Winocs, Cassel, St.-Omaars, Lijzel en Hautpont, Boulogne en Atrecht; in deze laatste stad ben ik acht volle dagen werkzaam geweest, zonder nochtans alles te kunnen inzien wat ik begeerd zou hebben.
Evenals verleden jaar was het hoofdzaak, plaatsnamen en teksten tot dies betrekkelijk bijeen te garen; en in de tweede plaats golden mijne betrachtingen het opsporen van middelnederlandsche handschriften en archivalia van allerlei aard. Aan archiefstukken, die voor onze lands- en lettergeschiedenis van beduiden zijn, is de oogst zoo goed als nul geweest; niet zoo geheel met hss.; en overmatig rijk aan citaten betrekkelijk topografische namen, waarvan ik er bij de 3600 samengelezen heb, tegen een goed duizendtal in 't verleden jaar. Ook gedrukte inventarissen en werken van plaatselijke geschiedenis heb ik mij op de reis in vrij grooten getalle aangeschaft, waarin een overrijk materiaal voor mijnen arbeid te vinden is.
***
Eerst moet ik de opgave doen van de archiefstukken, die inzonderheid voor het maken der 3600 citaten, waarvan ik daareven gewaagde, gebruikt zijn geworden. Ik noem ze, naar orde van bewaarplaats:
Te Bergen-St.-Winocs zijn de oude land- en renteboeken van het beheer der Burgerlijke Godshuizen niet meer voorhan- | |
| |
den: men zegt dat de Sansculotten er in 1793 een vreugdevuur van gestookt hebben, dat ik liefst met den naam van bedroevend vuur zou bestempelen.
***
Te Cassel ging het des te beter! Daar trof ik de beschrijvingen van bijna al de hoofdleenen, achterleenen, renten, enz. van de geheele kasselrij aan. Hier volgt dan ook de opsomming van al de door mij aldaar geëxcerpeerde oorkonden:
DD. 1. ‘C'est le denombrement des villes, chasteaulx, chastelleries, seigneuries, terres, rentes, revenus et possessions, etc. 1er mai 1397.’ (Kopij van het verlorene origineel)
DD. 1. Registre de fiefs. 1482-1484. Perkament en papier, 4o-formaat:
‘Dit es de grootte, Rapport ende Denombrement van leenen dat jc Jehan de buusere, fs. gontiers, doe ende overgheven eerwerdighen ende wijsen Remy vanden broucke, onderbailliu van Cassele, etc. 1482’.
DD. 1. ‘La seigneurie de Coudschure en la paroiche de Berkin.’ 1499. Papier.
DD. 1. ‘Denombrement van Liebarts brugghe, inde prochie van hazebrouck.’ 1494. Cahier, 4o-papier.
DD. 1. Denombrement van leenen, 1502.
DD. 1. Denombrement van leenen, 1510.
DD. 1. Denombrement van Waetoue, 1501.
DD. 1. Idem, van den Ysaecq, ao 1514.
DD. 1. ‘'t Voudermoult in Staple ende Bavinckhove, 1514.’
DD. 1. ‘Denombrement vande heerlichede van Stracele, 1538.’
DD. 1. ‘Rapporten van Leenen’, 1547-1548. Papier.
DD. 1. ‘Denombrement der heerlyckheyt te Vaele, in de prochie van Segherscappel, 1617.’
DD. 1. ‘Seigneurie et Baronnie du Brouck; Dénombrement de 1634.’
DD. 1. ‘Denombrement, jnde prochie van Zegherscapple’, 1663.
DD. 1. ‘Denombrement van de heerlickheden van Lijnde, Hoymile, Coemeersch, Berlant ende Balcques, 1670’.
DD. 1. ‘Denombrement vandeprochie ende heerlichede van Pradelles, 1680’.
| |
| |
DD. 1. ‘Denombrement van Westbriaerde, 1680’.
DD. 1. ‘Denombrement vande heerlickheyt ghenaemt Thof van Wisque, gheleghen jnde prochie van Hondeghem, 1680’.
DD. 1. ‘Denombrement van de heerlyckheyt ghenaemt den Brummelaere, jnde prochie van Zercle, 1680’.
DD. 1. ‘Denombrement vande heerlijchede ghenaempt van alle oude tyden de heerlijckhede vande Clijtte, haer bestreckende inde prochie van Roubrouck ende daerontrent, ao 1680’.
DD. 1. Denombrementen van 1507. Groot foliopapier. (Betreffende allerlei leenen in Cassel-Ambacht.)
DD. 2. ‘Rapport et Dénombrement de la seigneurie D'audenhove, scituee en la paroisse du Noortberkin, 1681.’
DD. 2. ‘Denombrement Heerlicheit vanden Terwelande, 1681.’
