Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1908
(1908)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |||||||
Vergadering van 15 April 1908.Aanwezig de heeren: Jhr. Mr. Nap. de Pauw, die op verzoek van Dr. H. Claeys, oudstbenoemd lid, welke de vergadering vroeg zal moeten verlaten, en bij afwezigheid van den heer Des. Claes, als bestuurder fungeert; Dr. H. Claeys, dd. onderbestuurder, bij afwezigheid van Prof. Dr. W. de Vreese, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris;
de heeren Prof. Mr. Julius Obrie, Th. Coopman, Jan Broeckaert, Jan Bols, Karel de Flou, Jhr. Dr. Karel de Gheldere, Mr. A. Prayon-van Zuylen, Prof. Adolf de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Dr. Jac. Muyldermans, Jan Boucherij, Amaat Joos, Prof. Dr. J. Mac Leod, Is. Teirlinck en Dr. C. Lecoutere, werkende leden;
de heer Omer Wattez, briefwisselend lid.
De heeren D. Claes, Mr. Edw. Coremans, Prof. Dr. Willem de Vreese en Dr. Hugo Verriest, werkende leden, hebben laten weten, dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen.
De heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris, leest het verslag over de Maart-vergadering. - Het wordt goedgekeurd. | |||||||
[pagina 299]
| |||||||
Aangeboden boeken. - Vervolgens legt de Bestendige Secretaris de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden:
Door de Regeering:
Ministère des Sciences et des Arts Catalogue des Estampes d'Ornement, faisant partie des collections de la Bibliothèque Royale de Belgique, classé par nature d'objets, suivi d'un index alphabétique des noms d'auteurs et accompagné de planches, publié par Henri Hymans, Conservateur en chef. Bruxelles, 1907. Ministère de l'Intérieur et de l'Instruction Publique. Catalogue des Manuscrits de la Bibliothèque Royale de Belgique, par J. van den Gheyn, S.J., Conservateur à la Section des Manuscrits. Tome sixième: Histoire des Ordres religieux et des Eglises particulières. Bruxelles, 1906. Académie Royale de Belgique. Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et Classe des Beaux-Arts. Mémoires (collection in-8o). Deuxième série, tome III, fascicule II (dernier). Nys (Désiré), La nature de l'espace d'après des théories modernes depuis Descartes. (Médaille d'or en 1907, 209 pages.) Bruxelles, 1908. Id., tome IV, fascicule I. Magnette (Félix), Les Emigrés français aux Pays-Bas (1789-1794); 144 p. Bruxelles, 1907. Annuaire de l'Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1908. 74e année. Bruxelles, 1908. Biographie Nationale, publiée par l'Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. Tome dixneuvième. 2d fascicule (Robert-Romunde). Bruxelles, 1907. Institut International de Bibliographie. Annuaire de la Belgique Scientifique, Artistique et Littéraire. Services administratifs, Associations, Instituts, Musées, Archives, Bibliothèques, Collections publiques et privées, Enseignement supérieur, Documentation. Publié avec la collaboration des Associations et des Institutions. Bruxelles, 1908. Coutumes des Pays et Comté de Flandre. Quartier de Gand. Tome XIV. Coutumes de la Seigneurie de Saint-Bavon-lez Gand, par D. Berten, conseiller à la Cour d'appel de Gand, membre de la Commission Royale pour la publication des anciennes lois et ordonnances de la Belgique. Bruxelles, 1907. | |||||||
[pagina 300]
| |||||||
Commission Royale des anciennes Lois et Ordonnances de Belgique. Procès-verbaux des séances. Huitième volume, 1er et IIme cahier. Bruxelles, 1907. La Toison d'Or, par le Bon H. Kervyn de Lettenhove, président de l'Exposition de la Toison d'Or. (Bruges, Juin-Septembre 1907.) Bruxelles. 1907. De Vlaamsche Kunstbode. Maandelijksch Tijdschrift voor Kunsten, Letteren en Wetenschappen, onder Hoofdredactie van Jan Boucherij. 37ste Jaargang. Antwerpen, 1907.
Tijdschriften. Académie Royale de Belgique: Bulletin de la Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et de la Classe des Beaux-Arts. 1907, nos 9-12: Bulletin de la Commission Royale d'Histoire, no VI, 1907. - Bibliographie de Belgique, 1908. Première partie: Livres, no 5; Deuxième partie: Publications périodiques, no 5; Bulletin mensuel des Sommaires des Périodiques, nos 1-2. - Wallonia, nos 1-2, 1908. - Bulletin des Musées Royaux, no 3, 1908. - Revue Néo-Scolastique, no 1908. - Revue Sociale Catholique, no 6, 1908. - Arbeidsblad, nr 2, 1908. - Maandschrift van het Beheer van Landbouw, nr 2, 1908.
Door de Société d'Emulation, te Brugge: Annales de la Société d'Emulation de Bruges. Revue trimestrielle pour l'Etude de l'Histoire et des Antiquités de la Flandre. Tome LVIII de la collection, 1er fascicule, Février 1908. Bruges, 1908.
Door den Cercle Archéologique, Littéraire et Artistique, te Mechelen: Bulletin du Cercle Archéologique, Littéraire et Artistique de Malines. Tome dix-septième, 1907. Malines. 1907. Malines jadis et aujourd'hui. Zonder titelblad, p. noch j.
Door de Académie Royale d'Archéologie de Belgique, te Antwerpen: Bulletin, nr V, 1907 en nr I. 1908. Anvers, 1908.
Door de Rijks-Universiteit, te Groningen: Over de Verbuiging van het Werkwoord in het Nederlandsch der 16de eeuw. Proefschrift ter verkrijging van den graad van Doctor in de Nederlandsche Letterkunde, aan de Rijks-Universiteit te Groningen... door Adolf Lubach. Groningen, 1891. | |||||||
[pagina 301]
| |||||||
De Tegernseeër Glossen op Vergilius. Proefschrift... (als boven), door Hendrik Jacob Velthuis. Id., 1892. Het Middelnederlandsche Leerdicht Rinclus. Proefschrift... (als boven), door Pieter Leendertz. Amsterdam. 1893. Taalkundige aanteekeningen naar aanleiding van de Werken van G.A. Bredero. Bijdrage tot de kennis der grammatica van het Nederlandsch der 17e eeuw. Proefschrift... (als boven), door Gerrit Anne Nauta. Groningen, 1893. Het Substantief in het Nederlandsch der 16 eeuw. Proefschrift... (als boven), door Israel Benedictus Kolthoff. Id., 1894. Aanteekening op de Middelnederlandsche berijming van Sinte Franciscus' Leven, Proefschrift... (als boven), door Tjapko Detmers Detmers. Id., 1894. Het Vocalisme van den Tongval van Noordhorn, een bijdrage totde kennis der hedendaagsche Saksische dialecten. Proefschrift... (als boven), door Wobbe de Vries. Id., 1895. Over het gebruik van den conjunctief en de casus bij Maerlant. Een bijdrage tot de Middelnederlandsche Syntaxis. Proefschrift.. (als boven), door Gerard Engels. Id., 1895. Den Spyeghel der Salicheyt van Elckerlijc, critisch uitgegeven en van een inleiding en aanteekeningen voorzien. Proefschrift.. (als boven), door K.H. de Raaf. Id., 1897. Over de Romans van Wolff en Deken, beschouwd in verband met de romantische scheppingen van Richardson. Proefschrift... (als boven), door Hermine Christine Hélène Moquette. Rotterdam, 1898. Over de Tooneelspelen van den Leidschen Rederijker Jacob Duym. Proefschrift... (als boven), door Klaas Poll. Groningen, 1898 De gedwongen Vereeniging van Stad en Lande in 1594. Proefschrift... (als boven), door Eppe Wiersum. Id., 1898. De Oudoostnederfrankische Psalmen. Klank- en Vormleer. Proefschrift... (als boven), door Andries Borgeld. Id. 1899. Gotische Casus-Syntaxis. Proefschrift... (als boven), door Marten Jan van der Meer. Leiden, 1901.
