Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1906
(1906)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 821]
| |
Een heuglijke dag (25 September 1881.)Den 25n September 1906 was het vijf en twintig jaren geleden, dat in de hoofdstad van ons land eene grootsche, zoo niet de schitterendste betooging van hulde en vereering plaats greep, welke in de jaarboeken onzer letterkunde en van de Vlaamsche Beweging opgeteekend zal blijven. Wij bedoelen de indrukwekkende feesten, waarmede onze gevierde romanschrijver Hendrik Conscience gehuldigd werd, ter gelegenheid van de verschijning van zijn honderdste boekdeelGa naar voetnoot(1). Het was den 25 September 1881. Uit al de streken van het Vlaamsche land, uit Fransch-Vlaanderen en Nederland waren dui- | |
[pagina 822]
| |
zenden bewonderaars van den geliefden schrijver opgekomen; zij wilden dengenen huldigen, die gedurende 45 jaren op letterkundig gebied werkzaam was geweest en de kunstkroon van Vlaanderens Maagd met zoovele perels van het helderste water had verrijkt. Sedert 1837, toen zijn eerste werk: In 't Wonderjaer, verscheen, had Conscience onophoudelijk de pen gevoerd, zoodat in 1881, bij de verschijning van zijn roman: Geld en Adel, reeds honderd boekdeelen van zijne hand het licht hadden gezien. Dit heuglijk feit, eenig in onze letterkunde, verdiende met allen luister gevierd te worden. Eenige Vlamingen uit Brussel, alwaar Conscience destijds verbleef en bewaarder was van het Wiertzmuzeum, namen deze gelegenheid te baat en besloten, met de medewerking van alle Nederlandschsprekenden, eene grootsche plechtigheid op touw te zetten, den mensch en den schrijver waardig. Den 15 April 1881 zonden zij met dit doel eenen omzendbrief aan al de Vlamingen en al de Maatschappijen van het Vlaamsche land, en riepen allen op om, ‘ter eere van dien man, eene nationale betooging in te richten, als blijk hunner bewondering en hunner vereering.’ Zij voegden erbij: ‘dat niemand mocht achterwege blijven, waar het geldt de vervulling van eenen dankbaren plicht.’ | |
[pagina 823]
| |
‘Conscience,’ zoo sprak de omzendbrief, ‘wekte door zijne bezielde verhalen den leeslust op bij het Vlaamsche Volk, wiens karakter, gewoonten en zeden hij op eenvoudige, treffende wijze wist af te schilderen; Conscience is de schepper van ons nationaal heldendicht De Leeuw van Vlaanderen; aan Conscience danken wij de herleving onzer duurbare moedertaal.’
Deze oproep, door de heeren Eug. Stroobant, Julius Hoste, H. De Winde en S. Rooryck, namens de Brusselsche maatschappijen, onderteekend, werd overal geestdriftig ontvangen en talrijk beantwoord. Veertien dagen later, den 1 Mei, had reeds eene eerste vergadering plaats, waarop een uitvoerend comiteit werd samengesteld, bestaande uit 30 leden voor Brussel en voorsteden, en uit 2 afgevaardigden, voor iedere arrondissementshoofdplaats. Als algemeen grondbeginsel werd er aangenomen, dat de hulde aan Conscience eene volksbetooging wezen moest: de dankbetuiging van ons volk aan den grootsten zijner zonen, en tevens de bevestiging van onzen volksaard, van onze overtuigde Vlaamschgezindheid. Verder werd er besloten, dat de feestelijkheden zouden bekostigd worden bij middel van eene algemeene inschrijving onder het Dietsche | |
[pagina 824]
| |
volk en dat er geene toelagen aan Staat of Stad zouden gevraagd worden.
