Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1910
(1910)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 483]
| |||||
Plechtige vergadering van 26 Juni 1910 in de groote feestzaal van het Gouvernementsgebouw.Te elf uur vergaderen de Heeren Leden der Academie in een salon van het Gouvernementsgebouw, om den Weledelen Heer Joris Helleputte, Minister van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafen, werkend Lid der Academie, en den Weledelgeboren Heer Baron R. de Kerchove d'Exaerde, gouverneur der provincie, af te wachten.
Zijn aldaar aanwezig de heeren Prof. A. de Ceuleneer, bestuurder, Is. Teirlinck, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris; - de heer Prof. Dr. B. Sijmons, buitenlandsch eerelid; de heeren Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Th. Coopman, Jan Broeckaert, Jan Bols, Karel de Flou, Jhr. Dr. Karel de Gheldere, Gustaaf Segers, Prof. Dr. Willem de Vreese, Dr. Jac. Muyldermans, Jan Boucherij, Dr. Hugo Verriest, Prof. Dr. C. Lecoutere, Victor dela Montagne en Prof. Mr. Paul Bellefroid, werkende leden; | |||||
[pagina 484]
| |||||
de heeren Alf. de Cock, Dr. Jozef Mansion, R. vanden Berghe en Dr. Is. Bauwens, briefwisselende ledenGa naar voetnoot(1). Zijn ook aldaar aanwezig de heeren: A. Siffer, schepen van openbare werken en waarnemende burgemeester der stad Gent; - Edw. Coremans, afdeelingsoverste aan het Ministerie, afgevaardigde van den Weledelgeboren Heer Baron Descamps, Minister van Wetenschappen en Kunsten; - Alf. Delcroix, bestuurder aan het Ministerie, afgevaardigde van den Weled. Heer Schollaert, Minister van Binnenlandsche Zaken, Hoofd van het Kabinet; - Z. Eerw. Kanunnik M. de Baets, aartspriester, vertegenwoordiger van Z.D.H. Mgr. Stillemans, bisschop van Gent; - hoogleeraar V. de Brabandere, rector der Hoogeschool van Gent; - en H. Dutordoir, hoofdingenieur van den Technischen Dienst der Provincie.
Intusschen wordt de Heer Minister aan het station afgehaald door den Weledelgeboren Heer Gouverneur der provincie.
Bij de aankomst van den Heer Minister in het Gouvernement, worden hem, door den bestuurder Prof. A. de Ceuleneer, de Weled. Heer | |||||
[pagina 485]
| |||||
Prof. Dr. Sijmons en de andere aanwezige Heeren beurtelings voorgesteld. *** De vergadering vangt aan te elf uur en half. De heer Bestuurder leidt den Weledelen Heer Minister en den Weledelgeboren Heer Gouverneur, alsmede de aanwezige hoogambtenaren en leden in de vergaderzaal. De Heer Minister neemt plaats aan het bureel. Aan zijne rechterzijde zitten de heeren Prof. A. de Ceuleneer en Prof. Dr. B. Sijmons; aan zijne linkerzijde de heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris. *** Benevens de bovengenoemde heeren, vereeren de plechtigheid met hunne tegenwoordigheid, de heeren: Mr. O. van Malleghem, substituut aan het Hof van Beroep, te Gent; - Counson, hoogleeraar; - Ach. Claeys, schoolopziener van het schoolkanton Ledeberg; - A. Roegiers, bestuurder van 's Rijks Middelbare en Lagere Normaalschool, te Gent; - Claessens, kapitein-bevel-hebber aan het 2de linieregiment; - De Poorter, eerste luitenant aan het 2de linieregiment; - Ern. van den Berghe, ingenieur, overste van den Dienst der Spoorwegen, te Doornik; - Mr. V. van der Haeghen, stadsarchivaris; - P. Bergmans, onderbibliothecaris aan de Boekerij der Hoogeschool; - Deschamps, bestuurder van het Krijgshospitaal; - Kan. E. van Rechem, algemeen Bestuurder der Zusters van Liefde; - S. Hertog, | |||||
[pagina 486]
| |||||
