Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1910
(1910)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Een oud liedje over den Mechelschen torenbrand
| |
[pagina 358]
| |
heel wat geschreven en gewreven, gerijmd en geschetst om en rond het heuglijke feit van den nacht tusschen den 27 en den 28 Januari 1687.
Men weet hoe de zaak eigenlijk toeging: In den nacht van den 27 tot den 28 Januari was er groote opschudding in de Dijlestad: ieder meende dat de toren brandde. Geestelijken en burgers liepen zoo wel de markt op als 't klein volk; vaten werden aangebracht, brandspuiten klaargemaakt, en ten allerminste werden er wel eenige emmerkens water den torentrap ingekletst. Ging het er niet toe, gelijk men het later uitschaterde, met geblusch bij volle geuten, 't feit toch dat eene gansche stad overhoop stond om tegen eenen ingebeelden brand los te stormen, en eenen brand van eenen steenen toren dan nog, is gek genoeg op zijn eigen, en was voldoende om twee eeuwen lang, en langer zelfs, gansch België door, de lachspieren in beweging te brengenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 359]
| |
Durfden wij, wij zouden, in afwachting dat er misschien eens eene volledige bibliographie over 't geval verschijne, den liefhebbers van het oud Vlaamsche volksleven wel willen een onuitgegeven liedje, van 't einde der XVIIIe eeuw, aanbieden over dien nooit afgezongen Torenbrand.
***
Het stukje bestaat uit een aanhef, de eerste strophe, het verhaal van het roemrijke feit, dat zes of zeven strophen beslaat, en een slotwoord van twee strophen. Deze laatste strophen doelen eveneens op de gelegenheid waarbij het liedje voor het eerst gezongen werd. Uit deze laatste strophen ook, zoowel als uit taal en stijl, kunnen wij opmaken uit welke jaren 't liedje dagteekent, en dit zooveel te nauwer daar de dichter of rijmelaar aan de dischgenooten den naam geeft van kloeken patriot. Dischgenooten ja, want 't was bestemd om, bij 't ledigen van ‘den pot’, te worden voorgedragen op 't vriendenmaal der leden van den Breeden Raad van 't Land van Mechelen. En zoo beaamden ...president, dekens en waerde supposten,
schepenen, knaep en bedel van den Raed,
wat eens Meyer in zijn Luna ardens voorspelde:
Posteritas quod sera neget, tamen inter amoenos
Temporibus nostris veniet tua fabula plausus,
en wat J.-F. Willems nazong:
De dichter zal het feit aan later eeuw doen hooren
En 't nakroost zal nog lang staan lachen bij uw torenGa naar voetnoot(1).
| |
[pagina 360]
| |
Zoomin als in welk volksliedje ook, moeten wij in het onze eene hooge dichterlijke vlucht gaan zoeken: het is nochtans in eene voor den tijd niet te versmaden zuivere taal en vloeienden trant geschreven. Ook de zangwijze is heel eenvoudig, gelijk het nog aan een volksliedje past. *** Hetzelve is ons bekend door twee handschriften: het eene komt uit nagelaten geschriften van wijlen den toondichter DuvalGa naar voetnoot(1), en hoort thans in het archief van het Aartsbisdom te huis; het andere werd ons door den Mechelschen oudheidkudige Dr. G. Van Doorslaar ter hand gesteld. Dit laatste biedt ons den tekst aan zooals deze door den dichter en chronijkschrijver J.-B. Rymenans, in het begin der XIXe eeuw, werd omgewerktGa naar voetnoot(2), tenzij, wat niet onmogelijk is, Rymenans zelf er maker van wareGa naar voetnoot(3), en de veranderingen er door eenen lateren liefhebber werden aan toegebrachtGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 361]
| |
De wijzigingen van Rymenans dragen inzonderheid op de twee laatste strophen, waarvan hij de laatste gansch weglaat en de eerste merkelijk verandert. Ook vinden wij in 't verhaal zelf van den brand eene strophe die in ons eerste handschrift ontbreekt. Buiten deze eene strophe misschien, schijnt ons dit eerste handschrift den oorspronkelijken tekst te geven. Nochtans heeft hier ook de liefhebber, die het liedje overschreef, de behoefte gevoeld 't zelve eenigszins te wijzigen, maar, meer bescheiden dan Rymenans, heeft hij zich tevreden gesteld met, tusschen de regels in, zijne veranderingen in te lasschen. Tevens heeft hij de twee laatste strophen met een sterretje geteekend en achter de zevende, op 't einde van het verhaal, het eenige dat hem aanbelangde, 't woord finis tusschengeschoven. Komt ons het tweede handschrift door de handen van eenen Mechelaar toe, het eerste afschrift werd door eenen niet-Mechelaar genomen. Zulks blijkt ten overvloede uit de veranderingen die wij zullen aanstippen in vers 1 van strophe 2, en ook in vers 6 van strophe 7. ***
Dit alles is nu een groot voorportaal aan een wel klein gebouwken, eene lange inleiding voor een onbeduidend liedje. Maar 't is niet onaardig vast te stellen hoe zelfs het minste brokje dat den Mechelschen torenbrand betreft, her- en derwaarts belangstelling wekte.