DD. 2. ‘Dit js het rapport ende denombrement van een Leen viscontier genaempt Simpeltun, jndeprochie van Zercle, 1681.’
DD. 2. ‘Dit js het rapport ende denombrement van een leen ghenaempt Planckes. 1681.’
DD. 2. ‘Denombrement van Tarwelande, 1681.’ (Onderscheiden van het hooger vermelde.)
DD. 2. Denombrement van een leen in Zegherscappel, 1684.
DD. 2. ‘Denombrement de la Sie nommee la Srie D'oudenhove scituee en la paroisse de Noortberkijn, 1685.’
DD. 2. Denombrement van een leen in Blaringem, 1686.
DD. 2. ‘C'est la grandeur, rapport et denombrement de fief des Seigneuries Du Berquin, Plessy, 1687.’
DD. 2. ‘Denombrement de la seigneurie de la grande Seumelle, en la paroisse du Noort berquin, 1687.’
DD. 2. Zuudpeene: ‘Dit es de groote, Rappoort ende denombrement van den leene, ghenaempt Thof van Zuudpeenne, 1691.’
DD. 2. ‘Dit is de groote, Rapport ende denombrement van leene... van de heerlicheit van Torre, gheleghen inde prochien van Sermezeele ende Hardifort, 1693.’
DD. 2. ‘Déclaration faicte de la consistance de la seigneurie de Parije, Vleterne et Wichterne, au villaige de Steenbeicque, 1696.’
| |
| |
DD. 2. ‘Déclaration de la seigneurie de Merghem au villaige de Steenbeicque, 1696.’
DD. 2. ‘Rapport et Dénombrement de la disme nommée La Disme des becque scitue au village d'Arnycque, 1696.’
DD. 2. ‘Declaratie van de heerlijckheden, leenen, viscomtier ende simpel leenen, bevonden te wesen binnen de prochie van Noortberkijn, 1696.’
DD. 2. ‘Declaration des Signories tant de la chastellenie de Cassel que Baillioeul (sic), 1697.’
DD. 2. ‘Rapport et Denombrement d'un fief et seigneurie viscomtière nommé La Srie D'Eeckhoutte dans le village de Waelscappel, 1700.’
DD. 2. ‘Dénombrement de Caudescure, 1700.’
DD. 2. ‘Dénombrement du fief nommé la Cour, Terre et Seigneurie de Thiennes-Steenbeicque, 1701.’
DD. 2. ‘Raport et Denombtement d'un fief viscomtier appellé La seigneurie de Suilt Goddewaersijpe, situé dans les paroisses de Bollizelle et d'Aernijck, 1731.’
DD. 2. ‘Denombrement vande behuijsde hofstede, mersch ende saeylant gelegen in O.L. Vrauwe prochie van Cassel, van ouden tyde genaemt den Believoet,... 1740.’
DD. 2. ‘Dénombrement d'un fief à Oudezeele, 1740’.
DD. 2. Register van Leenverheffingen, ± 1650.
***
Te Sint-Omaars, in het archief der Burgerlijke Godshuizen, - een archief dat aan vele anderen van dien aard tot voorbeeld mag gegeven worden, en waarvan de gedrukte inventaris, opgesteld door de HH. Henri Loriquet en Jules Chavanon, beiden archivarissen, een lijvig kwartijn uitmaakt, - werden mijne opsporingen aldus, en ook door de bereidwilligheid der HH. bestuurders, allergemakkelijkst gemaakt.
De volgende oorkonden werden ter plaats geëxcerpeerd:
Nr V, § 7, B. 8. ‘Che sont les terres et les rentes de l'eglise de Saint Sépulchre à St. Omer.’ Strook perkament der XIIIe eeuw.
Zelfde nr. Drie andere staten van gelijken aard, XIIIe en XIVe eeuw. Perkament.
Nr V, § 7, B. 9. ‘En cest livre sont contenu les rentes appartenans à la tavle des povres de Saint Sépulcre escrites et registrées
| |
| |
par Huon le Waghen, Jean le Barbier, Jakemes d'Arques, Michiel le Koc et Denis D'Esperlecque adonc tavlier de le dicte tavle. En lan nostre Seingneur mil .ccc. trente et deux le vintisme jour d'aoust.’ In kwarto, 18 bladjes perkament.
Nr V, § 7, B. 10. ‘Ichest livre tesmoigne par escrit et nous monstre les rentes qui afiérent à la tavle des povres de Saint Sépulcre en le vile de Saint Omer et dehors.’ XIVe eeuw, kwarto, 15 bladen perkament. Fraai handschrift, waarin de renten per parochie opgesomd worden.
Nr V, § 7, B. 11. ‘Che sont chil qui doivent rentes yritavles dedens le ville de Saint-Aumer à le tavle les povres de Saint Sépulcre, contenans les paroches de le dessusdite ville.’ XIVe eeuw. Register, kwarto, 43 bladen papier.