Door de Société Historique et Archéologique dans le Limbourg, te Maastricht: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg à Maestricht. Tome XLIII. Nouvelle Série, tome XXIII, 1907. Maestricht, 1907. | |||||||
[pagina 302]
| |||||||
Door het Kongelige Danske Videnskabernes Selskab, te Kopenhagen: Bornholmsk Ordbog, af J.C.S. Espersen. Med Indledning og Tillaeg udgivet af Det Kgl. Danske Videnskabernes Selskab. Kobenhavn, 1908. Oversigt over det Kongelige Danske Videnskabernes Selskabs Forhandlinger. (Bulletin de l'Académie Royale des Sciences et des Lettres de Danemark.) 1907, nrs 5 en 6; 1908, nr 1.
Door het Departamento de Sanidad de la Habana (Republica de Cuba), te Havanne: Informe Sanitario y Demográfico del Termino Municipal de la Habana, correspondiente al año 1902, y presentado al Secretario de Gobernacion Sr. Eduardo Yero Buduén, por el Dr. C.J. Finlay, Jefe de Sanidad de la Isla de Cuba. 1903.
Door den heer Jan Broeckaert, werkend lid der Academie, te Dendermonde: Geschiedenis van O.L. Vrouw van Lebbeke, door Jan Broeckaert. Gent. 1908.
Door den heer Dr. Jac. Muyldermans, werkend lid der Academie, te Mechelen: Redevoering van Frederik Christiaan de Greuve over de allerheilzaamste vruchten, die van het opgerigte Collegium Philosophicum te wachten zijn, ter inhuldiging van hetzelve, in 't openbaar uitgesproken den XVII October MDCCCXXV, bij de aanvaarding van het Hoogleeraarsambt in de Algemeene Geschiedenis en in de Geschiedenis der Wijsbegeerte, aan de Hoogeschool te Leuven. Leuven, 1825. Hulde aan de Nagedachtenis van Hollands Zeeheld J.C.J. van Speyk, door Mr J. van Lennep. Amsterdam, 1831. Het Vlaamsch in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. (Januari en Februari 1869.) Redevoeringen van MM De Maere, Kervyn de Lettenhove, Gerrits, Pirmez, Coremans en De Laet, uitgegeven door het Studenten-genootschap ‘Met Tijd en Vlijt’. Leuven, z.j. Volksverhalen en Legenden door Lodewijk Heeren, katholieke onderwijzer, lid van den Bond: ‘De Ware Vlamingen’, van Hoogstaede te Graesen. Leuven, 1882. L'Esclavage Africain. Conférence sur l'Esclavage dans le Haut Congo, faite à Sainte-Gudule de Bruxelles par le Cardinal Lavigerie. Bruxelles, Paris, 1888. | |||||||
[pagina 303]
| |||||||
Door den heer Am. Joos, werkend lid der Academie, te Sint-Niklaas: Eenige zielkundige bevindingen betreffende een toevallige doofheid, door Kan. Am. Joos. De Uiterlijke Willekeurige Bewegingen, door Kan. Am. Joos. (Nr 103 der Verhandelingen van de Algemeene Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding.)
Door bemiddeling van den heer Jan Boucherij, werkend lid der Academie, te Antwerpen, vanwege het Gemeentebestuur van Deventer: De Cameraars-rekeningen van Deventer, uitgegeven door M.J. Acquoy, archivaris van Deventer. Zesde deel. Titelblad en Bladwijzer. (Niet in den handel.) Deventer, 1908.
Door de heeren J.W. Muller, buitenlandsch eerelid der Academie, en H. Logeman, hoogleeraar te Gent: Die Hystorie van Reynaert die Vos, naar den druk van 1479, vergeleken met William Caxton's Engelsche vertaling, met Inleiding en Aanteekeningen uitgegeven door J.W. Muller en H. Logeman. Zwolle, 1892.
Door Z.E. den Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen: La Vie diocésaine. Bulletin du Diocèse de Malines. 1907. - Met de afleveringen I-III van 1908. Id. Documenta. 1907. - Met aflevering I van 1908.
Door den Z.E. heer Kan. Dr. Ch. Caeymaex, professor aan het Groot Seminarie te Mechelen: Notices bio-bibliographiquesGa naar voetnoot(1). Door den Z. Eerw, H. Kan. Dr. Ch. Caeymaex, Prof. aan het Groot Seminarie te Mechelen. (Overgedrukt uit de Revue bibliographique belge, jg. 1902-1908.) Wijsheid. Drie Sermonen uitgesproken te Leuven voor het St-Thomas genootschap der Studenten van de Katholieke Hoogeschool, den 10, 11 en 12 Meert 1908, door Kan. Dr. Ch. Caeymaex. Gent, 1908. | |||||||
[pagina 304]
| |||||||
Door den heer G. d'Hondt, beambte bij het Stadsbestuur, te Gent: Dramatisch Overzicht. In den Nederlandschen Schouwburg van Gent. Rosa Bernd, tooneelspel in vijf bedrijven, door Gerhart Hauptmann. - Vertaling van Martin Liket. (Overdruk uit Nieuw Leven, no 1, Maart 1908.)
Door den heer A.H.L. van Houcke, bouwkundig ingenieur te Brussel: Florentië. Kunstbeschouwingen en reisherinneringen, door A.H.L van Houcke. Brussel, 1908.
Door den heer L. Maeterlinck, bewaarder van het Museum van Schoone Kunsten, te Gent: Les Peintres rhétoriciens flamands et le ‘Maitre des Femmes à mi-corps’, par L. Maeterlinck. (Extrait de la Gazette des Beaux-Arts. Paris, Mars 1908.)
Door den heer G.J. Rens Hz., te Kaprijke: Echos mijner Luit. Gedichten door Gustaaf-Johan Rens, Hz. Gent, 1908. (Tweevoud.)
Door den heer I. de Vreese, klerk der Academie: I. de Vreese. Nog Slaven! Nieuwe reeks Schetsen naar het Leven geteekend. Gent, 1908, Open brief over het IXe Nederlandsch Letterkundig Congres, gestuurd aan den heer L.v.R door Max Rooses. Gent, 1868.
