Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1907
(1907)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Bijdrage tot de Geschiedenis van den invloed van Erasmus op het Engelsch tooneel in de 16de en 17de eeuwen. Eerste stuk: Shakespeare Jest-Books. - Ben Jonson. - Lyly. Door Hendrik de Vocht, Doctor in Wijsbegeerte en Letteren.I.
| |
[pagina 136]
| |
In drie achtereenvolgende hoofdstukken wijst Dr. de Vocht daarna de plaatsen aan uit de Shakespeare Jest-Books, uit de werken van Jonson en Lyly, welke overeenkomen - al of niet letterlijk - met plaatsen uit de Colloquia, Laus Stultitiae, Parabolae, Adagia, Apophthegmala en de overige werken van Erasmus. Die overeenkomstige plaatsen worden telkens in-extenso en in de oorspronkelijke teksten medegedeeld. Waar het geen letterlijke vertalingen geldt, tracht de schrijver telkens te beredeneeren, of er wezenlijk sprake zijn kan van ontleening, dan wel of Erasmus en de besproken Engelsche schrijver wellicht onafhankelijk van elkander dezelfde bron hebben benuttigd.
Als aanhangsel krijgen we een nieuwe uitgave van de eerste Engelsche vertaling van vier Colloquia van Erasmus, t.w. van: 1. Evangeliophorus; 2. de rebus ac vocabulis; 3. Uxor Μεμωιγαμος sive conjugium; 4. Peregrinatio religionis ergo. No 3 is in 1557 verschenen; de andere dagteekenen blijkbaar uit hetzelfde tijdperk; geen van alle werd, volgens Dr. de Vocht, sedert herdrukt. Bij elk boekje is een korte inleiding gevoegd.
Dit werk is blijkbaar de vrucht van even nauwlettende als lastige onderzoekingen, en getuigt van een uitgebreide, benijdenswaardige belezenheid. In een aantal gevallen heeft de schrijver woordelijke ontleeningen aan Erasmus' werken ontdekt; in een nog grooter getal andere, waar ook een gemeenschappelijke bron mogelijk is, wordt, desniettegenstaande, ontleening aan Erasmus bewezen (zie b.v. de gevallen waarin Lyly Plutarchus aanhaalt, met dezelfde fouten als Erasmus!) of althans zeer waarschijnlijk gemaakt. Zooals in dergelijke gevallen wel meer pleegt te gebeuren, is het te vreezen dat Dr. de Vocht hier en daar wel eens te ver gegaan is - zoo is het haast onmogelijk ontleening aan de Apophthegmata werkelijk te bewijzen, - maar het is beter in dezen te zondigen door te veel, dan door te weinig. | |
[pagina 137]
| |
Deze onderzoekingen onthullen den invloed van Erasmus op verrassende wijze en werpen een helder licht op de gedachtenwereld der Engelsche humanisten, ‘in wier handen toen de “stage” was’, zooals Dr. de Vocht het uitdrukt. Dat is niet zeer fraai gezegd; er zijn meer dergelijke vlekjes in het werk, waarvan taal en stijl een zorgvuldige revisie wel velen kunnen.
Een nieuwe uitgave der eerste Engelsche vertaling van het bovenvermelde viertal uit Erasmus' samenspraken, waarvan slechts één in twee exemplaren bekend is, lijkt mij mede een nuttig werk, maar het schijnt mij toe dat het beter zou zijn, daarvan een afzonderlijk boekdeel, in plaats van een aanhangsel bij het besproken werk, te maken. De bijgevoegde inleidingen zijn daarenboven wel wat mager, zoowel in bibliographisch als in literarisch opzicht. Ook vraag ik mij af, of alle commentaar bij den tekst onmisbaar is.