Zonder verwijl stuurde het hoofdcomiteit eenen Oproep aan de Vlamingen en aan al wie de werken van H. Conscience hoogschatten, alsook eenen Oproep aan de Noordnederlandsche Taalbrocders en aan de Taalgenooten uit den Westhoek van Fransch-Vlaanderen. In het eerste stuk deed het hoofdcomiteit ‘een dringend broederlijken oproep tot zijne waarde Taal- en Landgenooten, tot al wie onzen wereldberoemden romanschrijver bewondert en liefheeft, bijzonder tot degenen, die het met onze Vlaamsche Beweging ernstig en wel meenen, met een woord tot allen, die er met ons fier op zijn, tegenover Europa, eene nationale letterkroon te bezitten, waarvan Hendrik Conscience de hoofdstraal is’. Aan de mannen van Nederland en Fransch-Vlaanderen herinnerde het comiteit, dat ‘Conscience's werken in alle Nederlandsche huisgezinnen gelezen, in alle beschaafde talen overgezet werden, en dat zij den roem der Nederlandsche letteren onder alle verlichte volkeren verspreid hadden; op al zijne Taalgenooten straalt die roem weer, en hun allen hoort het den gevierden schrijver daarvoor hulde te brengen. Zoo doende zal de Dietsche stam, in het aanschijn van Europa, een nieuw en schitterend bewijs leveren van zijne | |
[pagina 825]
| |
gehechtheid aan taal en zeden, van zijnen eerbied voor het talent zijner roemrijke zonen.’ Vervolgens werd door het inschrijvings-comiteit een omzendbrief uitgevaardigd, op 20000 exemplaren gedrukt, en welks aanhef luidde: ‘Het ontworpen Conscience-feest is op het punt verwezenlijkt te worden; België gaat zijn Grooten Man, een der stichters onzer Vlaamsche Beweging, den ieverigsten voorstander van Vlaamschen aard en Vlaamsche zeden, den volksschrijver, die den Vlaamschen leeslust heeft doen herleven, en den roem der Vlaamsche letteren tot aan de uiteinden der wereld voerde, den goeden en gemoedelijken volksvriend Hendrik Conscience, vieren.’
Reeds op de algemeene vergadering van 12 Juni werd het programma der plechtigheid samengesteld. Het omvatte: 1o Aanbieding van een kunstwerk; 2o Vervaardiging van eenen gedenkpenning; 3o Uitgave van een gesteendrukt portret; 4o Optocht van eenen grootschen stoet te Brussel; 5o Uitvoering van muziekwerken; 6o Uitgave van een prachtig feestprogramma en van een gedenkboek. Het kunstwerk zou bestaan uit eene in zilver gedreven beeltenis, den grooten schrijver voorstellende omkranst met eene lauwerkroon, het geheel door zinnebeeldig festoenwerk ingesloten. De gekende Antwerpsche zilverdrijver Lambr. | |
[pagina 826]
| |
van Rijswijck werd met dit werk belast, dat 8000 fr. zou kosten. Leopold Wiener uit Brussel zou den gedenkpenning, en Flor. Van Loo, uit Gent, het gesteendrukt portret maken. Eindelijk werd de feestbetooging bepaald vastgesteld op Zondag, 25 September 1881.
Dien dag heerschte er te Brussel eene ongemeene beweging en drukte. Te half elf ure 's morgens werd aan de Noorderstatie en langs de Antwerpsche Laan een onafzienbare stoet gevormd van ongeveer driehonderd maatschappijen, voorafgegaan door wapperende vlaggen en wimpels en talrijke opschriften, en welke zich tusschen eene haag van duizenden toeschouwers naar het Wiertzmuzeum begaven. Onmogelijk is het de opgetogenheid, de geestdrift te beschrijven, welke zich overal lucht gaf, en niet het minst vóor den tuin van het Wiertzmuzeum, alwaar Conscience al zijne vereerders en bewonderaars juichend en jubelend zag voorbijtrekken, gelijk dankbare en uitgelaten kinderen, die hunnen vader verheerlijken. Zulk een schouwspel moet men bijgewoond hebben, om er zich een denkbeeld te kunnen van maken. Uit Antwerpen alleen waren meer dan twee duizend mannen opgekomen; zij droegen twee opschriften met groote letters, waarvan het eene luidde: Aan onzen stadgenoot Hendrik Conscience, | |