Door de Redactie: Onthouding, nr 1, 1908. - Onthoudersblad van West-Vlaanderen, nr 4, 1908. - De Tuinbode, nr 4 1908. - Oudheid en Kunst, nr II, 1907.
Ingekomen boeken. - Voor de Boekerij der Academie zijn ingekomen:
Initial-Ornementik des VIII. bis XIII. Jahrhunderts. Vierundvierzig Steindruck-Tafeln meist nach rheinischen Handschriften nebst erläuterndem Text, von Dr. Karl Lamprecht, Privatdozenten der Geschichte an der Universität Bonn. Leipzig, 1882. Mittelalterliche Kirchenfeste und Kalendarien in Bayern, von Dr. Anton Lechner, Dom-kapitular in München. Freiburg im Breisgau, 1891. | |||||||
[pagina 305]
| |||||||
Kunstvolle Miniaturen und Initialen aus Handschriften des 4. bis 16. Jahrhunderts mit besonderer Berücksichtigung der in der Hof-und Staatsbibliothek zu München befindlichen Manuskripte Geschichtliche Beiträge von L.v. Kobell. München, z.j.
Christliche Ikonographie. Ein Handbuch zum VerständnisÅ› der christlichen Kunst von Heinrich Detzel. Erster Band: Die bildlichen Darstellungen Gottes, der allerseligsten Jungfrau und Gottesmutter Maria, der guten und bösen Geister und der göttlichen Geheimnisse. Anhang: Die Weltschöpfung. - Die Sibyllen. - Die apokalyptischen Gestalten. - Judas Iskariot. Mit 220 Abbildungen. Freiburg im Breisgau, 1894. Zweiter (Schluss-) Band: Die bildlichen Darstellungen der Heiligen. Mit 318 Abbildungen. Id. 1896.
Le Patois Boulonnais comparé avec les Patois du nord de la France. Introduction, Phonologie, Grammaire. Par feu M. le Chanoine D. Haigneré. Paris, Boulogne-sur-Mer, 1901. Id Vocabulaire. Boulogne-sur-Mer, 1903.
Deutsches Wörterbuch von Jacob Grimm und Wilhelm Grimm. Fortgesetzt von Dr. Hermann Wunderlich, Dr. Karl von Bahder, Dr. Rudolf Meiszner, Dr. Moriz Heyne, Dr. Rudolf Hildebrand, Dr. Matthias Lexer, Dr. Karl Weigand und Dr. Ernst Wülcker. Dreizehnten Bandes Siebente Lieferung (Waldicht-Wallung). Bearbeitet von Dr. K. von Bahder. Leipzig, 1908. Id. Vierten Bandes Erste Abtheilung, III. Theil Achte Lieferung (Gewierigkeit-Gewinnen). Bearbeitet von Dr. H. Wunderlich. Id.
De Gids, April 1908.
Ruildienst. - Tegen ruiling van de Verslagen en Mededeelingen, heeft de Bestendige Secretaris voor de boekerij der Academie de laatst verschenen afleveringen van de gewone tijdschriften ontvangen:
De Belgische School, nr 11, 1908. - Biekorf, nrs 6 en 7, 1908 en Bijblad I. - Bijdragen tot de Geschiedenis bijzonderlijk van het Aloude Hertogdom Brabant, Maart 1908. - Christene | |||||||
[pagina 306]
| |||||||
School, nr 11, 1908. - Dietsche Warande en Belfort, nr 3, 1908. - De Katholiek, nr 4, 1908. - Het Katholiek Onderwijs, nr 6, 1908. - Korrespondenzblatt, nr 1, 1908. - Natuur en School, nr 12, 1908. - Neerlandia, nr 3, 1908. - Onze Kunst, nr 4, 1908. - De Schoolgids, nrs 11 tot 14, 1908. - De Opvoeder, nrs 9-11, 1908. - De Opvoeding, nr 4, 1908. - St. Cassianusblad, nrs 3-5, 1908, Bijvoegsel, nrs 5-7, 1908. - Studiën, nr 3, 1908. - Het Vlaamsch Bestuur, nr 3. 1908. - De Vlaamsche Gids, nr 1, 1908. - Vragen van den Dag. nr 4, 1908. - Zeitschrift des Vereins für rheinische und westfälische Volkskunde, nr 1, 1908.
Ingekomen brieven. - De Bestendige Secretaris stelt de Academie in kennis met de volgende ingekomen brieven en stukken:
1o) Van de Ven-Heremans' Stichting. Verslag over 1907. - Brief van 18 Maart, waarbij de Weledel. Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten ontvangst bericht van het hem toegezonden afschrift van het verslag betreffende de werkzaamheid van dit Fonds en dezes geldelijken toestand voor het jaar 1907.
2o) Koninklijke Academie van Wetenschappen, te Amsterdam. Wedstrijd ‘ex Legato Hoeufftiano’, voor 1909. - Gedrukte brief van 15 Maart 1908, onderteekend H. Kern, vanwege de Koninklijke Academie van Wetenschappen (Academia Regia Disciplinarum Neerlandica), te Amsterdam, houdende mededeeling van den uitslag van den Wedstrijd ‘ex Legato Hoeufftiano’ voor 1908 uitgeschreven, en van het programma voor den Wedstrijd voor 1909. | |||||||
[pagina 307]
| |||||||
3o) Rijks-Universiteit te Groningen. - Brief van 30 Maart, waarbij de Weled. heer A.G. Roos, bibliothecaris der Rijks-Universiteit te Groningen, de Koninklijke Vlaamsche Academie zijn warmen dank betuigt voor de aan de Universiteitsbibliotheek toegezonden academische uitgaven. ‘Ik behoef u wel niet te verzekeren,’ - schrijft de heer Roos, - ‘dat dit geschenk door mij op zeer hoogen prijs wordt gesteld. Gaarne zal ik binnen kort aan de Academie de vroeger aan deze Universiteit verschenen werken op taal- en letterkundig gebied, voor zoover deze hier nog voorhanden zijn, doen geworden.’ Brief van 11 April. waarbij dezelfde heer A.G. Roos de Academie bericht, dat hij aan haar adres verzonden heeft een pak inhoudende veertien uitgaven op het gebied der Nederlandsche taal- en letterkunde, die vroeger aan de Universiteit verschenen zijn. De heer Roos zal voor het vervolg de op dit gebied verschijnende uitgaven aan de Academie doen toekomen, en uit den wensch dat de Universiteit voortaan de werken door de Koninklijke Vlaamsche Academie uitgegeven moge ontvangen. - Het Bestuur heeft beslist dat aan dien wensch voldoening zal worden gegeven. | |||||||
Mededeelingen door den Bestendigen Secretaris.1o) Karel Boury-Fonds. - De Bestendige Secretaris deelt aan de Vergadering mede, dat hij, | |||||||
[pagina 308]
| |||||||
den 23 Maart, - onder opleg van den vervallen interest (1n Januari tot en met den 12n Maart), - uit handen van den heer A. Verté, notaris te Brugge, den rentetitel Belgische schuld twee en half ten honderd, ten bedrage van tien duizend frank, ontvangen heeft, waarvoor de geachte Juffrouwen Sophie en Marie Boury zaliger, voor het vruchtgebruik, en de Koninklijke Vlaamsche Academie voor den blooten eigendom, op 's Lands Grootboek, onder nr 13241, staan ingeschreven. - De Bestendige Secretaris heeft, namens onze Koninklijke Instelling, den heer Notaris Verté beleefd verzocht aan de Erven Boury nogmaals den besten dank der Academie te betuigen.