ministerieele officiant van den Israëlietischen eeredienst; - Ern. Soens, O. van Hauwaert, V. Fris, L. van Puyvelde en J. Wasteels, leeraars aan het Koninklijk Athenaeum; - J. Sadones, H. van Nieuwenhuyze, O. Eeckman, P. Verhelle en Van de Keere, leeraars aan het Sint-Lievenscollege; - H. Abeele en L. Lambrechts, leeraars aan 's Rijks Normaalschool; - A. van Thielen, leeraar aan de Middelbare School; - J. Wannyn, talenleeraar en leeraar aan de Nijverheidsschool; - Edm. Fabri, ingenieur, hoofdopziener van den arbeid; Dr. A.J.J. Vandevelde, bestuurder van het Stedelijk Laboratorium; J. Sauwen, griffier van den krijgsraad te Gent; - E. de Cuyper, M. Eggen, A. Kluyskens, K. van Acker, E. van der Mensbrugghe, J. van de Vyvere en Th. van Hauwermeiren, advocaten; - Dr. Bruinsma, geneesheer; - Eg de Backer, apotheker; - J. Fobe, notaris; - E.H. Pater Axters en Pater Bergmans, S.J.; - E. Dumoleyn en J. Thienpont, onderpastoors; - De Smet, oud-missionaris; - Eerw. Broeder-bestuurder van de onderwijsinrichting J.B. de la Salle; - G. d'Hondt en Maurits J.C. de Vos, letterkundigen; - E. Toch en Is. Vergauwen, hoofdonderwijzers en C. van Oost, onderwijzer; - Osc. Roels en J. Drubbel, muziekleeraars; - E. Steeghers, nijveraar; - F. Willems, gepensionneerde van den Staat; - K. Laroy, toeziener van de Burgerlijke Gebouwen; - Edg. Quicke, voorzitter van den Westvlaamschen Kring; - ook de heeren A. van Overbeke, P. Colle, | |||||
[pagina 487]
| |||||
J. Matton, H. de Zeine en O. Steghers, vertegenwoordigers van het Fondsenblad, Le Bien Public, Gazette van Gent, Burgerwelzijn van Brugge en 't Getrouwe Maldeghem. - De vergadering werd verder bijgewoond door een honderdtal andere belangstellenden en door een twintigtal dames waaronder Mevrouw B. Sijmons, uit Groningen; Mevrouw Ad. de Ceuleneer, Mevrouwen A. en W. Siffer, Mevrouw J. Fobe, Mevrouw J. Wannyn, Mevrouw Lambrecht Lambrechts en Mevrouw Maurits J.C. de Vos-Verbrugghe, regentes aan het Instituut Ch. de Kerchove. *** De heeren Wilfried Siffer, Victor Vermast en Ivo de Vreese waren zoo goed, evenals voorgaande jaren, als commissarissen op te treden. *** De heer Bestuurder verklaart de vergadering voor geopend en begroet den Weledelen Heer Minister J. Helleputte met de volgende toespraak:
Mijnheer de Minister en hooggeachte collega!
Het is mij een waar genoegen, als Bestuurder der Academie, U op deze plechtige vergadering, welkom te mogen heeten. Uwe tegenwoordigheid in ons midden is een nieuw blijk van uwe belangstelling in de werkzaamheid onzer Koninklijke Instelling: niettegenstaande uw zoo drukke ambtelijke bezigheden, hebt Gij niet geaarzeld tot ons te komen. Uwe verkleefdheid aan de taal van ons volk is sedert jaren het land door | |||||
[pagina 488]
| |||||
bekend, en menigvuldig zijn de zoo welsprekende als doeltreffende redevoeringen die gij ten bate der taalrechten van het Vlaamsche Volk alom hebt uitgesproken. Het Vlaamsche Volk zal U dankbaar blijven voor al het goede dat Gij reeds voor zijne taal hebt gesticht, en voor de talrijke verbeteringen die Gij op taalgebied, in uw Departement hebt weten in te voeren. Uw zeer gewaardeerde aanwezigheid op deze vergadering laat ons verhopen dat de Koninklijke Vlaamsche Academie, zooals voorheen, steeds op uw welwillenden steun zal mogen rekenen, en tevens op uw krachtige tusschenkomst bij uwe collegas tot het welgelukken der feesten van haar vijf-en-twintigjarig bestaan, dat wij toekomend jaar luisterrijk hopen te vieren. Nogmaals, Hooggeachte Heer Minister en Waarde Collega, wees welkom in ons midden; heb dank namens al uwe collega's, die er trotsch op zijn een hunner medeleden het hooge ambt van Minister te zien bekleeden.
