| |
| |
| |
Het onontbeerlijke voor de Vervlaamsching van het Gerecht door Mr. P. Bellefroid.
Sedert lange jaren wordt hier te lande vlijtig gearbeid om te geraken tot eene Nederlandsche vertaling van de verscheidene Fransche wetboeken, die in België in voege zijn.
Deze onderneming is zwaar, tengevolge van haren omvang en ook van de uiteen loopende kennissen, die tot hare uitvoering zouden moeten vereenigd zijn.
Is het mogelijk eene Fransche wet behoorlijk in 't Nederlandsch over te brengen, indien men geene genoegzame rechtskennis bezit om de wet zelve grondig te verstaan, indien men daarenboven geen juist begrip heeft van de Fransche en Nederlandsche rechtstermen en niet vertrouwd is met de Hollandsche wetboeken en rechtswerken, welke toch steeds tot richtsnoer moeten dienen voor onze algemeene rechtstaal?
Veel lof is bij die onderneming niet te halen. Vaak zien wij de schouders ophalen voor dat ‘vertaalwerk’, waar elkeen iets weet op af te dingen, omdat eenieder zich op dat stuk eene zekere bevoegdheid toekent en links en rechts meer gepaste vakwoorden meent ontdekt te hebben. En werkelijk, de Nederlandsche rechtstaal wordt in België van dag tot dag gelouterd; elke Nederlandsche uitgaaf van welk Belgisch wetboek ook, zal, eer twintig jaren verloopen zijn, in het opzicht der taal verouderd voorkomen en eene omwerking vereischen.
Hoe komt het dan, dat zoovelen, te beginnen met Karel Lodewijk Ledeganck en na hem de Hondt, de Baets, Obrie, de Hoon e.a. hunnen tijd over gehad hebben voor dat eentonig werk: het vertalen van wetten en wetboeken?
Omdat deze arbeid veel meer is dan eene bloote liefhebberij.
Wij vertrouwen dat eens de rechtbanken in Vlaanderen zullen vervlaamscht worden. Wij voelen den stond naderen,
| |
| |
waarop de Vlaming niet alleen in strafzaken, maar ook in burgerlijke en handelszaken, voor het vredegerecht, de rechtbank en het Hof, zal verdedigd en gevonnist worden in zijne moedertaal. Om die betrachting tot vervulling te brengen, moet er van nu af gezorgd worden voor de noodige grondstoffen, en wel in de eerste plaats voor volledige wetboeken in Nederlandschen tekst. Dat is het meest noodzakelijke.
Hoe wil de advocaat in 't Nederlandsch pleiten, indien hij zijne rede moet doorspekken met aanhalingen uit Fransche wetsteksten? Hoe zal hij zelf ooit de Nederlandsche rechtstaal leeren kennen indien zijn wetboek, dat hem tot vademecum dient en gestadig door hem geraadpleegd wordt, in zijne studiekamer en voor de rechtbank, niet in het Nederlandsch is opgesteld? Het zal toch wel bij niemand opkomen dat de kleine leergang van strafrecht, die sedert eenige jaren aan de hoogescholen gegeven wordt, voldoende is om onze jonge meesters in de rechten op de hoogte te brengen van gansch onze rechtstaal en in staat te stellen om zoo maar voor de vuist de Fransche wetsteksten in goed Nederlandsch over te zetten.
Hoe zal de rechter zijne vonnissen opmaken in het Nederlandsch, vooral wanneer het rechtelijke vraagpunten geldt, indien hij niet eens een Nederlandsch wetboek tot zijne beschikking heeft?
Thans is het vertalingswerk onzer wetboeken ver gevorderd, ja om zoo te zeggen afgedaan. Vele jaren, vele krachten zijn daaraan besteed geworden.
De eerste stoot werd in België gegeven door K.L. Ledeganck, die in 1841 met eene vertaling van het Burgerlijk Wetboek te voorschijn kwam.