2o) Van de pers gekomen uitgaven: a) Den 20 Maart: De Germaansche elementen in de Romaansche talen, door den heer Dr. Eug. Ulrix, leeraar aan het Koninklijk Atheneum te Brugge. b.) Den 10 April: Zuid-Oostvlaandersch Idioticon, door den heer Is. Teirlinck, werkend lid. Eerste aflevering (A-Dahlia, blzz. 1-248). Op gezegde dagen werd een exemplaar van die boeken aan de heeren werkende en briefwisselende Leden gezonden. De Bestendige Secretaris liet ook aan den Weled. Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten de 74 exemplaren geworden, voor de verschillende inrichtingen bestemd, welke door tusschenkomst van zijn Departement, de uitgaven der Koninklijke Vlaamsche Academie ontvangen. | |||||||
[pagina 309]
| |||||||
Mededeeling namens de Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde.Ter uitgave aangeboden verhandeling:Practisch leerboek van Plantenkunde, door den heer A. Bussers, bestuurder van 's Rijks Middelbare School te Ieperen, aan de Academie aangeboden, ter opname onder de uitgaven van het Van de Ven-Heremans' Fonds. - De heer Th. Coopman, secretaris, deelt aan de Vergadering mede, dat bedoelde verhandeling, namens de Commissie, om advies werd overgemaakt aan de heeren Prof. Dr. J. Mac Leod, Dr. Hugo Verriest, werkende leden, en Alf. de Cock, briefwisselend lid. Die heeren zijn het eens om te doen opmerken dat het uitgeven van dergelijke werken, hoe verdienstelijk ook, niet op den weg van het Fonds ligt, en dat het verkieslijk is zulke uitgaven aan het persoonlijk initiatief over te laten. - De Academie sluit zich bij die zienswijze aan. De heer Coopman legt de uitgebrachte verslagen ter tafel: op voorstel der Commissie beslist de Vergadering dat deze in de Verslagen en Mededeelingen zullen opgenomen worden. | |||||||
1o) Verslag van Prof. Dr. J. Mac Leod.Ik heb de eer het handschrift van den heer A. Bussers terug te zenden. Ik acht het onnoodig de waarde van het werk, waarover mij een verslag wordt gevraagd, te beoordeelen, want ik meen dat het niet op den weg van het Van de Ven-Heremans' Fonds ligt, dergelijke werken uit te geven. | |||||||
[pagina 310]
| |||||||
Er bestaan in onze taal zeer talrijke leerboeken van plantenkunde, ten gebruike bij het lager, bij het middelbaar en zelfs bij het hooger onderwijs, zoodat een nieuw leerboek der plantenkunde voor beginnelingen geenszins in een bestaande leemte voorziet. Ik acht het verkieslijk de uitgave van dergelijke werken aan het persoonlijk initiatief over te laten. Het Van de Ven-Heremans' Fonds kan betere diensten bewijzen door de uitgave mogelijk te maken van werken, waarin de vruchten van een wetenschappelijk onderzoek worden medegedeeld, ofwel van leerboeken waardoor een ware leemte in onze didactische letterkunde wordt aangevuld. Ik stel voor, het werk van den heer Bussers niet uit te geven. | |||||||
2o) Verslag van den heer Dr. H. Verriest.Noch het Van de Ven-Heremans' Fonds, noch de Academie zullen, hope ik, het ondernemen werken uit te geven die geenen nood voldoen, of geen buitengewone weerde hebben. Het ware zonder einde. Het werk van den heer Bussers mag wel verdienstelijk zijn, het blijft buiten die twee voorwaarden, en ik besluit, met Dr. Mac Leod: niet drukken. Overigens moet ik bekennen dat de plantenkunde en hare leerboeken mij min vertrouwd zijn. | |||||||
3o) Verslag van den heer A. De Cock.Ik ben het volkomen eens met de twee vorige verslaggevers. Het komt er immers in dit geval niet op aan de meerdere of mindere verdiensten van het aangeboden schoolboek te wegen; hier geldt alleen de vraag: Heeft de stichter van het Van de Ven-Heremans' Fonds de uitgave van dergelijke schriften beoogd, schriften namelijk, die de wetenschap geen stapje vooruitbrengen, noch een wezenlijke leemte aanvullen? Ik denk neen en besluit daarom in denzelfden zin als de heeren Dr. J. Mac Leod en Dr. Hugo Verriest. | |||||||
[pagina 311]
| |||||||
Letterkundige mededeeling.1o) Door den heer Gustaaf Segers, werkend lid, over: Nog Slaven! Nieuwe reeks schetsen naar het leven geteekend, door den heer I. de Vreese, Gent, A. Siffer, drukker, 1908.
De heer Ivo de Vreese verdient waarlijk lof om de voortvarendheid, welke hij aan den dag legt in het bestrijden van de jeneverkwaal. Zijn boek ‘Slaven!’, dat hij voor een paar jaren liet verschijnen, mocht zich, vooral in de onderwijswereld, in een welverdienden bijval verheugen. ‘Nog Slaven!’ zal niet minder welkom zijn. De verhalen, waaruit de bundel bestaat, zijn belangrijk, gepast en in bevattelijke taal geschreven. Er heerscht daar eene overtuiging in, een vaste wil om goed te doen, die niet kan nalaten heilzame vruchten op te leveren. De Schrijver heeft onze arbeidersbevolking lief; hij weet dat het drankmisbruik de hoofdreden is, waarom velen ongelukkig zijn hun leven lang. Hij bestrijdt dit door voorbeelden uit het werkelijk leven, en ik herhaal het: hij doet dit op zulke manier, dat zijn boek volkomen aan zijne bestemming beantwoordt. ‘Nog Slaven!’ is vooral als prijsboek aan te bevelen; het behoort thuis in de volksbibliotheken, in de schoolboekerijen, in de matigheidsgenootschappen. De Schrijver heeft een gebrek weten te vermijden, dat dergelijke werkjes al te dikwijls ontsiert. Onbetamelijke bijzonderheden, walgelijke tooneelen zijn in geen letterkundig werk op hunne plaats; doch vooral niet in boeken, welke voor kinderen bestemd zijn. De heer de Vreese heeft wel gedaan dit niet te vergeten: al mochten akelige bijzonderheden doeltreffend voorkomen om afkeer voor de dronkenschap in te boezemen. De didactische strekking is voor den Schrijver de hoofdzaak. De karakterteekening is daarentegen tamelijk | |||||||
[pagina 312]
| |||||||
zwak. Ook mag men zeggen, dat de meeste helden al te gemakkelijk tot inkeer komen. Ware dit inderdaad het geval, zoo zou de goede strijd, dien de heer de Vreese met zulke diepe overtuiging strijdt, heerlijker uitslagen opleveren, dan die, waarin hij zich, naast zoovele edele menschenvrienden, verheugt. Wat ervan zij: ‘Nog Slaven!’ is een nuttig bock, dat ongetwijfeld veel goed zal stichten.
