Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1906
(1906)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 677]
| |||||||||||||||||
De keure der wollewevers van Diest van 1333
| |||||||||||||||||
[pagina 678]
| |||||||||||||||||
gewone studieën: bij het uitgeven van dezen tekst zal ik dan ook bij mijne taak van archivaris blijven, zonder mij bij lange verklaringen op te houden; ik zal er mij toe bepalen de aandacht der specialisten op dit reglement te vestigen, door er den volledigen tekst van te geven, en het stuk laten voorafgaan door enkele aanwijzingen aangaande de bronnen waaruit ik geput heb.
***
Onder de archiefstukken rakende de stad Diest, welke onlangs door de Archives générales du Royaume te Brussel aangekocht werden, bevindt zich een klein cartularium uit het midden der 14de eeuw, dat voor de geschiedenis van die Brabantsche stad van zeer groot belang is. 't Is een cohier van 68 perkamenten bladen, ongeveer om125 breed bij om16 hoog, van een lederen omslag en vier schutbladen (twee vooren twee achteraan) voorzien; de vier laatste bestaan uit stukken van eene akte uit de 14de eeuw. Het cohier is goed bewaard, ter uitzondering van het 64e blad, dat gedeeltelijk door vochtigheid vernietigd werdGa naar voetnoot(1). In dit cohier hebben verschillende schrijvers 17 stukken overgeschreven betrekking hebbende op de stad en de heeren van Diest, en loopende | |||||||||||||||||
[pagina 679]
| |||||||||||||||||
van 1213 tot 14 Mei 1334. Over het tijdstip waarop deze afschriften gemaakt werden, is geene enkele aanwijzing te vinden; de kenmerken der verschillende geschriften, voornamelijk van het laatste, laten nochtans toe het samenstellen van het cartularium met alle zekerheid in het midden der 14de eeuw te plaatsen, zelfs eerder in 1340 dan in 1360. Ons afschrift mag dus eigenlijk aangezien worden als zijnde van denzelfden tijd als de keure van 1333; onnoodig te zeggen dat deze vaststelling van belang is, met het oog op de waarde dezer kopij, zoowel wat de taal als wat den tekst zelf aangaat.
Zonderling mag het heeten, dat wijlen Karel Stallaert, die anders de oorkonden betreffende Diest zoo wel kende, niet eens het reglement van 1333 vermeldt in het ‘Inventaire analytique des chartes concernant les seigneurs et la ville de Diest’ door hem, ten jare 1876, in Compte rendu des séances de la Commission Royale d'Histoire uitgegeven. Later nochtans, heeft hij voor zijn welbekend Glossarium - (dat, jammer genoeg, aan de letter O is blijven steken), - den tekst benuttigd van eene keure der Diestersche lakennijverheid, die hij dagteekent op 1333, maar die, naast zeer groote gelijkenissen met het reglement dat hier volgt, er ook op menige plaats in hooge mate van verschilt: zoo bestaat die keure - welke Stallaert vermeldt als ‘Keurboek der Lakengilde Diest, Wol- | |||||||||||||||||
[pagina 680]
| |||||||||||||||||
wevers (of Wolwerk), 1333’ - uit een grooter getal artikelen (ten minste 140), die daarenboven in eene andere orde gerangschikt zijn. In zijn tekst komen, ten anderen, als men dien vergelijkt met den mijnen, nogal belangwekkende varianten voor. Daarvan zal men zich gemakkelijk rekenschap kunnen geven door de redactie van mijne artikelen 41, 43, 56, 75 en 105 te vergelijken met die van de overeenkomstige artikelen door Stallaert benuttigdGa naar voetnoot(1). J. Vannérus. | |||||||||||||||||
[pagina 681]
| |||||||||||||||||
Dit sijn de keuren ende statute van der dekenien van den ghewande ende van al dien dat den wolwerke toe behoert, ghemaect, gheordeneert ende overeenghedraghen met mijn here den scepenen ende met den raede van der stad van Dyst, daer over waren portere drapernierse, die volghden dat dese vorghenoemde keuren ende statute goed ende orberlec sijn alder vorghenoemde stad. Welke ordinantie ghesciede in 't jaer Ons Heren M CCC XXXIII, sestiene daghe in de maent van meye.I.Men sal enghenen cottuin, spinael noch twin legghen in lakene, daer wit zide in gheet, enware twee corstripen op d'eerste ende, op een pena van XXX s. | |||||||||||||||||
II.Elc striept laken sal breet sijn op t'ghetoeuwe XLI tweste ende niet smaelre boven V vademe; ende die sal men gheven tieghen tscoren vanden werpen; ende van elken vademe die men af leet gaen boven die V vademe sal men ghelden 1 groten. | |||||||||||||||||
III.Een laken dat d'ene uten anderen es ghetreect mach men sceren also als men wilt, in dien dat sijn breyde heeft op die rame. | |||||||||||||||||
IIII.Engheen pleyn laken noch pleyn plet en sal men niet weven dat men te cope maect in den piffelere. | |||||||||||||||||
[pagina 682]
| |||||||||||||||||
