| |
| |
| |
Eenige bijzonderheden
van het
Hasseltsch dialect.
In de Novembervergadering der Koninklijke Vlaamsche Academie, heeft de achtbare Heer P. Bellefroid lezing gegeven van eene hoogst belangrijke nota over de Limburgsche dialecten.
De kaart welke bij deze nota gevoegd is, duidt zeer nauwkeurig aan hoe de Limburgsche dialecten verdeeld en onderverdeeld worden.
Nergens, in België, vindt men eene zoo groote verscheidenheid op een zoo weinig uitgestrekt grondgebied. En die verscheidenheid beperkt zich niet tot eenige eigenaardigheden van geringe beteekenis, gelijk men er overal, in alle landen, aantreft; zij strekt zich uit tot de meest gewichtige regels der spraakkunst, tot het wezen der taal zelve.
Mijn inzicht is niet u heden te spreken over de Limburgsche gewestspraken in het algemeen. Ik zal eenvoudig eenige bijzonderheden, eenige eigenaardigheden aanstippen van het Hasseltsch, het merkwaardigste, onder meer dan een opzicht, van al de Limburgsche dialecten. Misschien zal zich later de gelegenheid opdoen om deze stof wat meer grondig te behandelen.
| |
| |
| |
I. - Klinkers.
A. - Men onderscheidt, in het Hasseltsch dialect, de korte a, de lange a, en twee klanken waarin de a en de o gemengd zijn; in den eenen, welken wij aanduiden door ao, wordt de a meer gehoord dan de o; in den anderen, welken wij aanduiden door oa, is de o overheerschend; voorbeeld: maan, moan, omtrent gelijk in het Fransch aumône.
De korte a wordt, in de overgroote meerderheid der woorden, uitgesproken op dezelfde wijze als in het letterkundig Vlaamsch: ambacht, kalf, lans, wakker enz. In sommige woorden wordt de korte a van het Vlaamsch vervangen door eene lange a: ander wordt uitgesproken aander; hard, haard; graf, graaf; slag, slaag. In andere, wordt zij vervangen door den klank ao: rad, raod; vat, vaot.
Voor eene r, wordt de korte a uitgesproken als e: arm, erm; darm, derm; kar, ker; markt, merkt; warm, werm; barvoets, bervoets; varken, verken.
De lange a van het letterkundig Vlaamsch wordt behouden in talrijke woorden van het Hasseltsch dialect: baard, dragen, garen, hamer, naam enz.
In de meeste woorden nochtans, wordt zij uitgesproken, hetzij als ao (baan, baas, halen, paar, water), hetzij als oa: straat, avond (oavend), schaap, slaan, maan, zaad, naald (noaldj), raap, enz.
| |
| |
Voor eene r gevolgd door d, t of s, wordt de lange Vlaamsche a uitgesproken als iao of jao: paard, pjaord; aarde, iaord; maart, miaort; dwaars, dwiaors.
***
E. - De korte e wordt doorgaans, in het Hasseltsch, uitgesproken gelijk in het Vlaamsch: bek, berg, flesch, pen, tent.
Somtijds is zij, in het Hasseltsch, iets langer dan in het Vlaamsch: kerk (gelijk in het Fransch erque), nest (gelijk in het Fransch neste). In mensch wordt de e uitgesproken als i: mensch = mins.
De zachtlange Vlaamsche e behoudt haren klank in talrijke woorden van het Hasseltsch: spelen, ketel, negen, weten. In talrijke andere wordt de zachtlange e vervangen door eenen eigenaardigen klank, welken wij niet beter kunnen verbeelden dan door de duitsche ä, voorafgegaan van eene j of eene zeer korte i: beer, bjär of biär; breken, briäken; lezen, liäzen; peer, piär; degen, diägen; eten, iäten; rekenen, riäkenen; neef, niäf; leder, liär; week, wiäk.
De scherplange Vlaamsche e wordt gewoonlijk in het Hasseltsch uitgesproken als ie: steen, stien; beeld, bieldj; been, bien; meester, miester; teeken, tieken; geest, giest. In eenige woorden wordt zij uitgesproken als i, bijvoorbeeld vreemd, vrimd.