Toch bestond reeds voordien eene Nederlandsche vertaling van den ‘Code Civil’ en zelfs van de vijf voorname Napoleontische wetboeken, waarvan eene verbeterde uitgaaf in 1823 (te Brussel, bij Best van Kempen) verscheen. Deze vertaling werd door Ledeganck in ruime mate benuttigd, zooals uit de eenvoudige vergelijking der teksten blijkt. Zij staat in het opzicht van den stijl hooger dan Ledeganck's Burgerlijk Wetboek, doch dit laatste is nauwkeuriger, volgt getrouwer den Franschen tekst en vermijdt uitheemsche woordsmedingen met de meest mogelijke zorg.
| |
| |
Melden wij insgelijks terloops de officieele Nederlandsche vertalingen der wetboeken, die reeds in Napoleon's tijd het licht zagen. Zij zijn letterlijk overstroomd van Fransche termen met Nederlandsche uitgangen. Wij lezen daarin in zake van strafrechtspleging b.v. uitdrukkingen als: ‘de instructie der crimineele zaken, - voorafgaande dispositien, - de actie over de applicatie van de straffen, - de actie in materie van vergoeding, - de judiciaire politie, - de ordonnantie van prise de corps, - de delicten, - contraventiën, - tribunalen, - peysrechters, - maires en hunne adjointen, - de preuven, - den conservateur, inspecteur of onderinspecteur zal de lieden, die civielijk responsabel zijn, doen citeeren voor den tribunaal correctionneel, - enz., enz., - de boschwachters der administratie, der communen en der publieke etablissementen zullen hunne processen-verbaal aan den conservateur, inspecteur ofte onderinspecteur overbrengen.
Ledeganck's Burgerlijk Wetboek zelf is niet meer op de hoogte van den dag, - is het te verwonderen na bijna zeventig jaren? - en zou moeten omgewerkt worden. Sommige vakwoorden, door hem gevormd of in de rechtstaal overgenomen, hebben volstrekt geen bijval gevonden, b.v.: verbodenen voor personen, die onder krankzinnigenvoogdij zijn gesteld; - elkheelheid voor hoofdelijkheid of hoofdelijke verplichting voor het geheel; - aankleef van goederen voor aanhoorigheden; - kroos voor intrest; - schaden en verliezen voor schadevergoeding; - zelfmaking voor meerderjarigverklaring.
Enkele door hem gebruikte bastaardwoorden mogen thans gerust voor zuivere Nederl. de plaats inruimen, b.v.: ameublissering voor roerendmaking, in tegenstelling met realisatie voor onroerendmaking; - cassatie voor verbreking; - inventaris voor boedelbeschrijving; - gerechtelijke actie voor rechtsvordering.
De zinbouw kon in vele gevallen sierlijker zijn, indien namelijk de toekomende tijd door den tegenwoordigen in de meeste wetsteksten vervangen werde; dit strookt overigens beter met ons taaleigen.
Ledeganck liet het niet bij zijn Burgerlijk Wetboek. Hij bewerkte eveneens eene nieuwe vertaling van het Wetboek van Koophandel van 1808. Zijn handschrift, hoewel gansch afgewerkt, verscheen nooit in druk: het Wetboek van koophandel werd kort daarna door den Belgischen wetgever herzien; ondertus- | |
| |
schen ontviel Ledeganck, te vroeg, aan onzen taalstrijd en aan onze letteren.
De vier eerste boeken van het nieuw Belgisch Wetboek van koophandel werden in 1879 in 't Nederlandsch in 't licht gegeven door M. Herman De Baets. Hetzelfde jaar liet M. Obrie eene keurige vertaling van de Wet van 11 Juni 1874 op Verzekeringen verschijnen.
Een werk, bijna zoo omvangrijk als Ledeganck's Burgerlijk Wetboek, is de vertaling der Wetboeken van strafrecht, van strafrechtspleging en van het krijgsstrafwetboek door De Hondt, raadsheer in het Hof van verbreking. Deze bezorgde eene uitgaaf dier drie wetboeken in Franschen en Nederiandschen tekst; in. 1867 liet hij het Belgisch Wetboek van Strafrecht van hetzelfde jaar verschijnen, in 1870 het Krijgsstrafwetboek van 1870, en in 1874 het Wetboek van strafrechtspleging van 1808, dat tot nog toe in België in voege is.