Nr V, § 7, B. 13. Elf stukken en reepjes perkament; een van de XIIIe eeuw, de anderen van 1319, 1320, 1345, 1346, 1350, 1393 en een zonder jaartal, doch ook uit de XIVe eeuw, zijnde rentetafels en ontvanglijsten.
Nog andere stukken, als o.m. een cartularium van de XIVe eeuw, zijn mij ter hand gesteld geweest om er nota's en excerpten uit te nemen. Ze hier alle opnoemen zou ons noodeloos te ver leiden.
In het stedelijk archief van Sint-Omaars werd ook inzage genomen van de kleine, maar beduidende, verzameling archiefstukken, voortkomende uit het klooster van Beaulieu, die in den inventaris onder de letter M, 878, betiteld staat als ‘Papiers et titres de Beaulieu’. Er zijn daar oorkonden bij van 1156, 1220 en 1271; maar het voornaamste document dat ik met den gedrukten tekst wilde collationneeren, nl. het belangrijke Terrier van 1286, was zoekgeraakt, zonder dat de heer bibliothecaris er iets van wist. Het stuk moet sedert 1902 uit de verzameling gelicht zijn geweest. Ik heb het mijn plicht geacht het feit kenbaar te maken, niet alleen aan den heer boekbewaarder van St.-Omaars, maar ook aan de Archives départementales te Atrecht, waar die verdwijning ook nog niet bekend was. Intusschen geloof ik op het spoor van het verloren document gekomen te zijn.
***
Te Atrecht, waar mijn verblijf zich acht volle dagen rekte, heb ik een ontzaglijken voorraad nota's opgedaan, uit de menigvuldige land- en renteboeken die daar voorhanden zijn. Eene
| |
| |
dorre opsomming dier bronnen zal echter noodig zijn, wijl deze buiten Atrecht zoo goed als teenemaal onbekend zijn gebleven:
Nr 144. Abbaye de St.-Bertin. Baux, Comptes et cueilloirs de la Meyre (ferme). 1500-1730. Register groot kwarto.
Nr 144. Idem. Cueilloir, etc. de la petite meire, 1649-1651.
Nr 144. Idem. Cueilloir de la grande et petite maire pour l'an 1663.
Nr 144. Idem. Ceuilloir de la Maire, 1572, etc.
Nr 178. Abbaye de St.-Bertin. Acquin. Cueilloirs des biens et rentes, 16e et 17e siècles. Register groot kwarto, papier.
Nr 180. Abbaye de St.-Bertin. Acquin. Terrier de 1680.
Nr 198. Abbaye de St.-Bertin. Arcques. Cueilloirs et Terrier. XIVe e. - ± 1500. Groot vierkant folioregister (± 1300, met aanvullingen).
Nr 198. Terrier d'Arcques, van rond 1400. Register alsboven.
Nr 214. Abbaye de St.-Bertin. Terre, seigneurie et juridiction d'Audenfort, 1691-1706. Register in-folio.
Nr 223. Abbaye de St.-Bertin. Beuvrequen. Terrier, cueilloir et comptes. 1305. Register groot kwarto.
Id. Beuvrekhem, Ampleteu, Waskinghem, Wimille, Markise, Oufertun, Lunnighem, Basinghem, Odinghem, Maninghem, Ultra aquam, Avouerie de Boulogne, in Wiere en in Wimille. Id. 1305.
Nr 223. Beuvrequen, Terrier de 1491. Register groot kwarto.
Nr 213. Terrier de Sanghen et Rodelinghem, sous la seigneurie d'Audenfort, 1607. Register folio, papier.
Nr 242. Abbaye de St.-Bertin. Censives, rentes. Bourbourg, XIVe-XVIe eeuw. Register folio.
Nr 242. Terrier de Bourbourg, XVe eeuw.
Nr 253. Abbaye de St.-Bertin. Coyecque. Terrier, XVIe eeuw. Register groot kwarto, papier.
Nr 251. Abbaye de St.-Bertin. Coyecque. Terrier de la terre et seigneurie. 1536 en 1537. Register, folio, papier.
Nr 263. Abbaye de St.-Bertin. Terrier et déclaration et Cueilloir des rentes de Cuhem, 1490-1690. Register, folio, papier.
Nr 274. Abbaye de St.-Bertin. Hames et Hauwel. Cueilloir, terriers et comptes, 1373-1601. Register, folio papier. ‘Chest li briefs des rentes hiritavles appartenans a le maison du bos de
| |
| |
hames, fais et renouvelez en lan de grace .m. ccc. sexante et treze,...’
Idem. Terrier de Hames, 1680.
Idem: Regisster van Hamme ende Hauwels. Anno duust vif hondert .lxx. (1570).