***
| |
| |
I. - De i is de klank welke, in het Hasseltsch, het minst verandert, zoowel wat de lange ie als wat de korte i betreft: bitter, krib, wissel, bezien, iets, liegen, ziel, worden uitgesproken gelijk in het letterkundig Vlaamsch.
Als bijzonderheden zullen wij aanhalen:
1o) | in eenige woorden wordt de korte i vervangen door de lange ie: dicht, diecht; schild, schieldj; schrik, schriek; |
2o) | in eenige andere wordt de korte i vervangen door de lange e: smid, smeed; schip, scheep; |
3o) | gevolgd door n, wordt de korte i dikwijls uitgesproken als è, gelijk in het Fransch moyenne: in, èn; minder, mènder; blind, blèndj; drinken, drènken; kind, kèndj; springen, sprengen. Doch dit geschiedt niet altijd; bijvoorbeeld, kin, pink, worden uitgesproken gelijk in het letterkundig Vlaamsch. |
***
O. - De korte o heeft doorgaans, in het Hasseltsch, denzelfden klank als in het letterkundig Vlaamsch: God, grond, bol, bosch, modder, ros, wolf, wolk.
Voor eene m of eene n, wordt de korte Vlaamsche o gewoonlijk uitgesproken als oe, wanneer, in het Hoogduitsch, ŭm of ŭn gebruikt wordt: dom, doem(Duitsch dŭmm), donker, doenkel(Duitsch dŭnkel), honger, hoenger (Duitsch hŭnger), jong, joeng (Duitsch jŭng), krom, kroem (Duitsch krŭmm).
| |
| |
Bij uitzondering, behoudt de Vlaamsche o haren klank, wanneer de n gevolgd wordt door d: rond (Duitsch rŭnd), grond (Duitsch grŭnd), hond (Duitsch hŭnd), stond (Duitsch stŭnde) enz.
In eenige woorden verandert de korte Vlaamsche o in eu (de Duitsche ö): hof, heuf; hol, heul; grof, greuf. Gevolgd door r, wordt zij uitgesproken als è: borg, bèrg; dorp, dèrp; korf, kèrf; koster, kèster; morgen, mèrgen; orgel, èrgel; worm, wèrm.
Om is, in het Hasseltsch, im.
De lange oklank is onbekend in het Hasseltsch. De zachtlange o wordt gewoonlijk uitgesproken als eu (het Duitsch ö): komen, keumen; boog, beug; schotel, scheutel; horen, heuren. De scherplange o wordt gewoonlijk uitgesproken als oe: boom, boem; brood, broed; doop, doep; groot, groet; kroon, kroen; loopen, loepen; oog, oeg; schoon, schoen.
Voor r gevolgd door d of t, wordt de lange Vlaamsche o uitgesproken als oa; dit geschiedt bij voorbeeld, in woord, soort, boord, koord, moord, poort.
***
U. - De uklank komt maar zeer zelden voor in het Hasseltsch; bijvoorbeeld, kunnen wordt uitgesproken gelijk in het letterkundig Vlaamsch.
De korte u wordt bijna altijd uitgesproken als è, gelijk in het Fransch messe, grecque: blus- | |
| |
schen, blèssen; brug, brèk; burger, bèrger; geluk, gelèk; schudden, schèdden.
Gevolgd door n, wordt zij gewoonlijk uitgesproken als i: dun, din; kunst, kinst; hun, hin; gunst, ginst.
De lange u wordt uitgesproken als oe wanneer zij overeenkomt met het Duitsch ü of aŭe: uur, oer (uhr); muur, moer (mauer); duren, doeren (dauern); zuur, zoer (sauer). Zij wordt uitgesproken als ie, wanneer zij overeenkomt met het Duitsch eue: schuur, schier (scheuer), vuur, vier (feuer).