[pagina 827]
| |
het andere: Gij zult uw vaderland beminnen, en zijne taal en zijnen roem. In den tuin van het muzeum sprak Eug. Stroobant de feestrede uit. Daarna werd door twaalfhonderd uitvoerders de cantate: In Consciences Tuin, woorden van Em. Hiel, muziek van Karel Miry, uitgevoerd. Rond éen uur begaf men zich in opene rijtuigen naar het lokaal der Beurs. In de eerste koets zat Conscience met zijne gade en zijnen kleinzoon Antheunis, alsook de twee voorzitters van het hoofdcomiteit, Stroobant en Van Driessche. Op den voorgevel der Beurs prijkten in gouden letters de woorden: Volkshulde aan Hendrik Conscience, terwijl op wuivende doeken, insgelijks in gouden letters, de titels van al de werken van den schrijver te lezen stonden. Het ruime Beursgebouw was opgepropt met volk. Al de voor den feestheld bestemde geschenken waren er uitgestald. Een oorverdoovend geestdriftig gejuich begroette Conscience bij zijn binnentreden. Een zegemarsch werd door de muziekkapel der Grenadiers uitgevoerd, waarop een openingstuk volgde, dat opzettelijk door den toondichter Waelput vervaardigd was. Daarna werd door Emm. Van Driessche de feestrede uitgesproken, welke Conscience diep bewogen beantwoordde. Na het uitvoeren van het mannenkoor: Gij zijt ons lief, van G. Antheunis en F.A. Gevaert, | |
[pagina 828]
| |
werden den feesteling de vier kunstwerken - drijfwerk, borstbeeld, gedenkpenning en portret - aangeboden. Vervolgens hield M.H. de Veer uit Amsterdam, namens de Noord-Nederlanders, eene toespraak en overhandigde den beroemden Vlaming een in rood marokijn gebonden Album, dat de bijdragen bevatte van 350 letterkundigen en beeldende kunstenaars uit het Noorden. Als vertegenwoordiger van Z.M. den Koning der Nederlanden voerde daarna Dr. P. Hubrecht het woord. Thans was het de beurt aan Conscience's vriend, den dichter Jan Van Beers, die uit naam der stad Antwerpen eene redevoering uitsprak. Hij deelde de beslissing van den gemeenteraad der Scheldestad mede, waardoor aan Conscience op stads kosten een standbeeld zou worden opgericht op het Jezuietenplein, dat voortaan den naam zou dragen van ‘Conscienceplein’, terwijl de aanpalende straat zou herdoopt worden in ‘Leeuw van Vlaanderenstraat’, en in het huis, waar Conscience het levenslicht zag, een gedenksteen zou geplaatst worden. Onnoodig te zeggen dat, vanwege al de aanwezigen, deze viervoudige mededeeling een luid en lang handgeklap te beurt viel. Nog werden redevoeringen uitgesproken door A. Coppieters, namens de Breidelcommissie van Brugge, en door Julius Vuylsteke, namens het | |
[pagina 829]
| |
Congres van Breda, waarna, tot slot, de Huldezang van H. Claeys en Edg. Tinel ten gehoore werd gebracht.
Des avonds van dien onvergetelijken dag was Conscience de held van een feest, aangeboden op het stadhuis door de stedelijke regeering van Brussel. De Groote Markt en de aanpalende straten waren prachtig verlicht en krioelden van volk. Rond half negen deed de gevierde schrijver zijne intrede in de groote gotische zaal, en werd er verwellekomd door den dienstdoenden Burgemeester M. Karel Buls, die hulde bracht aan zijn onovertroffen schrijverstalent, en hem begroette als ‘een verlosser, die te midden van zijn volk verscheen om hetzelve, in zijne eigene taal hartelijke woorden toe te sturen, het aan te wakkeren en op te beuren, en bovenal het met vertrouwen op zijne grootheid en zijne macht te bezielen.’
De heer Buls stelde daarop eenen heildronk in op den held van den dag; deze dronk in passende woorden op de gezondheid van den eersten magistraat, het welvaren der stad Brussel en de verbroedering van Walen en Vlamingen. Het feest werd met eenen raout besloten.