Nr 284. Abbaye de St.-Bertin. Herbelle. Terrier et cueilloirs, 1369-1573. Register, folio, papier.
Idem. Terrier de Herbelle, 1466.
Idem. Lijst van leengoederen, 1369.
Nr 285. Abbaye de St.-Bertin, Herbelle. Terrier de 1683. Register, folio, papier.
Nr 296. Abbaye de St.-Bertin. Houlle et environs. Fin du XVIIe siècle. Register, folio, papier. Eigenlijk van 1702.
Nr 297. Abbaye de St.-Bertin. Houlle. Terrier, 1702. Register, folio, papier.
Nr 315. Abbaye de St.-Bertin. Longuenesse. Terrier du XVe siècle. Register, groot folio, papier.
Nr 354. Abbaye de St.-Bertin. Terriers et cueilloirs des rentes de Quelmes, 1411-1558. Register, folio, papier. ‘Che sont les rentes que on doit ale maison de kelmes a paier au terme de le st Jehan bapt renouvelez en lan mil .iiijc et onze.’
Nr 355. Abbaye de St.-Bertin. Terrier de Quelmes. 1562. Register, folio, papier.
Nr 358. Abbaye de St.-Bertin. Terrier, etc. de Quelmes, ± 1600. Register, folio, papier.
Zonder nr. Cartularium der abdij van Saint-Josse-sur-mer XII-XIIIe eeuw. Klein folio, perkament.
Zonder nr: Cartularium der abdij van Dommartin. Afschrift in 1666 gemaakt, in twee verbonden foliodeelen, papier.
Série H, zonder nr. Abdij van Dommartin. Saint-Josse-au-Bois, Terrier de 1521. Afschrift uit de XVIIIe eeuw. Register, folio, papier.
Série H, zonder nr. Terrier de Montiguy, Tigny et environs, 1561. Register, folio, papier.
Série H, zonder nr. Abbaye de Ste-Austreberthe. Seigneuries de Aix en Issart et Marant. Baux, dénombrements, etc. 1443-1631. Register, folio, papier.
| |
| |
Série H, zonder nr. Terre et seigneurie de Boubert, 1607-1625. Register, folio, papier.
Série H, zonder nr. Registre de Saisine, etc... de Ste-Austreberthe de Montreuil, 1503 en volgende jaren. Register, folio, papier.
Série H, zonder nr. Abbaye de Ste-Austreberthe. Registre aux Audiences de la terre et seigneurie de Marenla, 1725-1732. Register, folio, papier.
Série H, zonder nr. Recueil général des biens de la cydevant abbaye de Ruisseauville, 1591. Register, groot 4o, papier.
Série H, zonder nr. Abbaye de St.-Sauveur d'Ham. Terrier et déclaration... 27 octobre 1717. Register, groot folio, papier.
Zonder nr. ‘Commun des viels chanoines et Prebende de Bethune. Pappier terrier de lan 1410.’ Register, kwarto, perkament.
Zonder nr. ‘Coeuilloirs de Commun des viels chanoines (Bethune) des années de 1598 (sic) et 1435, par Sire Jean du hem et par hugués de harlem. en 1484’. Register, folio, papier en perkament afwisselend.
Letter G. Eglise collégiale de St.-Barthélemy à Bethune. Cueilloir des rentes dues à la prébende subdiaconale à la Buissière, 1496-1723. Register, folio, papier.
Zonder nr. Cueilloir des Prébendes de Bethuite, ao 1298. Register, klein folio, perkament.
Zonder nr. Collégiale de St.-Firmin de Montreuil. Dîmes, rentes et censives, Portions congrues, 1226-XVIIIe eeuw. (Dossier.)
Zonder nr. Collégiale de St.-Firmin de Montreuil. Rentes et Censives. 1318-XVIIIe eeuw. (Dossier.)
Série H, zonder nr. Abbaye de Beaulieu. Cueilloir de Calais, Maret, Wissant, Marquise, Frétun, Guînes, XIVe eeuw. Cahier, kwarto, papier.
Zonder nr. Abbaye de St.-André-au-Bois. Cartulaire de l'Abbaye, dit livre rouge. Twee deelen in-folio, XVIIe eeuw.
***
Wat nu andere vondsten en aanstippingen betreft, is er ook iets meer dan verleden jaar te vermelden:
Op de stadsboekerij van St.-Omaars is, onder nrs 184, een werk voorhanden, dat als een Speculum humanae salvationis op- | |
| |
gegeven staat. Bij inzage van het dunne kwartijn uit het laatste der XVe eeuw is gebleken dat het eene Biblia pauperum is, waarvan al de met waterverf gekleurde teekeningen van onderschriften voorzien zijn. Het is een exemplaar van mindere waarde, aanvangende met de versregels;
Quant en son conseil éterneil
Et par son pooir paterneil...