De Hondt's vertalingen hebben de groote verdienste den zin en den tekst der wet, ja elk woord door den wetgever gebruikt, met de meeste getrouwheid weer te geven. De Hondt was een man, die de wetten kende. Echter hadde hij, in de keus zijner vakwoorden en wendingen, zich nauwer kunnen aansluiten bij de rechtstaal onzer Noorderburen. Gaarne zagen wij b.v. plichtige vervangen door schuldige; - gevangenzetting door gevangenisstraf; - verwijzen tot eene geldboete door veroordeelen tot eene geldboete; - eeuwigdurende door levenslange dwangarbeid; - lichaamsleed door lichamelijk letsel.
Het aanhoudend gebruik van den toekomenden tijd maakt ook de volzinnen onooglijk. Voorbeeld:
‘Art. 549. Alle persoon, die met kwaad of bedrieglijk inzicht eens anders erf zal hebben onder water gezet, of de waters op eene schadelijke wijze op hetzelve zal hebben laten loopen, zal verwezen worden tot eene geldboet van zes en twintig tot driehonderd frank.’
Is het niet veel bondiger te zeggen:
‘Al wie met kwaad of bedriegelijk inzicht eens anders erf onder water zet of het water op eene schadelijke wijze daarop overbrengt, wordt met eene geldboete van zes en twintig tot driehonderd frank gestraft.’
Wij bezitten nu volledige Nederlandsche vertalingen van al de wetboeken, die in België van kracht zijn. De laatst verschenen uitgaven zijn:
| |
| |
Ledeganck's Burgerlijk Wetboek, zesde uitgaaf, bewerkt door De Hondt en bezorgd door Mr. de Hoon, 1899.
Wetboek van burgerlijke rechtspleging, door Paul Bellefroid, 1901. |
Wetboek van koophandel, door denzelfde, 1899. |
Wetboek van strafrecht, door denzelfde, 1908. |
Wetboek van strafrechtspleging, door De Hondt, 1874. |
Landwetboek, Boschwetboek, Krijgsstrafwetboek, door Paul Bellefroid, 1908. |
Het uitgeven der Wetboeken van ons land in Nederlandschen tekst heeft grootelijks bijgedragen om de ongerijmste opwerping te doen verdwijnen, die tot in de laatste jaren tegen de vervlaamsching van het gerecht door menige personen te goeder trouw ingeroepen werd. Hoe dikwijls hebben wij niet hooren volhouden, tot in de wetgevende vergaderingen toe, dat de Nederlandsche taal geene wetstaal is, althans niet rijk genoeg om met de noodige vast- en juistheid van uitdrukking de wetten met al hunne schakeeringen en verscheidenheden weer te geven? Deze opwerping is thans buiten omloop geraakt en wordt ternauwernood nog uit den mond van onwetenden gehoord.
Toch ontbreekt ons nog, ten opzichte der wetsuitgaven, een zeer belangrijk werk: de verscheidene wetboeken en voornaamste bijzondere wetten moeten bijeengebracht worden in een enkel boekdeel, in den aard van de Codes Belges et Lois Usuelles van Delecourt. Deze ordening der wetboeken wordt vereischt voor de noodwendigheden van de Vlaamsche balie en van het notariaat. Zij is ook noodig om de rechtstaal der verscheidene wetboeken in ons land tot eene volkomene eenheid terug te brengen, onder voorbehoud der verbeteringen, die er mettertijd door studie en ondervinding zullen in tot stand komen. Het voltrekken van dit werk kan overigens, buiten de omwerking van Ledeganck's Burgerlijk Wetboek, tot geene bijzondere zwarigheden aanleiding geven.
En daarmee zal de tijd der wetsvertalingen, gelukkiglijk, voorbij zijn. Want sedert de gelijkheidswet De Vriendt-Coremans van 18 April 1898 worden België's wetten gestemd en afgekondigd zoowel in Nederlandschen als in Franschen tekst en beide teksten hebben even dezelfde kracht, zonder eenigen voorrang. In het algemeen geschiedt de opstelling der Nederlandsche wetsteksten sedert 1898 met groote zorgvuldigheid en
| |
| |
beleid; onze Vlaamsche wetten staan buiten kijf verre boven de vroegere officieele vertalingen, hoewel ook menige dezer niet aan degelijkheid te wenschen over laten.