2o) Door den heer Jan Bols, over: Wijsheid. Drie sermonen, uitgesproken te Leuven voor het Sint-Thomasgenootschap der studenten van de Katholieke Hoogeschool, den 10en, 11en en 12en Meert 1908, door Kan. Dr. Ch. Caeymaex, professor in het Groot Seminarie te Mechelen. Gent, A. Siffer, 1908.
In Zuid- en Noord-Nederland worden de uitgaven van het Sint-Thomasgenootschap hoog geroemd, en dat zal niemand verwonderen die weet dat Schaepman, hoogleeraar de Groot, dat juffrouw Belpaire, dat prior Honhon, pater van Hasselt. Dr. Hugo Verriest, de kanunniken Drs. Claeys en Muyldermans, en Alf. Verdoodt en deken de Gryse er sedert 10 jaar het woord voerden. Bij deze reeks prachtige voordrachten zijn nu dit jaar die van kanunnik Dr. Caeymaex te noemen, welke naast de voorgaande eene dezer weerdige plaats bekleeden. Ruim zoo godvruchtig van aard als de groote hoop van de vorige, verdienen zij alzoo met den naam van Sermonen te worden betiteld. Deze drie voordrachten, thans in bundel verschenen, handelen over Wijsheid. Die stof zelve wensch ik niet te bespreken, vooral na den uitbundigen lof door België's grootsten wijsgeer, kardinaal Mercier, aan den schrijver van dit werk gegeven. Ik wensch enkel een woord te zeggen over den vorm, over de taal waar Dr. Caeymaex zijne gedachten meê inkleedt. | |||||||
[pagina 313]
| |||||||
‘Men heeft in de laatste jaren met nadruk gewezen op de levende en gesprokene taal, die bloeit in het harte des volks, als de eenige bron van zuivere kennis, het eenige richtsnoer voor vrije, natuurlijke ontwikkeling der taalvormen... Wie, die eenig taalgevoel in den boezem omdraagt, weet niet, hoe zich bij ons eene stijve, eentonige boekentaal heeft gevormd, telkens en overal van de gewone spreektaal afwijkende, zoodat wij werkelijk, gelijk sommige Oostersche volkeren, twee verschillende talen, eene deftige en eene voor dagelijksch gebruik, schijnen te bezitten? Het wordt tijd, hoog tijd, dat die afscheiding verdwijne; dat er tusschen de schrijf- en spreektaal eene wederzijdsche toenadering ontsta. Wij willen de taal het vermogen niet benemen om zich, naar gelang der omstandigheden, nu eens plechtiger, dan eens luchtiger uit te drukken. Wij stellen prijs op verscheidenheid van stijl. Maar wij eischen dat uit de schrijftaal die platte, koude eenvormigheid worde verbannen, die alle leven uitdooft en aan het volk alle belangstelling ontneemt in geschriften, wier taal het niet als de zijne erkent. Daarom beschouwen wij het als den plicht van elk, wien de taal ter harte gaat, de verfrissching van den Nederlandschen stijl uit de levenwekkende bron der gesprokene volkstaal met alle krachten te bevorderen.’
Zoo sprak de Noordnederlandsche hoogleeraar Matthijs de Vries (Verslag der redactie van het Nederlandsch Woordenboek, 3de Nederl. Congres), en het lezen der voordrachten van Dr. Caeymaex brengt mij die merkweerdige woorden vanher te binnen. Hoe noodzakelijk verheven en plechtig hij zijne gedachten over een onderwerp als Wijsheid ontvouwen moest, hoe verstandelijk ontwikkeld zijne toehoorders ook waren, toch is zijne taal - ook waar hij ze met poëzie opsmukt - altijd verstaanbaar, kristalhelder, natuurlijk, zonder gemaaktheid, zonder bombast, zonder jacht op ongewone, ijdelklinkende woorden. ‘Over Wijsheid bedoel ik niet te handelen met keur van ronkende volzinnen’, zegt hij van eerst afGa naar voetnoot(1). En hij houdt zijn woord. | |||||||
[pagina 314]
| |||||||
Hij spreekt immers om zonder moeite verstaan te worden? Het verstand verlichten, het hert bewegen, den wil versterken, is dat het doel niet van den voordrachtgever? Och, mochten alle volksredenaars, mochten op M. Caeymaex zijn voorbeeld alle kanselredenaars in 't bijzonder, dit doel nooit uit het oog verliezen, en zich diep overtuigd houden dat ons Vlaamsche volk eene schromelijk geringe hoeveelheid woorden en uitdrukkingen bezit, buiten die zijner dagelijksche omgangstaal! Van de zoogenoemde boekentaal kent de massa van ons volk zooveel als niets. Veel-veel beter verstaat het de omtrent driehonderd jaar oude werken van pater Poirters dan de schooltaal van sommige hedendaagsche sprekers en schrijvers, schooltaal nog onverstaanbaarder gemaakt op tooneel en volkstribuun en predikstoel door altijd verdere afwijking van de tot hiertoe als goed erkende uitspraak. Het voorbeeld van Dr. Caeymaex zal ongetwijfeld eenen weldoenden invloed uitoefenen op zijne talrijke leerlingen: ik aanzie dit als een geluk voor ons volk en voor de taal, en als eene zoete belooning voor den geleerden schrijver van Wijsheid. | |||||||
Voorstel.Ruusbroec: Huldiging van Jan van Ruusbroec. - De heer Prof. A. de Ceuleneer zegt aan de Vergadering hoe zeer het hem, en wellicht ook al zijn collega's, verwonderd heeft uit in het Fransch geschreven dagbladen te vernemen, dat de Regeering het ontwerp zou hebben opgevat, in het Groenendaalbosch een gedenkteeken op te richten ter verheerlijking van Jan van Ruusbroec, en te dezer gelegenheid den heer Maurice Maeterlinck uit te noodigen om den genialen Vlaamschen schrijver te huldigen. Indien Jan van Ruusbroec | |||||||
[pagina 315]
| |||||||
ooit gehuldigd wordt, dan moeten bij de plechtigheid in de allereerste plaats de vertegenwoordigers van het Vlaamsche volk worden gehoord, want tot het Vlaamsche volk behoorde hij én als denker én als schrijver. De Vlamingen verheugen er zich zeer zeker over, dat een hunner het tot zulk een beroemdheid heeft gebracht als met Russbroec het geval is, maar hoezeer zou men zich vergissen indien men meende, dat vreemdelingen Ruusbroec voor zijn volk hebben moeten ontdekken. Het zal tot in der eeuwigheid een verdienste blijven van David, van onzen David, dat hij, en niet een Hello, niet een Maeterlinck de werken van Russbroec tot gemeen goed heeft gemaakt voor allen, die er de noodige moeite voor over hebben om hem te leeren begrijpen.