Eene portefeuille met snippers en andere fragmenten, die verleden jaar op de boekerij van St.-Omaars niet kon vertoond worden, is thans nog niet teruggevonden: een bewijs hoe noodig het is, van 's Rijkswege, ‘Inspecteurs des bibliothèques et des archives’ te hebben, die hunne taak ernstig opvatten.
In diezelfde stad ontving ik uit de handen van den heer Marcel Lanselle, die het aan de Koninklijke Vlaamsche Academie schenkt, een handschrift, klein kwartijn, op papier, blijkbaar voor den druk bestemd, en betiteld als volgt: ‘Historie der Dichters, overgeset van het latyn in het vlamsch door B. Bieswal; eersten Boek, 1772’. De inhoudstafel, die de ‘Voorréden’ voorafgaat, leert ons dadelijk dat hier niet van Dichters en poëzij, maar wel van de romeinsche godenleer, spraak is: achtereenvolgend leest men alzoo de ‘historie van Saturnus, van Cybeles, van Jupiter, van Juno ende haere kinderen, van Apollo ende van de sonne’; - immers van al de goden, zelfs ‘van de godtheden der helle’ en van ‘sommige besondere goden’, die bij de Romeinen in eere stonden.
De tekst is niet kwalijk, gezien tijd en plaats waarin hij tot stand kwam. Naar allen schijn was de schrijver een aanzienlijk burger uit Bergen-St.-Winocs. Het is maar jammer, dat het tweede deel van dat werkje niet meer te vinden is.
***
Op de stadsboekerij van Atrecht ging mijne aandacht eerst en vooral naar Ms. nr 513: ‘Horae et prières en flamand, in-8o, vélin, tracé à l'encre pourpre, longues lignes, XIVe s. Miniatures, encadrements, initiales d'or, rubriques. Commence par un calendrier flamand; 127 feuillets. Provenant de St. Vaast’.
Zelf voeg ik daar nog het volgende aan toe: 17 ctm. hoog, bij 10,5 breed, vlaamsche en latijnsche teksten door elkander; allerlaatste der XIVe eeuw, wel ± 1400.
| |
| |
F. 1, r. Kalender. De tweede helft van Januari; fo 8 vo, einde van den kalender, waarin het volgende ontbreekt: de 2e helft van Maart en de maanden April en Mei en de eerste helft van Juni; ook ontbreekt de 2e helft van December, ‘horemaent’ geheeten.
Op de volgende ff. treft men miniaturen aan:
F. 9, r. Miniature met bloemenkader.
F. 9, v. Deus in adiutorium meum intende...
F. 10, v. Miniature met bloemenkader, evenals op de ff: 11 v., 12 v., 13 v., 14 v., 24 r., 37 r., 45 r., 51 v., 56 r.
Op folio 78 r. staat, in schrift van ± 1500: ‘Vot' bonne et leale commere Jeanne de halewin’.
Verder weer miniaturen met bloemenkaders op ff. 81 r., 82 v., en 84 r.
Tot dusverre is de tekst geregeld latijn. Eerst op fol. 87 v. begint de vlaamsche tekst, in 't rood:
‘De paeus innocentius gaf .C. daghen pardoens elken minsche die seghet elkes daghes dese oratie in die eere van marien der moeder gods. Hi sal seiker weten den dach ende wile van siere doot. ende hi sal zien marien der moeder gods voor sine doot also het es gheweiten bi eere abdesse die sach ene grote scare van duvelen daer soe lach in haren dootbedde doe wart soe zeere vervaert ende beghonste secghen devotelike al weenende dese bedijnghe ende cortelike daer naer sach sie ene scone scare ende gheselscap van ynghelen ende in die middel stont marie die moeder gods die zeide tote hare. Ic hebbe di ghehoort dats du my dickent hebt ane gheroupen in deise bedijnghe ende daer bi seghic di dattu sals sterven binnen derden daghe ter derder wile ende dine ziele wert behouden, zech dinen zusteren dattu hebs ghesien ende ghchoort.’
Van fol. 89 r. komt weer latijnsche tekst, maar op fol. 92 v. staat:
‘Dit zijn de .vij. woorden die onse heere ihesus xpristus sprac ant hout der crucem (sic). Oratio’.
Daarop volgt wederom latijn tot op fol. 94 v., alwaar eene leemte bestaat, ofschoon de folieering volgt, beginnen met gebeden in verzen:
Fol. 95 r. .............
| |
| |
... ic eer het an mi ghebreike....
So claerlike mine biechte spreike
Dat ic aerme weerdich sij
Sinen heilighen lichame der by
Tonfane te mire zalicheide.
Ende ic ghewinnen moete der meide
Rechte hope te zire ghenaden.