***
Y. - De klank y is onbekend in het Hasseltsch. De y wordt uitgesproken als ê, gelijk in het Fransch tête, haine: vry, vrê; bij, bê; dijk, dêk; kijven, kêven; schijf, schêf; smijten, smêten; twijfel, twêfel.
| |
II. - Samengestelde klinkers.
au en ou worden gewoonlijk uitgesproken gelijk het Vlaamsch eu, wanneer zij overeenkomen met het duitsch aŭ: blauw, blau (blaŭ); flauw, fleu (flaŭ); vrouw, vreu (fraŭ); houwen, heu'n (hauwen).
Zij worden uitgesproken gelijk het Fransch eu, in meure, heure, wanneer zij overeenkomen met het duitsch eu: rouw, reu (reue); getrouw, getreu
| |
| |
(treu). Eenige woorden welke in het Duitsch au hebben, worden in het Hasseltsch ook uitgesproken als eu: brouwen, breu'n (braŭen); saus, seus (saŭce) enz.
Wanneer ou met het Duitsch al overeenkomt, wordt het uitgesproken als aa: koud, kaad (kalt); oud, aad (alt); mout, maat (malz); vouwen, vaa'n (van het oude fald); houden, hagen (halten).
Wanneer ou met het Duitsch ol overeenkomt, wordt het uitgesproken als oa: goud, goad (gold); stout, stoat (stolz); hout, hoat (holz).
***
ei wordt gewoonlijk uitgesproken als ee: ei, ee; mei, mee; keizer, keezer; klein, kleen; reis, rees; geit, geet. In eenige woorden wordt ei uitgesproken als ê (gelijk in het Fransch tête, haine): drei, drê; heilig, hêlig. In eenige andere wordt ei uitgesproken als eene zeer lange ê gemengd met den klank á: kei, plein. Somtijds hoort men zelfs kaa, plaan, met de zuivere lange a.
***
eu wordt uitgesproken als ee: deur, deer; deugd, deegd; heuvel, heevel; keuken, keeken; reuk, reek; sleutel, sleetel; vreugde, vreegde. Neus is, in het Hasseltsch, naas (van het Duitsch nase).
***
oe behoudt gewoonlijk zijnen klank in het Hasseltsch: boek, boer, bloem, moeder, goed,
| |
| |
roepen, schoen. Somtijds wordt oe uitsproken als eû, gelijk in het Fransch heure, Meuse: koe, keû; toe, teû. Somtijds wordt oe uitgesproken als u: koets, kuts; moeten, mutten (men vergelijke met het Duitsch müssen); somtijds ook als ie, groen, grien; koel, kiel; zoet, ziet; vroeg, vrieg. Dit laatste geschiedt bijzonder wanneer, in het Duitsch, de lange ü gebruikt wordt: grün, kühl, süss, früh.
***
ui, overeenkomende met het Duitsch au, wordt gewoonlijk uitgesproken gelijk het Fransch eu in seul, jeune: bruin (Duitsch, braun), duim (D. daumen), huis (D. haus), muil (D. maul), zuipen (D. saufen), struik (D. strauch), tuin (D. zaun).
Overeenkomende met het Duitsch eŭ, wordt ui uitgesproken als ê (gelijk in het Fransch tête, aile, laid): uil, êl (eule); buigen, bêgen (beugen). Ui heeft denzelfden klank in eenige woorden welke, in het Duitsch, aŭ hebben: zuiver, zêver (Duitsch sauber), en in andere die, in het Duitsch, noch aŭ noch eŭ hebben: duister, dêster (in het Duitsch düster): buis, bês; lui, lê; luisteren, lêsteren.
In eenige woorden wordt ui uitgesproken als oe: buik, boek; duizend, doezend; suiker, soeker. In eenige andere wordt ui uitgeproken als ee: fluit, fleet; fruit, freet; gruis, grees; spuiten, speeten.