Prof. A. de Ceuleneer richt tot de Vergadering de volgende toespraak:
Niet zonder verwondering las ik het volgende in Le Bien public van 19 Maart 1908: ‘A la mémoire de Ruysbroeck l'Admirable. Le Baron Descamps vient de décider l'érection d'un monument à la mémoire de Jean Ruysbroeck, dit l'Admirable, le mystique du quatorzième siècle. Le monument Ruysbroeck prendra la forme d'une stèle, qui sera érigée dans la forêt de Groenendaal, où, on le sait, le célèbre mystique vécut ses dernières années et ses derniers rêves. La cérémonie inaugurale aura lieu sans doute vers la mi-septembre, dans le décor somptueux qu'offre la forêt à ce moment de l'année. | |||||||
[pagina 316]
| |||||||
Laat het ons hopen; maar wat nog veel meer ‘confirmation’ verdient, is wel de bewering van het Gentsch Franschgezind dagblad, dat men de vertaling van Maeterlinck heeft moeten afwachten om Ruusbroec te leeren kennen. Wellicht is zulks waar in Franschgezinde kringen; daar het echter geldt een der voornaamste Nederlandsche schrijvers, hebben wij ons met verfranschte Vlamingen niet bezig te houden. Het zou nu toch potsierlijk zijn een Maeterlinck, die altoos trachtte zijnen Vlaamschen oorsprong te verloochenen, uit den vreemde naar zijn land terug te roepen om hem te smeeken in eene vreemde taal Russbroec op te hemelen, hij die den grooten mysticus niet verstaat en die zijne Fransche vertaling heeft opgesteld, niet volgens den oorspronkelijken text van Die Chierheit der gheesteliker Brulocht, maar wel volgens de Latijnsche vertaling van Surius van het jaar 1552. Nu, op een Vlaamsch Feest kan er natuurlijk van een Maeterlinck geen spraak zijn. Maar zal dit feest een echt Vlaamsch karakter hebben? Het kwam ons heel aardig voor, dat de Leden der Academie door de dagbladen moesten te weten komen dat de Regeering het ontwerp had opgevat Ruusbroec te verheerlijken. Reeds in zitting van 27 Maart heeft de Antwerpsche Volksvertegenwoordiger de heer Henderickx in de Kamer aan den Heer Minister gevraagd ‘dat aan de Nederlandsche taal, waarin de roemrijke Vlaming schreef, bij de ontworpen plechtigheid de eereplaats worde voorbehouden’. Ik denk dat het aan de Academie toehoort de eigenlijke letterkundige leiding van dit feest in handen te nemen. De Koninklijke Vlaamsche Academie is de eenigste officieele letterkundige instelling op Vlaamsch gebied. Wat den beroemden Ruusbroec betreft, zoo heeft zij meer dan een boek over de handschriften en de vormleer van den grooten prozaschrijver uitgegeven. Ik haal slechts aan de werken van onzen collega Dr. Willem de Vreese en van den heer H. Meert. | |||||||
[pagina 317]
| |||||||
Indien men Ruusbroec wil verheerlijken moet men hem als Vlaamschen schrijver huldigen en moet dit geschieden in de taal die de Monnik van Groenendaal in zijne geschriften bezigde, en die ook onze taal is. Ik heb bijgevolg de eer aan de Academie voor te stellen een brief aan den Heer Minister te laten geworden, de Regeering dank betuigende voor het ontwerp aan Ruusbroec een gedenkteeken op te richten, maar tevens den wensch uitdrukkende dat dit feest een echt, zuiver Vlaamsch feest weze, gelijk zulks behoort, en dat aan de Academie de letterkundige leiding er van worde opgedragen.
Bij de rondvraag wordt het woord verleend aan Mr. A. Prayon-van Zuylen, Th. Coopman, Segers, Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Dr. Claeys, Dr. Jac. Muyldermans en Edw. Gailliard, die allen beurtelings verklaren het voorstel van Prof. de Ceuleneer krachtdadig te ondersteunen.
De heer Prayon-van Zuylen herinnert aan de zoo kernachtige voordracht, reeds in het jaar 1894Ga naar voetnoot(1), door den heer Dr. Claeys in de Academie gehouden, over Jan van Ruusbroec's taal en stijl; hij wijst verder op de uitmuntende studie door Prof. Dr. W de Vreese aan De Handschriften van Jan van Ruusbroec's werken (1900-1902) gewijd, welke ons Ruusbroec op waarlijk sierlijke wijze heeft leeren kennen.
Gezien de woorden door den Weledelen Hooggeboren Heer Minister Baron Descamps in de Ka- | |||||||
[pagina 318]
| |||||||
mer uitgesproken, als gevolg op de redevoeringen aldaar door de heeren Henderickx en H. Destrée gehouden, meent de heer Th. Coopman, dat de Academie gerust mag betrouwen dat van hoogerhand aan haren wensch een allergunstigst onthaal zal worden gedaan.