De vervlaamsching onzer rechtbanken en voornamelijk onzer burgerlijke rechtbanken vereischt meer dan Nederlandsche wetboeken.
Wij hebben ook Nederlandsche formulierboeken van gedingvoering noodig voor de vredegerechten, de rechtbanken van eersten aanleg en de hoven van beroep.
Zoolang de deurwaarder, de pleitbezorger, de griffier alleen Fransche formulierboeken tot zijne beschikking heeft, zal hij genegen, ja in vele gevallen haast verplicht zijn zijne stukken in de Fransche taal op te maken. De rechtsakten zijn gegoten in eenen vasten vorm, die sedert eeuwen bijna onveranderd is gebleven en waarop de vakman in het formulier dadelijk de hand legt. Aan dien vorm raakt hij niet gaarne, ten ware om hem nog meer in te wikkelen, wanneer eenige twijfel omtrent de rechtsgeldigheid bij hem opkomt. Want hoofdzaak voor hem is dat zijne akten van rechtspleging voor de wet onberispelijk zijn en tot geene betwisting aanleiding geven.
De meeste ministerieele ambtenaren en advocaten, die tot de bedeeling van het recht medewerken, aanzien reeds met leede oogen het invoeren van de Nederlandsche taal voor de rechtbanken, omdat zij daardoor in hunne gewoonten en gebruiken gestoord worden. Voegt daarbij dat het meerendeel dier ambtenaren, uit oorzaak hunner opleiding in verfranschte scholen, de Nederlandsche rechtstaal niet genoegzaam machtig zijn om uit eigen kennis hunne akten in het Nederlandsch op te maken. Het ligt dan voor de hand hoe het gemis aan Nederlandsche voorbeelden en voorschriften van gerechtelijke akten een groote struikelblok is voor de'pogingen tot vervlaamsching van onze rechterlijke inrichting.
Voor het notarisambt bestaat die leemte niet. Wij bezitten inderdaad het uitstekend Handboek van den notaris door Jozef Van Assche, in vier boekdeelen, een oorspronkelijk werk, dat in de bibliotheek van eiken notaris van het Vlaamsche land te vinden is. Al laat de taal hier en daar te wenschen over - menige woorden en uitdrukkingen zijn verouderd - toch blijft Van Assche's Handboek verreweg het beste dat ooit in België in de Nederlandsche of in de Fransche taal verscheen.
| |
| |
Enkele vakkundigen sloegen reeds de hand aan 't werk om de verlangde formulierboeken van rechtspleging te bezorgen. Van M. De Vos, deurwaarder te Leuven, kennen wij een gansch betrouwbaar Fransch-Nederlandsch Formulierboek van rechtspleging ten gebruike der deurwaarders (1889), en van Handelsrechtspleging (1896). M. Van Elsacker, pleitbezorger te Antwerpen, liet zeer volledige tweetalige voorschriften voor beslagleggingen onder derden in 't licht verschijnen.
Daarmede is het tot heden gebleven. Een zelfs beknopt voorschriftenboek van Nederlandsche rechtspleging voor de rechtbanken van eersten aanleg behoort nog tot de vrome wenschen. Dat echter zulk boek niet lang meer zal achterwege blijven, bij het toenemend gebruik van het Nederlandsch in burgerlijke zaken, lijdt geen twijfel.
De aanstaande en nog onbekende schrijver van dat werk zal in ruime mate bijdragen tot de vervlaamsching van het gerecht. Daar zijn formulierboek voor een dagelijksch gebruik bestemd is, kan hij zich tevens zeer verdienstelijk maken voor de verspreiding der goede rechtstaal en voor de rechtswetenschap hier te lande; zulks op eene dubbele voorwaarde:
Hij lette erop eene gekuischte taal te gebruiken en zich te voegen naar de algemeene rechtstaal, die in Noord-Nederland met hare vaste beteekenis aangenomen en in de laatste jaren, met eenige noodzakelijke wijzigingen, in België doorgedrongen is.