***
| |
| |
De klank aai wordt, in het Hasseltsch, eene zeer lange ê: kraai, krê; draaien, drê'n.
ooi wordt oei: hooi, hoei; kooi, koci.
eeu wordt ofwel eû, gelijk in het Fransch seul, meule: sneeuw, snêu; ofwel ie: eeuw, iew.
ieu wordt eû, gelijk in het Fransch seul, meule: nieuw, neû.
| |
III. - Medeklinkers.
De medeklinkers worden bijna altijd, in het Hasseltsch, uitgesproken op dezelfde wijze als in het letterkundig Vlaamsch.
Bij de woorden eindigende, in het Hasseltsch, met eld, ild, oald, end, ind, oand, ent, int, oant, wordt eene j gevoegd: geldj (geld); wildj (wild); noaldj (naald); wendj (wind); mindj (munt); gedoantje (gedaante).
Wanneer, in dezelfde lettergreep, een klinker gevolgd wordt door rs, verdwijnt gewoonlijk de r: dorschen, dossen; worst, wost; eerst, iest; kaars, kas; kers, kiaos; kersmis, kosmis.
Wanneer a gevolgd wordt door ns verdwijnt somtijds de n en dan wordt de a verlengd: dans, daas; gans, gaas; handschoen, haas. Doch dit geschiedt niet altijd: bij voorbeeld, glans wordt in het Hasseltsch, uitgesproken op dezelfde wijze als in het letterkundig Vlaamsch.
| |
| |
| |
IV. - Umlaut.
De umlaut speelt een zeer groote rol in het Hasseltsch dialect. - Men treft hem aan: in het meervoud van talrijke naamwoorden, in de verkleiningswoorden bijna zonder uitzondering, in de trappen van vergelijking van vele bijvoeglijke naamwoorden, in sommige bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden welke van andere woorden afgeleid zijn.
Ziehier de voornaamste regels betreffende den umlaut.
De umlaut der korte a is dezelfde als in het Duitsch, ä: appelken, äppelken (wordt uitgesproken eppelken); kalf, kalfken (kelfken).
Door den umlaut veranderen de lange a, ao en oa in iâ:
aap, |
verkleiningswoord iäpken: |
haon (haan) |
verkleiningswoord hiänken; |
schoap (schaap) |
verkleiningswoord schiäpken; |
koard (koord) |
verkleiningswoord kiärdje. |
De korte e, de lange e en de klank iä zijn, in algemeenen regel, niet onderworpen aan den umlaut: berg, bergsken; brèk (brug) brêkske; geet (geit)geetje; fleet (fluit) fleetje; biär (beer) biärken.
Wanneer, bij uitzondering, zulke woorden aan den umlaut onderworpen zijn, wordt de klank verkort: bij voorbeeld, het meervoud van erm (arm) is ĕrm, het meervoud van berg, bĕerg; het
| |
| |
meervoud van renk (ring) rĕng, met eenen merkelijke verkorting van klank.
De woorden die, in het letterkundig Vlaamsch met in geschreven, in het Hasseltsch als en uitgesproken worden, zijn onderworpen aan den umlaut; e wordt alsdan ie: kendj (kind) kiendje; wendj (wind) wiendje.
De klank ie, met umlaut, wordt verkort: stien (steen) stiĕnken; hier (heer) hiĕrke. Somtijds verandert ie, door den umlaut, in i: brief, brifken; dief, difken; bier, birken; vier (vuur) virken.
De korte o verandert, door den umlaut, in è, overeenstemmende met het Duitsch ö (e uitgesproken wordende gelijk in het Fransch bec, messe): bos (bosch) bèsken; klok, klèksken; wolf, wèlfke; pot, pètje.
De klank on, overeenkomende met het Duitsch ŭn, wordt ien door den umlaut: hond, hiendje; mond, miendje.
eu verandert, door den umlaut, in ee: keugel (kogel) keegelken; sleut (slot) sleetje; geut (goot) geetje.
oe verandert in i of ie: moer (muur) mirken; boer, birken; toeng (tong) tingsken; joeng (jongen) jingsken; schoen, schindje; broed (brood) briedje; does (doos) diesken.