***
Deze woorden worden door al de aanwezigen met levendige bijvalsbetuigingen begroet. Thans verleent de heer Bestuurder het woord aan den heer Bestendigen Secretaris, tot mededeeling van de ingekomen brieven: Vanwege verschillende personen, heeft het Bestuur der Academie schriftelijk bericht ontvangen, dat het hun ten zeerste spijt deze plechtige vergadering niet te kunnen bijwonen. Het zijn de heeren: Baron Descamps, Minister van Wetenschappen en Kunsten, die zich echter laat vertegenwoordigen door den heer Edw. Coremans, afdeelingsoverste aan zijn Departement; - F. Schollaert, hoofd van het kabinet, Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, die zich laat vertegenwoordigen door den heer Alfred Delcroix, | |||||
[pagina 489]
| |||||
bestuurder aan zijn Departement; - Aug. Delbeke, Minister van Openbare Werken, die zich laat vertegenwoordigen door den heer Osc. Bauwens, hoofdingenieur van Bruggen en Wegen, te Gent; - Leon de Lantsheere, Minister van Rechtswezen; - G. Cooreman, voorzitter der Kamer van Volksvertegenwoordigers; - C. van Overbergh, algemeen bestuurder aan het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten; - H. van Maele, eerste voorzitter van het Hof van Beroep; - Z.D.H. Mgr. Stillemans, bisschop van Gent, die zich evenwel laat vertegenwoordigen door den Z.E.H.M. de Baets, aartspriester, voorzitter van het Seminarie; - Baron Greindl, luitenant-generaal, opperbevelhebber der Burgerwacht van Oost- en West-Vlaanderen; - Graaf van der Stegen de Putte, luitenantgeneraal, bevelhebber der 2de afdeeling ruiterij; - Beernaert, staatsminister en volksvertegenwoordiger; - Graaf de Baillet-Latour, gouverneur der provincie Antwerpen; - Baron Ruzette, gouverneur der provincie West-Vlaanderen; - Begerem, oud-minister, volksvertegenwoordiger; - Th. Leger en C. de Bast, senators; - E. Braun, Arth. Buysse, J. Maenhout, J. van Cleemputte en A. Verhaegen, volksvertegenwoordigers; - Baron van Zuylen van Nyevelt, raadsheer aan het Hof van Beroep; - Z.E. Pater J. van de Ven, S.J., stichter van het Van de Ven-Heremans-Fonds; - Z.E. Pater J. Salsmans, S.J., stichter van het Salsmans-Fonds; - Douairière A. Merghelynck, te Iperen; - Z.E.H. Kanunnik A. de Bock, aartsdiaken; - J. van der Linden, beheerder-opziener der Hoogeschool; - A. Solvyns, arrondissementscommissaris; - Rod. de Saegher, provincieraadslid; - G. Claeys Boúúaert, oud-provincieraadslid; - de Formanoir de la Cazerie, colonel-bevelhebber van het 4e regiment lansiers; - Malevez, colonel van het eerste regiment schutterij; - K. Stassinet, majoor-bevelhebber van de schutterijafdeeling der Burgerwacht; - P. Thomas, pro-rector | |||||
[pagina 490]
| |||||
der Gentsche Hoogeschool; - P. Mansion, hoogleeraar te Gent; - Em. Vliebergh, hoogleeraar te Leuven; - J. Persyn, leeraar aan de Hoogere Handelsschool te Antwerpen; - H. Fraeys, gemeenteraadslid; - E. Allegaert, opziener van het Normaal Onderwijs te Brussel; - L. Loos, kanfonale schoolopziener te Oudenaarde; - E.P. Steyaert, overste der EE. PP. Jezuïeten, te Gent; - E.P. de Beck, S.J., te Gent; - A. Goetghebuer, vrederechter van het 1e kanton van Gent; - Herman Ronse, bestuurder der Horbouwschool; - Em. de Sorgher, leeraar aan de Normaalschool; - O. de Grave, eere-griffier van het Provinciaal Bestuur; - A. Cassiers, opperdeken van de gebuurtedekenijen der stad Gent; - Ds. J. Domela Nieuwenhuys, predikant der Hervormde Kerk te Gent; - Ds. J.H. Laatsman, predikant der Belgische Christelijke Zendingskerk; - F. Cap, pastoor van Sint-Amandsberg. *** Vervolgens wenscht de Bestuurder de aanwezigen welkom in dezer voege: U ook, Dames en Heeren, en inzonderheid U, weledelgeboren en hooggeachten Heer Gouverneur, en U, achtbare Heer waarnemenden Burgemeester der stad Gent, heet de Koninklijke Vlaamsche Academie welkom op deze plechtige vergadering die, gelijk vorige jaren alweer in deze zaal plaats grijpt, dank zij de gastvrijheid die de Heer Gouverneur haar zoo bereidwillig wil verleenen. Het is met een vaderlandschen trots dat wij U hier zoo talrijk zien opkomen, omdat gij aldus een bewijs levert van uwe geechtheid aan de taal van ons volk. *** Daarna zet Prof. A. de Ceuleneer de vergadering voort met eene toespraak: Joos van Gent, kunstschilder uit de 15de eeuw: | |||||