Vervolgens stelle hij zich tot hoofddoel, niet het leveren eener vertaling van een Fransch voorschriftenboek, maar het maken van een oorspronkelijk rechtswerk. Er bestaat in verscheidene landen eene strekking om de gerechtelijke akten te vereenvoudigen, in het bereik te brengen van het publiek, waarvoor de meeste hunner bestemd zijn. De verouderde, langdradige rechtsstijl moet achterwege blijven; de rechtsgeleerden moeten niet spreken en schrijven op eene andere wijze, ten minste niet duisterder, dan de gewone stervelingen. Op deze strekking werd onlangs met eene bijzondere bevoegdheid gewezen door den heer procureur generaal Callier in zijne openingsrede uitgesproken op de plechtige zitting van het Hof van beroep van Gent, den 1n October 1908.
Deze grondige hervorming kan, al zij het met wat meer arbeid, in de Nederlandsche formulierboeken gemakkelijker ingebracht worden dan in de Fransche. De Nederlandsche
| |
| |
rechtspleging immers moet toch, als uit een stuk, in Vlaamsch-België aangeleerd worden, terwijl de verbetering der Fransche gedingvoering nog lange jaren zal afstuiten op de macht van de gemakzucht en van den slenter.
Tot het onontbeerlijke voor de vervlaamsching van het gerecht behooren nog degelijke Nederlandsche handleidingen voor de voornaamste takken van ons recht: burgerlijk recht, handelsrecht, strafrecht en beide rechtsplegingen.
Wij moeten eene Nederlandsche rechtsleer over België's wetgeving bezitten, opdat advocaat en rechter ook omtrent rechtspunten in het Nederlandsch leeren denken, schrijven en spreken. Het rechtsleven in Vlaamsch-België moet in zijn wezen Vlaamsch worden en niet enkel eene slaafsche navolging der Fransche rechtsbedeeling. De advocaat in zijn pleidooi, het openbaar ministerie in zijn advies moeten niet meer verplicht zijn tot staving hunner stellingen uitsluitend uittreksels van Franschschrijvende rechtsgeleerden voor de rechtbank aan te halen.
Voorzeker, de in 't Fransch opgestelde rechtswerken zullen immer en altijd eenen grooten invloed op de toepassing van het recht zoowel in Vlaamsch als in Waalsch België blijven uitoefenen. Demolombe, Dalloz, Laurent, Picard, Namur, Nypels, Carré zullen steeds gezaghebbende meesters blijven, wier leer en zienswijze in duistere rechtsgeschillen te allen tijde zullen ingeroepen worden, in welke taal partijen hunne geschillen ook behandelen. De Pandectes Belges, de groote rechtsgeleerde verzamelingen van M. Beltjens zullen altijd grooten dienst bewijzen bij de toepassing van het recht. Wij geven toe dat uitgebreide rechtswerken, als Laurent's Principes du droit civil, in drie en dertig boekdeelen, in de eerste jaren in Vlaamsch-België wel niet zullen in 't Nederlandsch opgesteld, noch uitgegeven worden. Zulke werken behooren vooralsnu noch tot het bereikbare, noch tot het onontbeerlijke.
Wat echter door onze Vlaamsche rechtsgeleerden kan en moet verstrekt worden, zijn Nederlandsche rechtskundige handleidingen, hoe beknopt ook, die niet zoozeer bestemd zijn voor het publiek, maar wel voor den praktizijn, en die voor de gewone gevallen eene dadelijke oplossing opleveren.
Op het gebied van bestuurlijk recht bestaan er in België talrijke Nederlandsche werken van groote waarde; ons geacht medelid M. ridder de Corswarem schreef er o.a. verschei- | |
| |
dene, die ook naderhand in de Fransche taal uitgegeven werden. Op gebied van algemeen burgerlijk recht integendeel bezitten wij niet veel: M. de Hoon bezorgde zijne uitmuntende Grondbeginselen van Belgisch strafrecht, die echter alleen de honderd eerste artikelen van het Strafwetboek konden betreffen, en zijne Grondbeginselen van strafvordering; M. Dosfel gaf onlangs zijn puik geschreven Kern van burgerlijk recht in 't licht; in medewerking met M. yan Eeckhout schreef hij zijne Schets van het Belgisch Handelsrecht. Voeg daarbij eenige verhandelingen over bijzondere wetten of onderwerpen en gij hebt ongeveer al wat sedert jaren, in zake van Belgische rechtsleer, hier te lande in 't Nederlandsch in boekvorm verschenen is.