Maria vrauwe staet mi in staden,
Mids uwer beide te mire bederven.
Ende ic wille vichtiene werven
Knielen voor uwe beilde, vrauwe,
Die ic in uwer ghelike scauwe,
In der ghedijnckenesse ende in der werde
Van .xv. blisceipen die ghi up derde
Had van uwer liever drachte,
Die menschelike, omme adaems gheslachte
Te verlossene, wart gheboren,
Van hu vrauwe sonder toren.
Rood: Pater noster. Ave maria gratia.
Coneghinne van den trone,
Ic biddu in dere der bliscip scone
Die ghi adt in u ghedochte
Doe u dijnghel die boodscap brochte
God zelve in u commen soude,
Dat ghi bid gode, reine maghet,
Dat hi van dies hem wanhaghet
Mi ontkere in allen daden,
So dat hi bi sire ghenaden
Gheestelijc in minen herte te sine
Rood: Ave maria gratia plena.
Vrauwe, gansighe van alre dere,
Door der groter bliscap ere,
Soete vrauwe, die ghi vernaemt
Doe ghi up den berich (sic) quaemt
Te lizabetten uwer nichten,
Die u seide in woorden slichten
Dat gheheilicht ware u lyf.
Entie vrucht was ter zelver tijt
Van uwen lichame ghebenedijt.
Maria, vrauwe reine lucht,
Bidt der ghebenedider vrucht
Dien ghi droucht dat hi mi gheve
Rood: Pater noster. Ave maria gratia.
| |
| |
Reine maghet sinte marie,
Door der groter bliscap ere
Die ghi adt doe ghi den here
Droucht tonser alre vrame,
In uwen precieusen lichame,
Bidt hem dat hi mine herte roere
In sinen dienst te sulkre yvoere
Als hem si eerlijc ende bequame
Ende mi nuttelijc ende vrame.
Rood: Ave maria gratia plena. Dominus.
Reine maghet sinte marie,
Gheift mi troost van allen vernoye
Door dere vander groter ioye,
Die ghi adt ter zelver tijt
Van uwen lichame wart gheboren,
Sonder smette ende sonder toren.
So bidt den heimelschen drochtijn
Dat sine gheboorte moete zijn
Mire aermen zielen troost
Van dat haer nosen mach of noost.
Rood: Ave maria.
Soete vrauwe, reine maghet,
Ontfaremt sijns die u claghet
Sine sonden ende sine dere,
Door der groter bliscap ere
Die ghi adt ten selven stonden
Doe u kijnd die erdren vonden.
So bidt uwen lieven kijnde
Dat hi ghehijnghe dat icken vijnde
In al gader minen vernoye
Door deere van der groter ioye.
Rood: Ave maria gratia plena.
Maria, vrauwe sonder ghenoot,
Door dere van der bliscap groot
Die ghi adt van den dijnghen
Doe u kijnd de .iij. conijnghen
Sochten ende offerande daden,
So bid hem door sine ghenaden
| |
| |
Vrauwe, door der blider eren,
So bidt hem, want ghi wel moghet,
Alle ontrauwe ende alle onseide
Daer mine ziele ghequetst es meide.
Rood: Ave mar.
Maria, moeder ende maghet rene,
Door deze van den bliscap ene
Die ghi adt ter zelver tijt
Vervulde met .v. gherstinen broden
Ende met twee visschelkinne meide.
So bidt hem, vrauwe, door uwe beide
Datti vervulle mine .v. zinnen
Met duegheden ende met sire minnen.
Rood: Ave maria gratia p.
Moeder gods, wel soete vrauwe,
Door den ontfaermeliken rauwe
Die ghi adt ter zelver waerf
Doe u zone an die cruce staerf,
So bidt hem dat zine doot,
Sine passie ende zine noot
Mine ziele brijnghe int gheherme
Ende bevreide ende bescherme
Van der doot sonder ghelike
Daer men stervet ewelike.
Rood: Ave maria gratia.
Maria, vrauwe zonder ghelike,
Door dere van der bliscap rike
Die ghi adt ter zelver stont
Doe hi van der doot up stont
Ende verrees in pasche daghe,
Bidt hem dat ic in diere wisen
Ten ionxten daghe moete verrisen
Dat men mijns rouke ende gare
Daer boven in die zalighe scare.
Rood: Ave maria gracia.
| |
| |
Maria, ghebenedide vrouwe,
Sijt mijns ghehulpich ende ghetrauwe,
Verbiddighe van alre plaghe,
Door de bliscap die in ascensioen daghe,
Doe u sone ten heimel clam,
So bidt hem met soeter tale
Dat hi an hem trecke ende hale
Mine herte ende mijn ghedechte
Ende mine ziele ten heimel zochte.
Rood: Ave ma.