[pagina 491]
| |||||
Sedert lang is ons een Laatste Avondmaal bekend, thans in de Galleria van het Kasteel van Urbino bewaard, dat Vasari aan Giusto da Guanto toeschrijft. Volgens onlangs ontdekte oorkonden mag men veronderstellen dat Giusto niemand anders is dan Joos van Wassenhove, die als vrijmeester aangenomen werd in de Sint-Lukasgilde van Antwerpen in 1460, van 1464-1468 werkzaam was te Gent en na 1468 een reis naar Rome ondernam. Graaf Frederigo riep Joos van Wassenhove naar Urbino, om 28 portretten van geleerde mannen der oudheid en der kristene tijden te schilderen. Echter was het niet met dit werk dat Joos begon, maar wel met het Laatste Avondmaal, of veeleer het Eerste Heilig Communiefeest, dat hij schilderde voor het Broederschap van het Corpus Christi en in 1474 voltooide. Daarna schilderde hij genoemde portretten, met medehulp van Giovanni Santi, den vader van Raphaël, en maakte ook, volgens teekeningen van Melozzo da Forli, de zeven zinnebeelden van de vrije kunsten, waarvan er twee te Berlijn en twee te Londen bewaard worden. Joos van Wassenhove was de eerste Vlaamsche schilder die in Italië werkzaam was, en de eerste ook die den Italiaanschen invloed onderging. Zijn Laatste Avondmaal is een waar meesterstuk. *** De heer Bestuurder stelt daarop den Weled. heer Prof. Dr. B. Sijmons aan het geëerd publiek voor: Mijnheer de Minister, Mijnheer de Gouverneur, Mijnheer de waarnemende Burgemeester, Mevrouwen, Mijne Heeren, Ik heb de eer aan de achtbare Vergadering den Weledelen Heer Dr. Sijmons voor te stellen, professor aan de Hoogeschool van Groningen en buitenlandsch | |||||
[pagina 492]
| |||||
eerelid onzer Academie, die de tamelijk lange reis naar Gent wel heeft willen ondernemen om, in deze plechtige vergadering eene voordracht te komen houden over Heldensage en Sprookje. Het zal voor ons een waar kunstgenot zijn dit zoo belangrijk onderwerp te hooren behandelen door Prof. Sijmons die, in de geleerde wereld, zoo gunstig bekend staat door zijne werken over oude Nederlandsche Taalen Letterkunde alsook door zijne studiën over de Folklore. *** Het woord is aan Prof. Dr. Sijmons:
Na aan de Academie voor de hem bewezen eer zijn dank betuigd te hebben, merkt de Spreker op, dat in de korte spanne tijds, hem toegemeten, slechts een zeer oppervlakkige behandeling van het door hem gekozen onderwerp ‘Heldensage en Sprookje’ mogelijk zal zijn. De Spreker begint met een historischen terugblik op de ontwikkeling der sprookjeslitteratuur: achtereenvolgens bespreekt hij de opvatting der gebroeders Grimm, uitvloeisel der Duitsche Romantiek, die in het sprookje gezonken mythus zag, de zoogenaamde ‘Wanderungshypothese’ van Benfey, en eindelijk de theorie van Wundt, voor wien het sprookje de primaire vorm van mythologisch denken is, waaruit zich de sage ontwikkeld heeft. Spreker onderzoekt de theorie van Wundt nader ten opzichte van het ééne punt der betrekkingen tusschen sprookje en heldensage. Hij gaat na, in hoeverre de opvatting van den Leipziger psycholoog, dat de heldensage uit het sprookje is ontstaan door het binnendringen van historische elementen, van het standpunt van den germanist houdbaar is, en komt, evenals prof. Heusler, tot een ontkennend antwoord. Talrijke sprookjesmotieven hebben zich vastgehecht aan de in haar kiom historische Germaansche heldensage, maar het is | |||||
[pagina 493]
| |||||