Vanwaar die bedrijvigheid voor bestuurlijk, en die achterlijkheid voor burgerlijk recht? De uitlegging is niet verre te zoeken. Indien de dichtkunst uit het hart opwelt, de toepasselijke wetenschap wordt slechts vruchtbaar gemaakt uit noodzaak. Nederlandsche werken van bestuurlijken aard zijn er in België vele, omdat het Nederlandsch de voertaal is, ten minste eene ruime plaats inneemt in het bestuur der meeste gemeenten van het Vlaamsche land, van vele provinciën en zelfs, hoewel minder, in het middenbestuur. Mochte het gebruik der Nederlandsche taal voor onze rechtbanken worden opgelegd, spoedig zouden de noodige Nederlandsche rechtswerken in België tot stand komen: spoedig zoude hier, in dit bloeitijdperk onzer letteren, eene Nederl. rechtsleer gevormd en ontwikkeld worden.
Men heeft zich afgevraagd of de rechtswerken van Noord-Nederland in België niet kunnen dienen. Wij antwoorden: Neen, want zij zijn niet geschreven voor onze praktijk, noch voor onze wetgeving. De Belgische wetgeving is Fransch gebleven zoo in den grond als voor den vorm. De Napoleontische wetboeken van burgerlijk recht, burgerlijke en strafrechtspleging zijn nog bijna ongewijzigd in België in voege; het wetboek van strafrecht van Napoleon werd in 1867 enkel op zijne oude grondslagen herzien, terwijl in Holland een gansch nieuw strafwetboek tot stand kwam. Alleen in zake van handelsrecht en vooral in de bloeiende en merkwaardige wetgeving over het pas ontstaan maatschappelijk recht valt hier te lande oorspronkelijkheid te bespeuren. In Noord-Nederland integendeel, waar Frankrijk's invloed tegen een diep, eeuwenoud en eendrachtig nationaliteitsgevoel afbotste en wegens de verwij- | |
| |
dering der landen en het verschil van taal en zeden niet kon inwerken, werden al de wetboeken van den tijd der Fransche overheersching achtereenvolgens afgeschaft en door nieuwe vervangen, waarin ook op vele belangrijke punten gansch nieuwe grondslagen voor het recht zijn vastgesteld. Het onvermijdelijk gevolg van dien toestand is dat de Noordnederlandsche rechtsleer op zich zelve een prachtig geheel vormt, doch voor de Belgische rechtbanken, uit hoofde van het groote verschil der beide wetgevingen, niet kan ingeroepen worden. De Noordnederlandsche rechtswetenschap moet ons grootendeels onze rechtstaal bezorgen, doch kan ons voor de kennis en de uitlegging der Belgische wetten van weinig nut zijn.
Het is niettemin te betreuren dat er in België niet meer aandacht wordt gewijd aan de rechtstoestanden onzer Noorderburen, bij wie voor ons veel te leeren valt. Niet alleen de taal, maar ook de zeden, gewoonten, gebruiken der inwoners, de noodwendigheden van den landbouw en zelfs van de nijverheid - men denke aan de koolontginningen in Hollandsch Limburg - zijn dezelfde in Vlaamsch België en in een groot gedeelte van Noord-Nederland, zoodat deze beide landen in vele opzichten geschikt zijn voor eene gelijke wetgeving. Wanneer België's wetgevers en rechtsgeleerden niet meer uitsluitend den druk der Fransche wetten en rechtswerken zullen ondergaan, maar tevens een open oog zullen hebben voor hetgeen bij het broedervolk uit het Noorden op rechtsgebied wordt tot stand gebracht, dan zal er in ons land plaats gemaakt worden voor een meer zelfstandig recht.