De naam Jan van Ruusbroec, - zegt de heer Dr. H. Claeys, - noemt onzen grootsten prozaschrijver uit de middeleeuwen. Door zijn vloeienden stijl, door kracht en innigheid van taal en voorstelling, getuigt Jonckbloet, plaatst hij zich op den eersten rang. Zijne mystieke schriften verwierven hem een beroemden naam onder zijne tijdgenooten. In verschillende talen werden zijne werken, oorspronkelijk Nederlandsch, overgezet; grooter eer werd nooit aan onze taal bewezen. Dat zij oorspronkelijk in onze taal werden gesteld, is een op te merken feit: theologische werken hadden hunne eigene taal: het latijn. De geniale mystieker moet in onze taal, in zijn moedertaal, een uitmuntend werktuig erkend hebben tot vertolking zijner leeringen en verhevene denkbeelden; op de machtige vleugelen dier taal kon vrij zijn geest in de hoogste sferen zijner bespiegelingen omzweven. Zijne weelderige verbeelding, zijn machtige geest, zijne geleerdheid, die in haren omvang de gansche wetenschap van zijnen tijd besloot, voelden zich naar wensch gediend door die rijke, gespierde, schoone taal. Hij heeft die taal verkoren omdat hij hare schatten kende en | |||||||
[pagina 319]
| |||||||
haar beminde. Meer dan eenig ander doet Ruusbroec blijken dat zij, tot welke verhandeling dan ook, zoo bij geestelijke als bij stoffelijke onderwerpen, goed toegerust is. Nergens blijft zij in gebreke. Zij beweegt zich even los en vrij in wijsgeerige bepalingen als in kleurige natuurschetsen. Niemand zal ooit in twijfel trekken dat Jan van Ruusbroec, zijn werk, zijn naam, zijn glorie ons, Vlamingen, toebehoort. Als de Regeering er ooit aan denkt den grootsten mysticus der middeleeuwen te huldigen, dan zal zij natuurlijk de leiding der feesten tot verheerlijking van onzen beroemdsten man aan de Koninklijke Vlaamsche Academie toevertrouwen. Tot den beroemden prior der abdij van Groenendaal kwamen geleerde theologen uit alle streken; tot hem kwam uit Overijsel meester Gerijt de Groote. De invloed van den Brabantschen mysticus strekte zich uit wijd en machtig. In de negentiende eeuw wordt bij enkelen belangstelling, geestdrift voor Van Ruusbroec wakker: Hello, Huysman en onze Belgische Maeterlinck bewonderen hem en leeren hem bewonderen. Maar het zijn onze eigene mannen, het is David, het is Serrure, die met de Gentsche Bibliophilen, hem levend en sprekend bij zijn volk hebben terug gebracht. Zoo zij het ook bij zijne verheerlijking. Wie zich in de glorie van het Belgisch vaderland verheugt, kome bij om Van Ruusbroec te vieren; | |||||||
[pagina 320]
| |||||||
maar niemand zal ooit beproeven ons onzen Van Ruusbroec te betwisten, zoo Vlaamsch van tong en schrift als van naam; den luister onzer middeleeuwsche proza willen ontvreemden, ware diep den Vlaming krenken in zijne fierheid op eigenen kunstroem. Van Ruusbroec heeft door zijn werken zich zelven een gedenkteeken opgericht eeuwiger dan het brons, monumentum aere perennius. De arbeid van David, door Serrure volledigd, heeft dit gedenkteeken voor onzen tijd weder onthuld en in zijne pracht ten toon gesteld. Honderden van lezers meer zouden wij er bij roepen, door een bloemlezing te bezorgen die treffende blijken zou saâmbrengen van machtige welsprekendheid, hooge dichterlijkheid, beeldrijken stijl, meesterschap over den vorm, onovertroffen rijkdom van taal.
De heer Coopman brengt hulde aan de zoo boeiende, welsprekende en verhevene redevoering van Dr. Claeys. Laten wij, zegt hij, het door Spreker gedane voorstel eene Bloemlezing uit Ruusbroec's werken uit te geven, ten spoedigste mogelijk verwezenlijken. Vóor September zou het een gedane zaak moeten zijn Zijns inziens, kan de Academie aan niemand beter de uitvoering daarvan toevertrouwen dan aan Dr. Claeys en aan Dr. de Vreese, welke ongetwijfeld niet zullen weigeren, ter eere van onze Koninklijke Instelling, die opdracht te aanvaarden. | |||||||
[pagina 321]
| |||||||
De heer Edw. Gailliard stelt de vraag of bij de voorgestelde huldiging, Ruusbroec niet op tweederlei wijze dient verheerlijkt te worden, als mysticus b.v. door Dr. Claeys, en als prozaschrijver door Dr. W. de Vreese.
De Vergadering beslist:
| |||||||
Dagorde.1o) Lidmaatschap der Academie. Opene plaatsen van eere- en briefwisselend lid. Vaststelling van het getal openstaande plaatsen. - Staan open:
| |||||||
[pagina 322]
| |||||||
De Commissie tot het voorstellen van candidaten wordt derhalve verzocht het noodig getal candidaten voor te dragen.
Naar luid van art. 25 der Wet, mogen, op voorstel van werkende Leden en onder goedkeuring der Academie, op de voorgedragen lijst andere candidaten gebracht worden. De heeren Leden, die wenschen candidaturen voor te stellen, worden echter verzocht, vóor den 25 April, aan den Bestendigen Secretaris de namen van hunne candidaten op te geven, met vermelding van de door hen uitgegeven werken.
2o) Nieuwe uitgave van de ‘Gallicismen’. Verslag door de bijzondere Commissie uitgebracht (de heeren: Th. Coopman, Edw. Gailliard en Dr. C. Lecoutere. Verslaggever: de heer Coopman). - De heer Coopman geeft lezing van het verslag: Dr. de Vreese's Proeve van taalzuivering, zegt de verslaggever, was zoowel een boek voor de wetenschap als voor de practijk; het was er derhalve den Schrijver vóor alles om te doen den omvang van den invloed van het Fransch op het Zuidnederlandsch op het einde der 19e eeuw vast te stellen en een onwraakbaar document te leveren, dat voor altijd zijne waarde en beteekenis zou hebben voor de geschiedenis onzer moedertaal. De nieuwe uitgave zal echter haar zwaartepunt in de practijk hebben liggen en bestemd zijn voor leeraars in het middelbaar onderwijs, studenten | |||||||
[pagina 323]
| |||||||
in de Nederlandsche philologie, onderwijzers, leerlingen van de hoogere klassen der athenea, colleges en middelbare scholen.
Het verslag der Commissie luidt als volgt:
In de maandelijksche vergadering van Maart ll., werd, door den heer Edw. Gailliard, bestendigen secretaris, een voorstel overgelegd, strekkende tot heruitgave van het werk van Dr. Williem de Vreese: Gallicismen in het Zuidnederlandsch. Proeve van Taalzuivering. Evenals voor de verlangde heruitgave van de Vaken Kunstwoordenboeken, besloot de Koninklijke Vlaamsche Academie tot het overmaken van dat voorstel aan eene Commissie, die daarover verslag zou uitbrengen, Ingevolge die opdracht, hield die Commissie, - samengesteld uit de heeren Th. Coopman, Edw. Gailliard en hoogleeraar Dr. C. Lecoutere, - vergadering op 3 April ll.