ondenkbaar, dat het sprookje haar eigenlijke voedingsbodem geweest is. De pogingen, om geheele heldensagen als vervormingen van sprookjes door epische zangers uit het tijdperk der volksverhuizing te verklaren, kunnen niet als gelukt worden beschouwd. Het sprookje is niet de oudere vorm der heldensage, maar wel is het de groote schatkamer geworden, waaruit deze steeds opnieuw geput heeft om haar helden te tooien, die echter desniettemin hun historischen oorsprong niet verloochenen. In een kort slotwoord wijst de spreker er op, dat de tijd der sagenvorming voorbij is, omdat de poëtische belangstelling zich verplaatst heeft in verband met de emancipatie van onze moderne maatschappij. *** De heer Bestuurder spreekt den dank van allen uit voor de zoo belangrijke en zoo geleerde voordracht, waarmede Prof. Dr. Sijmons de Vergadering heeft vergast. Deze voordracht zal in de Verslagen en Mededeelingen der Academie opgenomen worden. *** De heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris, komt thans aan de beurt, tot mededeeling van den uitslag der wedstrijden, welke door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor het jaar 1910 werden uitgeschreven. Weledele Heer Minister, Weledelgeboren Heer Gouverneur, Weledele heer waarnemende Burgemeester, Mevrouwen, Mijne Heeren, Van de zes prijsvragen door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor het jaar 1910 uitgeschreven, is | |||||
[pagina 494]
| |||||
éene onbeantwoord gebleven. De Academie betreurt het des te meer, daar een volksboek gevraagd werd over de Geschiedenis der beschaving in Vlaamsch-België: met de meeste belangstelling zag onze Koninklijke Instelling het boek te gemoet. Mocht het immers aan hare verwachtingen beantwoorden, dan moest dit tot een voortreffelijken leidraad voor de leeraars van het Middelbaar Onderwijs strekken.
Voor de prijsvraag over de Klankleer van het Hollandsch dialect in de Middelecuwen werd éen antwoord ingezonden. Dit stuk, zegt de heer Prof. Dr. Willem de Vreese, eerste verslaggever, is het werk van iemand, die blijkbaar volkomen op de hoogte is van de wetenschappelijke taalstudie onzer dagen, het werk van een goed onderlegd grammaticus. Met hem zijn het echter de andere heeren verslaggevers eens, dat het ingekomen antwoord niet kan bekroond worden, omdat zekere leemten eerst dienen aangevuld. Wellicht wordt de prijsvraag voor een volgend jaar aangehouden. Bij het vaststellen der in 1910 uit te schrijven prijsvragen, zal de Academie daaromtrent een bepaald besluit nemen.
De uitslag, wat de prijsvraag over het Sint-Truidensch dialect betreft, was jammer genoeg ook niet voldoende. Al heeft de Schrijver van de ingezonden verhandeling verdienstelijk werk geleverd, al bevat zijn lijvig boek vele bouwstoffen voor een Idioticon van Sint-Truiden, naar de heer Prof Dr. Lecoutere, eerste verslaggever, gaarne getuigt, toch laat de bewerking in wetenschappelijk opzicht veel te wenschen over. Het ware nochtans te betreuren, schrijft Mr. Paul Bellefroid, tweede verslaggever, dat het proefschrift zoo maar tot de scheurmand veroordeeld werd: er is daarin veel goeds en leerrijks; 't is de vrucht van een gewetensvollen arbeid, die tot groot nut kan strekken voor de studie van onze dialecten. Ook spreekt de heer Bellefroid, | |||||
[pagina 495]
| |||||
met den derden verslaggever kanunnik van Spilbeeck, den wensch uit, dat de Schrijver zijn werk herzie, en dat hij, na aan de aan- en opmerkingen der heeren verslaggevers alle voldoening gegeven te hebben, zijne verhandeling aan de Academie ter uitgave aanbiede. Met dien wensch heeft de Academie zich vereenigd.
Door de vierde prijsvraag werd gevraagd de Geschiedenis van het onderwijs in Belgie tijdens de Fransche omwenteling en onder Willem den Eerste. Eén antwoord werd ingezonden. In vele opzichten mag dit, naar het oordeel der heeren Prof. de Ceuleneer, Gustaaf Segers en Jan Bols, verslaggevers, hoogstmerkwaardig genoemd worden. Die heeren hebben dan ook eenparig voorgesteld de aangeboden verhandeling met goud te bekronen.