Mijne Heeren, ik heb getracht u aan te toonen wat thans het dringendst noodig is om het gebruik der Nederlandsche taal in de rechtsbedeeling te bevorderen. En wetenschappelijke tijdschriften, en verzamelingen van Nederlandsche vonnissen en arresten, zult gij uitroepen, zijn die dan niet even noodzakelijk? Voorzeker, maar in die leemte is sedert een tiental jaren voorzien. Ons Rechtskundig Tijdschrift voor Vlaamsch-België beantwoordt aan al de vereischten van de wetenschap en houdt zich op de hoogte van al de nieuwe rechtsvragen, die in en buiten België oprijzen; het is de trouwe weerklank onzer rechtskundige congressen; eindelijk neemt het in elke aflevering de meest belangrijke rechterlijke uitspraken over evenals de voor- | |
| |
naamste wetten en besluiten. In dit opzicht en in den tegenwoordigen staat van zaken zijn wij dus naar wensch gediend.
Een woord over de rechtstaal zelve komt in deze verhandeling niet van onpas. Behoort de taal eigenlijk niet tot het noodige materieel voor de toepassing van het recht, toch is zij de vorm waarin de rechtsstrijd wordt aangegaan. Ongetwijfeld verlangen wij vooreerst en vooral dat het Nederlandsch de voertaal worde van het gerecht in Vlaamsch België. Doch onze betrachtingen strekken verder: wij streven naar sierlijk en zuiver Nederlandsch voor de dingtalen, pleidooien, vorderingen en rechterlijke uitspraken in ons land.
Niet altijd is de taal onzer Vlaamsche vonnissen en arresten onberispelijk. Dikwijls wordt de beslissing door de rechters opgesteld in het Fransch en daarna door de zorgen van eenen griffiersklerk vertaald. Welke wonderlijke en zonderlinge rechtstaal krijgen wij dan soms te lezen! In de laatste aflevering van het Rechtskundig Tijdschrift, dat toch de rechtspraak moet overnemen gelijk ze is, trof ik een arrest aan van het Hof van Luik, waarin herhaaldelijk gewag gemaakt wordt van de beteekenis van een vonnis, in plaats van beteekening; die beteekenis (?), zegt het arrest, hangt af van het ambt van den deurwaarder? Het verzet tegen het vonnis moet, volgens hetzelfde arrest, dagteekening (zeker: dagvaarding) inhouden tegen de naastvolgende zitting! Het openbaar ministerie en de andere partijen ter zake moeten het openbaar ministerie op eene onfeilbare wijze van het ingespannen verzet verwittigen, enz.
Zulk stuk is goud waard als oorkonde voor de geschiedenis der Nederlandsche rechtstaal in ons land.
Ten aanzien van de rechtstaal, gelijk ook van de letterkunde in het algemeen, zijn in België twee strekkingen te bespeuren.
De eene, de oudste, wil eene Vlaamsche rechtstaal, welke op eigen bodem gewonnen worde, uit den levenden monde des volks, en getoetst aan de taal van Vlaanderen's oude ‘Costumen’ en verordeningen. Deze strekking is heden om zoo te zeggen verlaten. 's Lands oude ‘Costumen’ zijn immers zoo gebrekkig opgesteld dat daarin niets of heel weinig te leeren valt en kunnen geenszins tot toetssteen dienen. Het Vlaamsche volk, sedert menschen geheugenis door verfranschte rechtbanken gevonnist en veroordeeld, blijkt ook al geen al te goede
| |
| |
leermeester te zijn in de Nederlandsche rechtstaal; het is verarmd geraakt in de kennis van den rechtswetenschappelijken woordenschat.
De andere strekking leidt eenvoudig tot het overnemen der Noordnederlandsche rechtstaal in Vlaamsch-België. Zij berust op gansch redelijke grondslagen. Noord en Zuid hebben maar eene taal: de Nederlandsche. De rechtstaal der Noord-Nederlanders hoort mede in vollen eigendom toe aan de Vlamingen, daar zij van den gemeenschappelijken taalschat deel uitmaakt. Daar nu de Vlamingen, gedurende hunne vijf en zeventigjarige verdrukking onder het onafhankelijkheidstijdperk, hunne rechtstaal vergeten hebben, blijft hun niets anders over dan ze over de grens opnieuw te gaan aanleeren.