In 1894 werden de ‘Gallicismen’ met goud bekroond door de Koninklijke Vlaamsche Academie, en onder dezer uitgaven opgenomen in 1899. Al spoedig was de eerste oplaag uitgeput, zoodat reeds op het einde van 1900 geen enkel exemplaar meer te verkrijgen was. In de gedachte van den Schrijver, was zijne Proeve van Taalzuivering zoowel een boek voor de wetenschap als voor de practijk, ja het eerste zelfs nog meer dan het tweede. Het was er hem vóór alles om te doen, den omvang van den invloed van het Fransch op het Zuidnederlandsch op een bepaald oogenblik (einde van de 19e eeuw) nauwkeurig vast te stellen, d.w.z. een onwraakbaar document te leveren, dat voor altijd zijne waarde en beteekenis voor de geschiedenis onzer moedertaal zou behouden. Vandaar dan ook de zorg, waarmede het bestaan van elke fout met bewijsplaatsen uit de literatuur wordt gestaafd. | |||||||
[pagina 324]
| |||||||
Hoe volkomen dat doel werd bereikt, is genoeg gebleken uit het onthaal dat aan het werk is te beurt gevallen in de wetenschappelijke wereld. In Nederland zijn de ‘Gallicismen’ door alle bevoegde critici met uitbundigen lof geprezen, en, nog onlangs schreef een gezaghebbend geleerde op het gebied der Romaansche philologie: ‘De boeken van Courouble zijn een pendant van De Vreese's magistraal werk “Gallicismen in het Zuid-Nederlandsch”: gekombineerd, stellen zij de verhouding van het Frans tot het Nederlands in België in het helderste lichtGa naar voetnoot(1).’ In Vlaamsch-België, werd, sedert 1901, herhaaldelijk de wensch geuit, inzonderheid door Heeren Leeraars aan Middelbare Scholen, Colleges en Athenaea, dat het boek opnieuw zou uitgegeven worden. De Commissie meent dat eene heruitgave hoogst nuttig zou wezen. Edoch, de verlangde nieuwe uitgave zou, in de eerste plaats, eene vermeerderde en verbeterde uitgave zijn; grootere en kleinere onnauwkeurigheden zouden worden verbeterd, leemten aangevuld, overtolligheden geschrapt. De namen der schrijvers, en de titels der werken, waaruit de voorbeelden getrokken zijn, zouden niet meer worden opgegeven. Was zulks wél noodig, met het oog op de eischen der wetenschap, in de eerste uitgave van het door de Koninklijke Vlaamsche Academie met goud bekroond werk dat, in alle opzichten, blijven zal als een historisch document; in de nieuwe uitgave, daarentegen, zou het zwaartepunt liggen in de practijk. Niet dat het de bedoeling zou zijn een gewoon schoolboek samen te stellen, waarin b.v. het goed Nederlandsch taalgebruik in éene kolom wordt opgegeven. Dit is alleen | |||||||
[pagina 325]
| |||||||
hierom reeds overbodig, omdat zulks gedaan is door hen, die in de laatste jaren niet geaarzeld hebben de ‘Gallicismen’ met benijdenswaardigen ijver uit te schrijven, zonder (op ééne uitzondering na), de Academische uitgave en den naam van Dr. de Vreese te vermelden. Neen, de nieuwe uitgave zou bestemd zijn voor hen, die iets meer noodig hebben, en iets meer verlangen dan een ‘nachslage’ boekje: voor leeraars in het middelbaar onderwijs, studenten in de Nederlandsche philologie, onderwijzers, leerlingen van de hoogste klassen der athenaea, colleges en middelbare scholen; ten slotte ook voor elken beschaafden Vlaming, die eenige moeite doen wil om zijne taal behoorlijk te kennen en te schrijven, om zijn taalgevoel te versterken en zijn taalinzicht te verdiepen; met éen woord, een boek, zooals de Franschen dat noemen ‘de haute vulgarisation’. De vraag was of de schrijver wel instemmen zou met die zienswijze. Ons hooggeacht Medelid Dr. W. de Vreese werd met de voorstellen der Commissie in kennis gesteld, en wèl met het gelukkig gevolg, dat hij, ter vergadering genoodigd, die voorstellen ten volle beaamde. Hij meent het gesteld doel volgenderwijze te kunnen bereiken.
1) De aangewezen fouten zouden niet meer geillustreerd worden met zulk een groot getal voorbeelden als in de eerste uitgave is geschied: dat die fouten wezenlijk gemaakt werden en worden, daarvoor zal men de bewijzen ook in 't vervolg in die 1e uitgave hebben te zoeken. De voorbeelden zouden tot enkele: een, twee of drie, beperkt worden, behoudens in die gevallen, waar er bijzondere aanleiding aanwezig is om er meer aan te halen.
2) Meer dan in de 1e uitgave is geschied, zou de verbetering aangegeven worden van heele zinnen. Het komt heel vaak voor, dat een zin niet tot goed Nederlandsch is te maken, door een bepaalde fout te verbeteren; ook ná die verbetering blijft de zin maar al te dikwijls nog | |||||||
[pagina 326]
| |||||||
geheel en al onnederlandsch. Aan dergelijke gevallen zou regelmatig alle noodige aandacht worden geschonken.
3) De namen der schrijvers, en de titels der werken, waaruit de voorbeelden getrokken zijn, zouden niet meer worden opgegeven.
4) De Inleiding zou merkelijk worden ingekort. Ten slotte, heeft de Commissie de eer voor te stellen dat, voor de nieuwe uitgave, worden gebruikt het papier, de nieuwe letterspiegel enz. van de uitgaven van het Van der Ven-Heremans' Fonds. De Commissie hoopt en vertrouwt dat het de Koninklijke Vlaamsche Academie behagen zal tot eene 2e uitgave, in den voorgestelden zin, te besluiten. Th. Coopman. Edw. Gailliard. Dr. C. Lecoutere. Gent, 3 April 1908.
De Vergadering sluit zich bij de besluitselen van de Verslaggevers aan. Een nieuwe uitgave van de ‘Gallicismen’ mag derhalve ter pers gaan.
3o) Karel Boury-Stichting. Reglement. Voorstel door het Bestuur: het waarnemen van het Fonds aan de Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde op te dragen, en deze Commissie te verzoeken een ontwerp van Reglement te maken. - (Aangenomen.)
4o) Lezing door den heer Omer Wattez: De Germaansche ballade. - De heer Omer Wattez, briefwisselend lid, houdt eene lezing over den oorsprong en de beteekenis der Germaansche ballade. Het eerst werd het woord ballade gebruikt | |||||||
[pagina 327]
| |||||||
in Engeland om die eigenaardige epische gedichten aan te duiden, die in de Germaansche literaturen een zoo groote rol gespeeld hebben. Waarschijnlijk zullen de geromaniseerde Noormannen na den slag van Hastings den naam ballade in Engeland gebracht hebben. The ballad of ballads werd er Salomo's hooglied geheeten in 1575. De ballade kwam in eere na Thomas Percy's verzameling oude Engelsche liederen: Reliques of ancient English poetry. Zij bewerkte in de literatuur in Engeland en vooral in Duitschland eene omwenteling en was een kostelijk voedsel voor 't opkomend romantisme met Scott, Uhland en anderen. In het tweede bloeitijdperk der Duitsche letteren werd de ballade hoog geprezen. Goethe, Schiller, Uhland en Bürger beoefenden ze. In Engeland later, Browning en Rosetti; in Frankrijk, Hugo en Leconte de Lisle. Bij ons, Tollens, Hofdijk, De Mont en Rodenbach. Op de muziek oefende zij een grooten invloed uit. De grootste meesters lieten er zich door inspireeren: Beethoven, Schumann, Schubert, Loewe, Brahms, Benoit, Grieg enz. De heer Wattez las vertaalde balladen uit het Oud-Engelsch, uit het Duitsch en uit de Scandinavische talen, ingeleid door eenige beschouwingen over elke ballade in 't bijzonder, en over de moderniseering dier oude balladen in nieuwe spelling, om er ten minste den geest en de hooge beteekenis zooniet den verouderden vorm van te bewaren. | |||||||
[pagina 328]
| |||||||
De heer Bestuurder stelt voor de zoo puike voordracht van den heer Omer Wattez in de Verslagen en Mededeelingen te laten opnemen. - (Goedgekeurd.)
De vergadering wordt te vier uur gesloten. |
|