Maria, speeghel ende rose,
Bidt over de aerme roukeloze,
Verbiddighe van alre dere,
Door der groter bliscap ere
Up den heileghen sijnxen dach,
Sinen apostelen adde ghesijnt
Den heylighen in hare scaren
Daer sij saen verlicht bi waren.
So bidt hem, vrauwe Davids nichte,
Dat hi mine herte verlichte
Dat icken kenne ende minne
Ende sine bliscap ghewinne.
Rood: Pater noster. Ave maria gra.
Maria, maghet ende moeder,
Bi u wart god onse behoeder,
Dat ghenas ons van allen zere
Door der groter bliscap ere
Daer ghi in verblidet zochte
Doe men u daer boven brochte
Met ziele, met live, uten deisen dale
Neffens uwen lieven zone,
Ter rechter hand daer hi u crone
Aldoen spien ter zelver ure
Rood: Pater noster. Ave maria gratia pl'.
| |
| |
Vrauwe sonder smette, rose,
Bidt over aerme roukelose
Als ic ende andre mijns ghelike
Uwen zone van hemelrijke,
Ende over alle besondighe keytiven,
Sijn sij mannen, sijn sij wiven,
In allemoesinen, in goeden ghewerke,
Datse god daer in ghesterke,
Ende over alle die zijn versceeiden
Van adaems tiden tote heeden,
Sijn sij mannen, sijn sij wiven,
Dat god haers ghenadich blive
Ende hise houde sonder sneiven
Daer die ynghelen sullen beiven.
Rood: Pater noster. Ave maria gratia.
Op fol. 101 vindt men weer eene miniature met bloemenkader, waarop een gebed tot den H. Erasmus volgt.
F. 103. Miniature in bloemenkader, en aldaar het gebed beginnende met de woorden: ‘Ic bevele mi den alweldighen gode bider selver ghenaden daer hi siere moeder sinte janne beval doe hi an de cruce stoet...’.
Nog andere gebeden volgen tot op fol. 105, v., alwaar de latijnsche tekst herbegint met de ‘Memoria de beata maria magdalena’.
Op fol. 126, v. ‘Dit zal men zegghen als men beghert tontfanghene dat heileghe sacrament: Here ic beghere noch heident te ontfane u heileghe ghebenedide lichame,...’
Het hs. eindigt met fol. 127, halverwege den vlaamschen tekst, en is dus onvolledig.
***
Ms. 520. Horae (latin et flamand), in-8o. Vélin blanc, trèsfort, tracé à l'ancre pourpre, longues lignes, XVe s. Miniatures, encadrements, initiales d'or et azur. Rubriques. Commence par une transcription un peu plus moderne des VII pardons de Rome (en flamand). Suit un calendrier en flamand, 175 feuillets. Provenant de St.-Vaast.
Aldus spreekt de catalogus der handschriften uit de stadsboekerij van Atrecht.
Fol. 3. ‘De .vij. hooftkeercken van Roeme. Deerste es te Sente Jans te latranen,...’
| |
| |
Fol. 5, r. Kalender:
‘Laumaendt heeft .xxxj. De mane xxx. daghen’.
De dagen heeten: ‘Maendach, Dicendach, Woonsdach, Donderdach, Vrydach, Zaterdach’.
De kalender is volledig. Hij is ten einde op fol. 16, v.
Van f. 17 r. tot f. 18 r. staan remediën, in schrift van omstreeks het jaar 1600.
F. 21, r. ‘Omme te vindene de septuagesime.’
F. 21, v. Miniature: ‘Hiernaer beghint dat corte ghetide vander ghebenedider passie ons heren ihu xpristi’. Tekst in 't latijn.
Men vindt verder nog miniaturen op fol. 29 v., 32 r., 34 v., 37 r., 39 r., 42 r., 44 r., 78 v., en 118 v.
De vlaamsche tekst begint op f. 51 r., met ‘Zowie die begheert der minliker martyrien ons heren ihesu xpristi ende zijns menighvuldigh doghens danckelijc te weisene, die sal deise .C. articulen ofte ghedinckenessen zijns bitters doghen met .C. heesschen of beiden van reidenen die daer naer volghen daghelijcx overzegghen. Ende tusschen elken articule of ghedinckenesse zegghen een Ave Maria over zine knien of een Pater nr. etc.’ Eindigt daarmede op fol. 78 r.
Op f. 79 herbegint de latijnsche tekst. Dan volgen latijnsche gebeden en litaniën.
Het handschrift loopt ten einde op f. 175 r. Doch van af f. 170 zijn de bladen met allerlei gebeden en aanteekeningen uit de XVIIe eeuw bezet.
Ms. 532. Armoiries et devises de familles flamandes et Epitaphes in-folio maximo. Papier. Ecriture du XVIIe siècle. Blasons coloriés avec soin.