(De heer A. Sluys, eere-bestuurder der Stedelijke Normaalschool van Brussel, schrijver dezer verhandeling, verhinderd zijnde de Plechtige Vergadering bij te wonen, heeft den onderbestuurder heer Is. Teirlinck beleefd verzocht hem te willen verontschuldigen.)
Twee prijsverhandelingen werden voor den wedstrijd over de Nederlandsche vakwoorden van het Speldenof Kantwerken ingezonden. Genoeg is het geweten, dat er, op het gebied der techniek, nog een schat van woorden in den mond van onze Vlaamsche werklieden verborgen ligt. Hoeveel woorden zijn niet reeds teloorgegaan, maar hoeveel ook kunnen nog, ten bate van onzen taalschat, van verlies gered worden! De Koninklijke Vlaamsche Academie mag er zich over beroemen, door het uitschrijven van prijsvragen betreffende de Nederlandsche Vakwoorden, daarin tot nog toe in ruime mate voorzien te hebben. Dat de door haar reeds uitgegeven Vakwoordenboeken veel nut hebben gesticht, mag | |||||
[pagina 496]
| |||||
hieruit blijken, dat van alle kanten om een nieuwe uitgave verzocht wordt. Welnu, met rechtmatige fierheid mag ik, ter eere van onze Koninklijke Instelling, er op wijzen, dat met de verbeterde uitgave een begin is gemaakt, door het uitgeven van het merkwaardig boek van den heer Frans Bly, ontvanger der Zeevaartrechten, 1e klas, te Antwerpen, over Onze Zeilvischsloepen, een werk waarover door vakmannen met den meesten lof gesproken wordt. Voor de nieuwe uitgave van onze andere vakwoordenboeken is de welwillende medewerking van de heeren Schrijvers ons reeds toegezegd. Ons ijverig medelid de heer Th. Coopman, die om zoo te zeggen de uitgave op touw heeft gezet met zijn Vakwoordenboek over de Steenbakkerij, heeft zich volgaarne bereid verklaard zijn eerste werk aan te vullen en te verbeteren. Ik was gelukkig hem, ten behoeve van zijne verhandeling, eenige zeer belangrijke teksten uit de 18e eeuw ter hand te kunnen stellen, destijds door mij in het Staatsarchief te Antwerpen uit oorkonden betreffende de gemeente Boom opgenomen. De heer Jozef Vuylsteke, snelschrijver bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers, is thans volop aan 't werk met het overzien en verbeteren van zijn Vakwoordenboek over het ambacht van den Smid. Jammer genoeg, de heer Alfons van Houcke, bouwkundig ingenieur aan het Ministerie van Spoorwegen, te Brussel, de verdienstelijke schrijver van het Vakwoordenboek over het ambacht van den Loodgieter en Zinkbewerker, is ons te vroeg ontvallen. Echter heeft de heer Jozef Sleypen, ambtenaar aan genoemd Ministerie, zijn knappe medewerker aan het Vakwoordenboek over het ambacht van den Metselaar, aan de Academie beloofd een nieuwe uitgave van beide werken voor te bereiden. Eindelijk mogen wij op den heer V. van Keirsbilck, dienstoverste aan de Buurtspoorwegen, te Asse- | |||||
[pagina 497]
| |||||
broek bij Brugge, gerust rekenen voor het bezorgen van een tweede uitgave van de Vakwoordenboeken over het ambacht van den Timmerman en van den Metselaar.
De schrijvers van de twee ingekomen prijsantwoorden over het kantwerk hebben allebei nuttig werk geleverd. Beide verhandelingen, schrijft de heer K. de Flou, eerste verslaggever, hebben een eigen verdienste. Maar, van zoohaast men ze, met het oog op de gestelde Prijsvraag en de geleverde terminologie, in de weegschaal legt, komt dadelijk een groote doorslag ten voordeele van het stuk met kenspreuk Tenui filo... De twee andere verslaggevers, de heeren Amaat Joos en Gustaaf Segers zijn tot dat gevoelen toegetreden. Alle drie hebben voorgesteld het stuk Tenui filo... te bekronen. De schrijvers daarvan zijn de heeren Herman Baccaert, doctor in wijsbegeerte en letteren (Germaansche philologie), te Mechelen, en Ant. Carlier, kantfabrikant, te Schaarbeek. Ik noodig die heeren uit hun diploma uit de handen van den Weled. Heer Minister te komen ontvangen.