Zoo liep deze gedenkwaardige dag ten einde, voorzeker de schoonste, welke niet slechts Conscience, maar ook alle deelnemers beleven mochten. | |
[pagina 830]
| |
Eerst drie jaren nadien verscheen het Gedenkbock der Consciencefeesten. Daarin werden 128 bladzijden gewijd aan de Opdrachten en de Uittreksels uit het Nederlandsch album. Onder de eerste treffen wij gedichten aan van Nolet de Brauwere, Joan Bohl, Pol de Mont, Hansen, Coopman, Vrouwe van Ackere, Karel Bogaerd, M. Gosler, Virginie Loveling, J.A. Alberdingk Thijm, Louise Stratenus, M. Coens, M. Verheyen, Alex. Stoops, P.M. Drossaert, Maria Belpaire, Jos. Vande Vijver, A. De Weerdt, Leonard Buyst, L. De Wulf, Van de Voorde, Pieter Vierhout, F. Feytens, de Vriend Frans, G. Antheunis. In het Album vinden wij bijdragen van Z.K.H. Prins Alexander der Nederlanden, Prof. J.A. Alberdingk-Thijm, Mej. C. Alberdingk, Taco de Beer, Nicolaas Beets, Mej. Cath. Beersmans, Ch. Boissevain, Mevr. Bosboom-Toussaint, Prof. Brill, Jan ten Brink, Elisa Van Calcar, Prof. Cosijn, Rosier Faassen, Joh. Gram, W.J. Hofdijk, Richard Hol, J.J.L. ten Kate, Prof. Kern, Dr. E. Laurillard, Dr. W.F. Nuyens, Jacques Perk, Dr. Schaepman, H.J. Schimmel, Dr. Jan te Winkel, enz. Vergeten wij niet te melden, dat de gevierde schrijver een overgroot aantal brieven en telegrammen ontving, die allen getuigen van bewondering, hoogachting en eerbied. | |
[pagina 831]
| |
Vijf en twintig jaren zijn sedert dien onvergelijkelijken dag voorbij gevaren. Velen der deelnemers aan die heerlijke betooging werden ons door den dood ontrukt; meest allen, die een werkzaam deel hebben genomen aan deze feestviering, zijn van het wereldtooneel verdwenen: Eugeen Stroobant, Emm. Van Driessche, Jan Van Beers, Lambr. Van Rijswijck, Em. Hiel, Peter Benoit, Karel Miry en anderen zijn niet meer. Ook Hendrik Conscience overleefde de feestelijkheden, te zijner eere ingericht, slechts twee jaren: den 10 September 1883 overleed hij te Brussel. Het is hier de plaats niet te herinneren, hoe grootsch en indrukwekkend de begrafenisplechtigheid van den edelsten onzer schrijvers is geweest; hoe dichters en redenaars zijn heengaan hebben betreurd; hoe een gansch volk, met eerbied en met droefheid in het hart, hem naar zijne laatste rustplaats heeft gedragen. Maar het zij ons toegelaten nog de volgende woorden aan te halen, welke als een nagalm der feesten van 1881 mogen gelden, en die, op perkament geschreven, in de doodskist werden neergelegd: ‘Als edel mensch wist hij rein te leven en rein te sterven.’ ‘Zijne verhevene gedachten, zijne edele gevoelens, zijne glinsterende waarheden, zijne liefde- | |
[pagina 832]
| |
volle scheppingen volgen overal zijnen schoonen naam, goddelijk en onsterfelijk.’
***
Wij, die den grooten Vlaming tot vriend gehad en het geluk gesmaakt hebben aan zijne verheerlijking deel te nemen, wij hebben gemeend, dat het een plicht was dit onvergetelijk eerbetoon, dat den grootsten onzer schrijvers gebracht werd, aan het jongere geslacht in herinnering te brengen, om zoo doende hulde te bewijzen aan zijne nagedachtenis, en hem nogmaals een blijk van erkentelijkheid te geven voor alles wat hij deed voor het Vlaamsche Volk, dat nog heden zijne onsterfelijke werken leest en herleest, en zijnen naam in het harte draagt. Immers een volk, dat zijne groote mannen verheft, verheft zich zelven.
Jan Boucherij. | |
[binnenkant achterplat]
| |
|