ê (overeenkomende met de Vlaamsche klanken ij, ei) verandert niet door den umlaut: dêk (dijk) dêksken; schêf (schijf) schêfken.
| |
| |
eu (gelijk in het Fransch heure, meure) wordt, door den umlaut è (gelijk in het Fransch être, laid, aile): keû (koei) kèke; heûs (huis) hèske.
| |
V. - Vorming van het meervoud.
In algemeenen regel wordt het meervoud, in het Hasseltsch dialect, gevormd op dezelfde wijze als in het letterkundig Vlaamsch: kat, katten; vinger, vingers, enz.
In het Hasseltsch worden de verschillende lettergrepen samengetrokken iederen keer als zulks mogelijk is; van daar komt het dat men meervoudsvormen aantreft, die, op het eerste zicht, zeer verschillend van de Vlaamsche vormen schijnen, en toch in den grond, volgens de regels der Vlaamsche spraakkunst gevormd geworden zijn. Een paar voorbeelden: het meervoud van ee (ei) is eer, het meervoud van blad is blaar; maar het is duidelijk dat deze vormen bekomen geworden zijn als volgt: ee, eeëren, eêren, eer; blad, bladeren, blaren, blaar. Er bestaat hier eene eenvoudige samentrekking en geenszins eene afwijking van de algemeene regels betreffende de vorming van het meervoud.
In eenige woorden wordt s als meervoudsuitgang gebruikt in de plaats van en; bij voorbeeld, het meervoud van man is mans en niet mannen. In andere, wordt en vervangen door de verkorting van eren.
| |
| |
Broed (brood), meervoud brieër.
Deze vorm is bekomen geworden als volgt: door den umlaut is oe veranderd in ie; eren is gebruikt geworden als meervoudsuitgang, zoo dat men bekomen heeft: briederen, door samentrekking, brieëren, brieër.
Ander voorbeeld: kreud (kruid), meervoud krêër. Door den umlaut is eu veranderd in ê; krêderen, krêëren, krêër.
Ziehier eene meer merkwaardige uitzondering aan den algemeenen regel, zooals hij in het letterkundig Vlaamsch bestaat: in talrijke eenlettergrepige woorden, wordt het meervoud gevormd door de werking van den umlaut alleen, zonder bijvoeging van eenigen meervoudsuitgang.
Bij voorbeeld, het meervoud van bak, is eenvoudig bek (bäk) en niet bekken. Eenige andere voorbeelden: gast, gèst; bien (been) biĕn; stien (steen) stiĕn; bos (bosch) bès; pot, pèt; kop, kèp; boek, biek; hoep (hoop) hiep; brief, briĕf; hoak (haak) hiäk; heuf (hof) heef; keu (koe) kê; heūs (huis) hês; neut (noot) neet; slaag (slag) sliäg; erm (arm) ĕrm; renk (ring) rĕng.
In de woorden uitgaande op and wordt het meervoud gevormd door de verlenging van den klinker met weglating van de d: hand, meervoud haan; land, meervoud laan; tand, meervoud taan.
Voor het meervoud van hond wordt de d insgelijks weggelaten, maar de klank wordt verkort, in plaats van verlengd: hond, meervoud hŏn.
| |
| |
| |
VI. - Persoonlijke voornaamwoorden.
De persoonlijke voornaamwoorden zijn:
Enkelvoud.
1e | persoon: Ich, mich; |
2e | persoon: Dje (djè wanneer men met nadruk spreekt, oech; |
3e | persoon: Hiè, zè, het; him, heer, zich. |
Meervoud.
1e | persoon: Viè, oas; |
2e | persoon: Dje of djè; oech; |
3e | persoon: Zè, hin, zich. |
Dje, van den tweeden persoon, trekt te gelijker tijd op het Duitsch dŭ en op het Vlaamsch gij.
Het zuiver Duitsch dŭ (doe) wordt gebruikt wanneer het gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord of een als naamwoord gebruikt hoedanigheidswoord, in eene uitroeping welke verwondering of verontwaardiging uitdrukt: Dŭ schelm! Dŭ zatlap! Dŭ lomperik.
Ridder de Corswarem.
|
|