De heeren Baccaert en Carlier ontvangen hun diploma. Zij worden door de aanwezigen geestdriftig toegejuicht.
Hoogst belangwekkend was de prijsvraag welke door de Academie over de Militaire Strafrechtspleging werd uitgeschreven. Sedert lang immers, wordt een boek daarover, door de rechtsgeleerden met de meeste belangstelling verwacht. De thans in voege zijnde wet is een verbrokkeld en onvolledig werk: bij elken stap doen zich allerhande moeilijkheden voor; overal zijn leemten, die men schier niet weet aan te vullen en langs waar de willekeur binnendringt. Bij dit oordeel door Mr. Albrecht Fredericq geveld, doet Prof. Mr. Julius Obrie, eerste verslaggever, uitschijnen wat al tot het | |||||
[pagina 498]
| |||||
vermeerderen der heerschende verwarring heeft bijgedragen. Uit dezes beschouwingen mag overigens blijken hoe belangrijk de uitgeschreven prijsvraag is tot bevordering der kennis en beoefening van een ten onzent bijna gansch verwaarloosden tak der strafwetenschap. Gelukkig is de uitslag uitmuntend. Het ingezonden antwoord is zienlijk het werk van iemand die tot het vak behoort en die er zijne lievelingsstudie van maakte. Ook stelden de drie verslaggevers, de heeren Obrie, Prof. Mr. Bellefroid en Jhr. Mr. Nap. de Pauw eenparig voor aan genoemde prijsverhandeling den prijs toe te kennen. Bij het openen van den gesloten brief bij het stuk gevoegd vernam de Academie met een waar genoegen, dat de schrijver daarvan is de heer A. de Groote, substituut-krijgsauditeur voor Oost-Vlaanderen en Henegouwen te Gent. Ik verzoek den heer de Groote het hem toegekende diploma uit de handen van den Weledelgeboren Heer Gouverneur te komen ontvangen. Onder toejuiching der aanwezenden, ontvangt de heer A. de Groote zijn diploma. *** Daarop spreekt de Bestendige Secretaris van de verschillende Fondsen, welke reeds in de Academie bestaan. en van de prinselijke schenking waarmede de Weledelgeboren Heer Arthur Merghelynck zaliger, deze Koninklijke Instelling heeft vereerd:
De Koninklijke Vlaamsche Academie mag er zich over verheugen, dat reeds drie Fondsen in haren schoot tot stand zijn gekomen. Edelmoedige Vlamingen, Karel Boury zaliger, uit Brugge, de Z.E. heer Pater Van de Ven, S.J., uit Aalst, en de Z.E. heer Pater Jozef | |||||
[pagina 499]
| |||||
Salsmans, S.J., uit Leuven, wien ik gaarne, in haren naam, een eerbiedige hulde breng, hebben, door milde geschenken, onze Koninklijke Instelling in staat gesteld hare werkzaamheid op meer dan een nieuw gebied uit te breiden. Voor het Boury-Fonds en voor het Salsmans-Fonds zijn, over het Vlaamsche Lied en over de Middeleeuwsche Liturgie, prijsvragen uitgeschreven, welke, laten wij het hopen, met den besten uitslag zullen bekroond worden. Bij de reeks wetenschappelijke werken door het Van de Ven-Heremans-Fonds reeds uitgegeven, moet thans gevoegd worden De Statistische methode in de Plantkunde en hare toepassingen. op de studie van den invloed der levensvoorwaarden, een boek van hooge wetenschappelijke waarde, waarmede Schrijver, de heer Dr. C. de Bruyker, en tevens de Academie, die fier was het onder hare uitgaven te mogen opnemen, niet anders dan eer kunnen verwerven.