Deze oplossing biedt nog het dubbele voordeel aan, de eenheid van taal tusschen Noord- en Zuid-Nederland te handhaven en in Vlaamsch-België aan de rechterlijke termen en uitdrukkingen de noodige vastheid van beteekenis te verstrekken, die zij door een lang gebruik verkregen hebben. Eenheid van rechtstaal in Vlaamsch-België, eenheid van rechtstaal door de beide Nederlanden heen!
Dit laatste stelsel is ongetwijfeld het ware. En toch kan het, in de toepassing, niet zonder ernstige wijzigingen doorgedreven worden:
De rechtsinstituten in beide rijken zijn, na 75 jaren scheiding, niet meer volkomen dezelfde. Mettertijd zullen zij al meer en meer uiteenloopen. Waar nu in België bijzondere rechtstoestanden bestaan, die in Holland afgeschaft of onbekend zijn, moeten wij wel in zulke gevallen bijzondere rechtstermen gebruiken, die den Noord-Nederlander misschien vreemd voorkomen. Daardoor wordt overigens de taaleenheid niet geschonden, mits wij steeds met het noodige oordeel uit den gemeenschappelijken woordenschat putten. Zoo blijft b.v. in België de drieledige verdeeling der misdrijven in misdaden, wanbedrijven en overtredingen behouden, waar het nieuw Hollandsch strafwetboek nog enkel misdrijven en overtredingen kent.
Er moet ook rekening gehouden worden, ten minste in het strafrecht, met de vaste beteekenis, die vele rechtstermen in Vlaamsch-België door een jarenlang en algemeen gebruik bekomen hebben. Zulke rechtstermen verwerpen of van hunne verkregen beteekenis afwenden uit taalliefhebberij, ware spraak- | |
| |
verwarring verwekken en wapens verschaffen aan onze tegenstrevers.
Eindelijk, ook in de rechtstaal bij onze Noorderburen, bestaan tekortkomingen, die de Hollandsche wetgever niet gemakkelijk kan verhelpen omdat hij op zijne beurt af te rekenen heeft met de ingewortelde gebruiken. Zouden wij niet wijselijk handelen, bij het overnemen der Hollandsche rechtstaal, dezer gebreken achterwege te laten en daarin te voorzien? Waar b.v. de Noord-Nederlander schrijft ‘Wetboek van burgerlijke rechtsvordering’, gebruiken wij daar niet veel beter ‘Wetboek van burgerlijke rechtspleging’, wijl rechtsvordering reeds gerechtelijke actie beteekent, zonder te spreken van de vordering van het openbaar ministerie? Voor elke zaak, een naam; een enkele naam voor elke zaak: dat is immers een grondregel van elke degelijke rechtstaal.
Mijne Heeren, ik heb u lang opgehouden bij deze stroeve beschouwingen over rechtstaal en rechtsbedeeling. Gij zult het mij niet euvel opnemen dat ik spreek over mijn vak, uit eigen ondervinding. Het gaat nu al op de twintig jaren aan dat ik de taalrechten van een volk heb zien verkrachten door hen, die door de regeering van ons land geroepen zijn om recht te spreken. Ik heb de kleinen dagelijks zien treffen, zonder dat het hun mogelijk was persoonlijk tegenspraak te oefenen. Honderden heb ik zien vonnissen en veroordeelen, in de gewichtigste zaken van het burgerlijk leven, zonder dat zij hun vonnis verstonden omdat het gewezen werd in eene vreemde taal. Ik heb Vlaamsche boeren zien uitverkoopen, die slechts door het aanslaan der plakbrieven te wete kwamen, dat zij gingen uitverkocht worden. Fransche vonnissen heb ik zien vellen op Vlaamsche stukken en pleidooien. Voorzitters der rechtbank heb ik, in 't Vlaamsche land, de verdedigers zien aansporen om zich te bedienen van de Fransche taal, daar zij, tengevolge van hun onderwijs, zich niet in staat achtten om een Vlaamsch pleidooi trouw te volgen.
En dan heb ik droevig nagepeinsd over ons hooger onderwijs en over de gelijkheid van de Belgische burgers, de bescherming die aan de kleinen moet verleend worden en over rechtvaardigheid en recht.......
|
|