Uit een opschrift leert men, dat het boek geweest is ‘ad usum Stephani Le Pez’, en op het eerste blad staat nog: ‘Sum Conrardi de Prince. Anno 1622, mense Februario’.
Het hs. telt 256 bladen en komt voort uit de boekerij van St.-Vaast.
Ms. 411. Le Doctrinal des simples gens. In 4o maximo. Papier, longues lignes. Ecriture du XVe siècle. Rubriques.
Incipit: ‘Ce présent livre, en franchois, qui est de très-grant proufit et édification, examiné et approuvé à Paris par plusieurs maistres, a fait transcripre et copier révérend père en droit monseigneur Guy de Roye, par la permission divine humble arche- | |
| |
vêque de Sens, pour le salut de son âme et des âmes de tout son peuple, et par espécial des simples gens lays, pour lesquels ce dit livre a esté espéciaument fait’.
Op fol. 5 staat te lezen: ‘Ce qui est en ce livre escript, les prebstres le doivent ensaigner a leurs paroschiens...’
Het boek handelt inzonderheid over de volgende zaken:
‘Des .xij. articles de la foy, et qui les fist.
‘Des sorceries et devinailles.
‘De Dieu amet et charité.
‘De conforter en toutes tribulations.
‘De discretion.
‘De oraison, etc., etc.
Het geheel beslaat 93 folio's in groot, thans zoogenaamd Burgondísch geschrift; het hs. is herkomstig uit het klooster van St. Eloi-au-Mont, in de nabijheid van Atrecht.
***
Ms. nr 915. Chroniques et pièces relatives à la Flandre, XVIe eeuw.
Dit handschrift wekte mijne aandacht, maar verdiende ze haast niet. Het is een cahier in kwartopapier, behelzende 82 folios, aanvangende met den titel:
‘Plusieurs choses et memoires advenues en flandres des guerres des Roys de france contre les flamengs et plusieurs autres choses.’
De inhoud is eene compilatie van klein bedied.
Veel belangrijker was de kennismaking met handschrift nr 227. Dit handschrift is in den catalogus getiteld: Sermones pro tempore’, en wordt daar volgenderwijze beschreven:
‘In 4o, parvo. Vélin fort. Tracé au crayon, longues lignes. Minuscule du. XIIe siècle, grandes lettres au minium. Pour feuille de garde, un fragment de poème flamand, écriture du XIIIe siècle, à peine lisible’.
Een schutblad is het eigenlijk niet; wel een blad perkament, ter grootte van 14,8 ctm. hoog bij 10,6 ctm. breed, zeer zwart geworden en in vrij slechten staat, dat achteraan de ‘Sermones pro tempore’, vastgenaaid zit.
Dit fragment komt uit een hs. waarop de tekst drie kolommen per zijde besloeg; nu is nog de middenkolom gaaf, terwijl de eerste en derde kolommen nagenoeg middendoor afgesneden zijn; voor- en achterzijde zijn gelijk.
| |
| |
Het is een stuk van Carel ende Elegast. Ik schreef er de middenkolom van af, een uur vóór mijn vertrek uit Atrecht:
Vrage ystorie ende al waer
Magic u tellen, horter naer.
Het was op enen avonstonde
Dat karel slapende begonde,
Hi was keyser ende coninc mede.
Hoort hier wonder ende waerhede,
Wat den coninc daer ghevel.
Dat weten noch die menege wel
Ende waende op ten andren dach
Crone dragen ende houden hof,
Omme te meerne sinen lof.
Daer die coninc lachen (sic) ende sliep
Een heylich ingel aen hem riep,
Soe dat die coninc ontbrac (l: ontwac),
Biden woorde die dingel sprac.
Hi seide: staet op, edel man,
Doet haesteliken u clederen an,
Die in hemelrike es here,
Dat ghi verliest lijf ende ere
En scoeldi in deser nacht niet,
Eer emmer sceedt dit hof.
Ende vart stelen oft ghi wilt,
Nemt uwe spere ende uwen scilt,
Wapent u ende sit op u part,
Haesteliken, ende niet en spaert.
Dit verhoorde die coninc.
Het dochte hem .j. vremde dinc,
Want hi daer mensc en sach
Wat int roepen bedieden mach.
Hi was in meneghe ghedochte
Wie daer die bootscap brochte.
Dingel die van gode quam,
........... die hemelsche vader
............... alle gader
| |
| |
Het schrift van dit fragment wijst op de tweede helft der XIVe eeuw. Het stuk werd voor het eerst bekend gemaakt, doch niet overgedrukt, door Mone, in zijn Uebersicht.
Hiermede, Mijne Heeren, meen ik mijn verslag te mogen besluiten.
10 Mei 1910.
K. de Flou.
|
|