Weledele Heer Minister, Weledelgeboren Heer Gouverneur, Weledele heer waarnemende Burgemeester, Mevrouwen, Mijne Heeren,
Met weemoed en tevens met diepen eerbied wil ik U thans herinneren aan een man, wiens naam ten eeuwigen dage in gulden letters in het gedenkboek der Koninklijke Vlaamsche Academie zal opgeteekend staan, aan Jhr. Arthur Merghelynck zaliger, lid van den Hoogen Raad van Adel, mijn ouden en trouwen boezemvriend, wien het behaagd heeft onze Koninklijke Instelling met een waarlijk vorstelijke gift te vereeren. Bij testament van 2 Februari 1905, vermaakte Jhr. Merghelynck aan den Belgischen Staat, ten behoeve onzer Academie, zijn prachtig Beauvoorde-Kasteel, met al de kunstschatten die ten dage van zijn overlijden | |||||
[pagina 500]
| |||||
aldaar zouden bevonden worden, en met al zijn onroerende goederen in de gemeente Wulveringem gelegen. Van Arthur Merghelynck mag worden getuigd, dat hij een edele ziel was, een heldere geest, en dat hij een gulden hart bezat. Met die weinige woorden kenschetste ik den betreurden afgestorvene, in de lijkrede die ik de eer had, namens het Bestuur der Academie, bij zijne lijkplechtigheid te Wulveringem uit te spreken. Trouwe beminnaar van Vlaanderens roem en schoonheid, wist Arthur Merghelynck talrijke kunstschatten, door onze Vlaamsche kunstenaars uit vroeger tijd op elk gebied voortgebracht, in zijn Beauvoorde-kasteel te verzamelen en aldus dit heerlijk slot tot een waar Museum te herscheppen. Voorwaar, zegde ik, voor de Koninklijke Vlaamsche Academie is het een groote eer, tevens een benijdenswaardig voorrecht, de bewaakster te mogen worden over al die schatten, welke den roem en den kunstsmaak van onze Vlaamsche schilders, beeldhouwers en kunstenaars van voorheen steeds zullen verkondigen. Wanneer de tijd zal zijn gekomen, waarop zij den haar opgelegden last zal hebben uit te voeren, zal zij niets verzuimen om de inzichten van haar milden begiftiger met de meeste nauwgezetheid en met liefdevolle piëteit te verwezenlijken.
Hier zij ook een woord van innigen dank gezegd aan Mevrouw Arthur Merghelynck, voor de hoogst onbaatzuchtige wijze waarop zij haren afgestorven Echtgenoot tot het opvatten van zijn plan heeft aangemoedigd en in het uitvoeren daarvan heeft bijgestaan. Bij Koninklijk Besluit van 19 April 11., heeft de Belgische Regeering het Merghelynck-legaat ten bate onzer Academie aanvaard. Eere zij Arthur Merghelynck! *** | |||||
[pagina 501]
| |||||
Ten slotte brengt de Bestendige Secretaris een eerbiedige hulde aan de sedert de laatste Plechtige Vergadering afgestorven Leden der Academie en stelt hij het geëerd publiek in kennis met den uitslag der jaarlijksche Juni-verkiezing: De Academie had het afsterven te betreuren van twee harer verdienstelijkste Leden. Des. Claes, de gemoedelijke man, die zoo veel geijverd heeft om de rechten van het Vlaamsche Volk en van dezes taal te doen erkennen, is te Namen overleden den 7 Maart laatstleden. Des. Claes, briefwisselend lid der Academie sedert 1888, werd den 21 Augustus 1895 tot werkend lid verkozen. Wat al diensten de moedige werker aan de Academie en dat op veelvoudig gebied bewezen heeft zegde Prof. de Ceuleneer in de lijkrede, die hij, als bestuurder, bij de lijkplechtigheid van den betreurden overledene heeft uitgesproken.
De heer Dr. Constant Hansen overleed te Brasschaat, den 14 April laatstleden. Dr. Hansen, lid der Academie sedert den 27 October 1886, werd, op zijn verzoek, in vergadering van 15 December 1909, tot binnenlandsch eerelid benoemd. Te dezer gelegenheid, bracht de heer Dr. W. de Vreese, de toenmalige bestuurder, plechtig hulde aan de onkreukbare liefde van den betreurden man voor taal en volk, tevens aan zijn groote verdiensten op taal- en letterkundig gebied. Zij rusten in vrede!
In hare vergadering van 15 Juni, is de Koninklijke Vlaamsche Academie tot hare jaarlijksche verkiezingen overgegaan.
Werden tot briefwisselend lid verkozen:
| |||||
[pagina 502]
| |||||
Ik heet die heeren welkom in ons midden. ***
Vooraleer de Vergadering te sluiten richt de heer Bestuurder een laatste woord van dankbetuiging tot den weledelen Heer Minister, tot de achtbare heeren Gouverneur en waarnemenden Burgemeester, die deze plechtige Vergadering door hunne tegenwoordigheid hebben vereerd; ook tot de Dames en Heeren die door hunne aanwezigheid getuigd hebben welk groot belang zij stellen in de werkzaamheid der Koninklijke Vlaamsche Academie.
De vergadering wordt te 1 uur gesloten. |
|