Mijn advies zou dus luiden, dat onze Commissie aan de Academie zou voorstellen het werk van Dr. de Vocht onder hare uitgaven op te nemen, met dien verstande, dat het aanhangsel als zoodanig vervalle en een afzonderlijke uitgave worde. Daarenboven onder dit voorbehoud: ik acht mij niet bevoegd om een werk als dit met volkomen kennis van zaken te beoordeelen; daartoe ben ik te veel leek op het gebied der Engelsche philologie. Ik stel derhalve voor, dat de Academie twee specialiteiten op dit gebied zou verzoeken haar nader van advies te dienen. Aan hún oordeel maak ik het mijne ondergeschikt. Willem de Vreese. Gent, 15 October 1906. | |
[pagina 138]
| |
II.
| |
Bijlage.Van pp. 1-52 zijn kleine opmerkingen, meest van taalkundigen aard, verbetering van zijn stijf Vlaams-Nederlands met roode inkt, van pp. 52 tot einde in gele inkt gegeven. De Hr. de Vocht kan daarmee misschien zijn nut doen. | |
[pagina 139]
| |
Détailpunten: p. 2. naieve introductie, als of hij werkelik voor die tijd met het begrip van literaire eigendom rekening hield! Er hadden hier en daar, cf. e.g. pp. 57, 102, 112, meer verhalen geciteerd kunnen worden. Een opmerking van meer belang: Schrijver geeft veel bewijzen dat de een of ander Engelsman, b.v. Lyly, Erasmus gekend heeft - alles met de nodige voorzichtigheid - d.w.z. wetenschappelijkheid Waarom bespreekt hij niet, waarom raakt hij zelfs niet aan de mogelikheid van 't tegenovergestelde geval, n.l. plaatsen waaruit zou moeten - of kunnen? ik weet 't niet - blijken dat de Engelse schrijver in kwestie ook wel degelik de ene of ander klassicus, b.v. Plinius in 't geval van Lyly, gekend heeft? Of wel zijn die bewijzen te vinden en dan had De Vocht ze moeten geven of wel, - en 's mans degelikheid is zo groot dat ik a priori (= ‘vooraf’ op zijn De Vocht's -) geneigd zou zijn dat zijn stilzwijgen betekent dat hij er geen gevonden heeft, - ofwel er is geen enkele plaats te vinden die daar op wijst. Welnu dan zou dat het beste, het meest doorslaande bewijs zijn dat bijna al de plaatsen die nu (terecht!) door De Vocht als twijfelachtige plaatsen opgegeven werden, ‘gepromoveerd’ moeten worden tot plaatsen van de eerste kategorie i.e. plaatsen van de eerste rang! Zo als het stuk hier ligt, lijken de drie Engelse teksten mij een hors d'oeuvre. Maar toch m.i. te publiceren indien ze (wat mijn bibliografiese middelen mij niet permitteren te konstateren) niet in goede herdrukken al onlangs verschenen zijn. Het appendix op p. 290 genoemd is al minstens sedert 1881, als no 60 van de C. Mery Tales ‘geherdrukt’: dus moet er uitGa naar voetnoot(1). Ik acht 't mogelik dat ze meer als bron voor andere dan de hier behandelde schrijvers te beschouwen zijn, dus geen hors d'oeuvre. Deze verhandeling is nl. een stuk uit een geheel, wat iedereen voelt, wat de schrijver ook in voorrede zegt, - dat het ontbrekende niet ‘af’ zou zijn is vreemd; de met pot- | |
[pagina 140]
| |
lood doorlopende paginatuur toont in elk geval dat er toen een groot deel van af was. M.i. zou de Akademie dit deel, of nu, of later als dl. II ook moeten kunnen publiceren. De teksten zijn m.i. toch zelfs als ± hors d'oeuvre op te nemen. En wel in de keurige vorm door De Vocht er aan gegeven, d.w.z. in diplomatiese afdruk volgens regel en pag. van 't origineel. Liefst zag ik daar enige (niet veel) verklarende noten bij. En de tietels en hoofdletters gefotografeerd, - dit kost tegenwoordig in Engeland betrekkelik weinig. Voor verdere opmerkingen of hulp ben ik voor Dr. de Vocht natuurlik te vinden. H. Logeman. | |
III.
|
|