En nu 't liedje zelf: | |
[pagina 362]
| |
Den mechelschen brand.1.
Sa, laet ons verheffen de Mechelaers deugden:
Op heden is 't dat z' overwonnen de maen;
Dat deezen dag altijd voorbijgaet in vreugden,
Op dat wij eens doen hetgeen zij hebben gedaan.
Laet ons te saemen om het meest } bis.
Met vreugd vermaeken onzen geest. } bis.Ga naar voetnoot(1)
| |
[pagina 363]
| |
2.
OnsGa naar voetnoot(1) vooroudersGa naar voetnoot(2) met het gevaer van hun leven,
BeklimdenGa naar voetnoot(3) den toren en riepen: brand! brand!
D'iv'raers deden niet danGa naar voetnoot(4) water aengeven
Met d'eemerkens van pater hand aen handGa naar voetnoot(5)
Den Franciscaen riep met getraen, } bis.
Bluscht tog den brandGa naar voetnoot(6) of wij vergaen. } bis.
3.
Den proostGa naar voetnoot(7) van d'hoofdkerk was aldaerGa naar voetnoot(8) ook te vinden
Gekleed met een kous en beroofd van perruk,
Hij deedGa naar voetnoot(9) niet als roepen: Wel borgersGa naar voetnoot(10) en vrinden,
En wiltGa naar voetnoot(11) hier niet staen gaepen, in zoo eenen druk;
Maer rasGa naar voetnoot(12), volgt mij, brengd water aen! } bis.
Ik zelf zal op den torenGa naar voetnoot(13) gaen. } bis.
4.
Men weende, men huijldeGa naar voetnoot(14) van binnen en buijten;
Jong, oud, paters, nonnen 't riep al uijt in druk:
De vlam neemt zeer toe; Ah! waer blijven de spuijten
Helaes, onzen toren, die maakt ons gelukGa naar voetnoot(15).
Wel dat 's bedroeft, riep een Beggijn, } bis.
Waer mogen tog de paters zijn? } bis.
| |
[pagina 364]
| |
5
Wat koomt gij beggijntje besnot hier zoo tieren,
Riep een Augustijn, zusterGa naar voetnoot(1), weest maer gerust.
Wel ziet gij niet datGa naar voetnoot(2), door het paters bestieren,
Den tooren wel haestelijk zijn zal geblust?
Zij riep: kloek aen, bestormt de maenGa naar voetnoot(3), } bis.
Laet maer de paters boven gaenGa naar voetnoot(4). } bis.
Twee nonnen uijt het gasthuijs en een zwartzuster,
Waeren van de paters niet al te content;
Zij riepen: o borgers, weest nu maar geruster,
Wij geven den toren een goed lavement
Zuster, dat is zoo veel als niet } bis.
Riep een oude Carmeliet. } bis.
7.
Dan zag men den iver der borgers uitsc ijnen,
Want door het gedurig gestorm en gespuijtGa naar voetnoot(6),
Zoo zag men den schijn van de maen haest verdwijnen;
En als de maen weg was, de vlam was ook uijt.
Men riep alsdan: vivat te gaer! } bis.
Lang leev'Ga naar voetnoot(7) den kloekenGa naar voetnoot(8) Mechelaer! } bis.
| |
[pagina 365]
| |
8.
De kwezels, beggijnen die riepen tot nonnen,
Proficiat, zuster, den brand is gedaen:
Wij hebben te saemen den brand overwonnen.
De borgers door 't spuijten en wij door het getraen.
Vivat ons hof! riep een beggijn, } bis.
Wie zou er nu niet vroolijk zijn! } bis.
9.
Sa, president, dekens en waerde supposten,
Sa, schepenen, knaep en bedel van den raed,
En wild op deez' feest niet zien op wat kosten,
Een prachtige viering betaemt onzen staet.
Vat dan den pot, kloek patriot, } bis.
Lacht met die zegt dat g' zijt zot. } bis.Ga naar voetnoot(1).
10.
Wel aen laet ons altijd in vrolijkheid vieren
Ons voorvaders zegeprael over de maen.
Den Breeden RaedGa naar voetnoot(2) met hun deugden vercieren
En drinken het welzijn van al die hier staen.
Wenscht dat zoo lang den Breeden Raed } bis.
Duert als Sint Rombauts toren staet. } bis.
|
|