Ende lakene och plette die men weeft in den dicdonnen cam ende die men vercopen sal solen breet sijn LII tweste ende niet smaelre. Ende de twest sal breet sijn XXX vademe ende elc van desen op een pena van XXX s. | |||||||||||||||||
V.Verworne lakene ende alrehande lakene sal men maken ten velde van gaerne in der wollen ghevervt; ende die stripe die men weeft op den velt voet van gaerne ghevervt in gaerne, en sal niet bredere sijn dan VI vademe breet ende dien buten ghebonden met ongheliken gaerne op den striep voet, elc op een pena van XXX s. | |||||||||||||||||
VI.Verworne lakene ende ondersponne mach yghelijc maken tsinen bedsten, in die dat in der wollen ghemaect sij ende van vaeruwen die niet verboden en es. | |||||||||||||||||
VII.Blaeu, sad bornet ende groene, op den stale die men daer toe sal ordineren, en sal men niet op roede werpen slaen ende daer men werren wilt; ende van den vorghenoemde gaerne op die vorghenoemde werpe en sal men niet bredere allene leghen dan eens donnen breet, elc van desen op een pena van XXX s. | |||||||||||||||||
VIII.Alle lakene met greynen ghemengt sal men d'ene uwt den anderen trecken, op een pena van XXX s. | |||||||||||||||||
IX.Sade ghemengde, sad groene ende blaewe ghemengt mengt met greynen mach men op vriemde werpen slaen, soe men ghelijcst mach den inslaghe, ende te desen lakenen en mach men maer t'viefte deel greynen doen, op 1 pena van XXX s. | |||||||||||||||||
[pagina 683]
| |||||||||||||||||
X.Alle garen stripte sal men tusschen hye ende vastenlavond op t'ghetoeuwe zedten; ende die daerna op ghezedt werden, sal men van elken ghelden XX s. Ende dijt selve sal men hauden van lakenen die met greynen sijn ghemengt, daer d'ene uwt den anderen niet ghetrect en es. | |||||||||||||||||
XI.Men sal ghelden van enen lakene dat gheldt I lb. grote ende daer beneden te samencope I groten. Ende dat daer boven gheldt tot XXX s, IIII ingelschen; ende boven XXX s., II groten. Wij meer name hij souds ghelden XXX s. ende een jaer sijns ambachts derven. | |||||||||||||||||
XII.Ende men sal hebben II ghesvoren strikere, ende si solen hebben van elken lakene III d. payements, ende solen te gelijc deylen; ende dat sal ghelden die d'laken vercoept; ende so wie en laken strike anders dan desen II, sal ghelden also dicke als hij 't dede van elke XX s. lakene. Ende si solen ghereit aldermakken sijn; ende waer des ghebreken aen dien, daer't ane ghebreict sal ghelden V s. Ende si en solen enghenen samencoep noch hoyscheit nemen. | |||||||||||||||||
XIII.Niemen van buten en sal engheen laken brenghen te coepe in Dyst, hi sal't leveren van lingden ende van vaerven ghelijc den lakenen van Dyst: van lingden op XX s., van vaerven op III lb. | |||||||||||||||||
XIIII.Elc laken dat ghecrust es ocht dorsteert met ziden sal ghelijc sijn tusschen beyde de lijsten even menech rijt tusschen de crucen: des sal't hebben VI rijte te | |||||||||||||||||
[pagina 684]
| |||||||||||||||||
baten ende boven sal't VI rijte moghen hebben meer dan onder; ende alse menech rijt als men vindt, sal elc rijt ghelden I groten. | |||||||||||||||||
XV.Item, die samencoperen van buten, die comanne brenghen van Lovene ocht van vorderen stede, solen hebben van enen lakene van enen pond grote ocht daer boven II groten; ende beneden I lb. g., IIII enghelschen. | |||||||||||||||||
XVI.Elc sal sijn laken de stripen doen sceren van den enen ende tot den anderen, op een pena van... (sic). | |||||||||||||||||
XVII.Men mach een laken niet cortere recken dan I elle van den sinen ghetughen, welke elle sal ghelden IIII groten. Ende also van elken vierdeel, I grote. Ende alle lakene strijpte die ghewaerdeert sijn op te rame ende de strijpen daeraf ghescoren, sal men cortere recken moghen ene halve elle sonder mesdaet. | |||||||||||||||||
XVIII.Alle lakene sal men XLI ellen lanc recken; di se corter recte ocht dade reeken soud's ghelden XXX s. Hen si dadt overmids scoert, so mach men 't, also menech werf als 't scoert, also meneghe elle corter recken sonder mesdaet. | |||||||||||||||||
XIX.Die een laken met voerraede scoert, om corter te reckene, sael's ghelden XXX s. | |||||||||||||||||
XX.Die sonder scoren enen naet naiet, om de waerdeerre te bedrieghene ende corter te reckene, sael's ghelden XXX s. | |||||||||||||||||
[pagina 685]
| |||||||||||||||||
XXI.Die dit weet ende niet voert en breinct ende seghet, sal ghelden X s. | |||||||||||||||||
XXII.Men sal elc laken XL ellen lanc leveren; dij't corter leverde, soude ghelden XXX s. Ende pleine, XXXIX ellen, oec op XXX s. | |||||||||||||||||
XXIII.Men sal elc laken neghendalf vierdeel breet op de rame zetten. | |||||||||||||||||
XXIIII.Elc laken sal men XLI tweste breet sceren ende elken twest van XXX vademen ocht tghetughe daer af; die smaelre sceert, sal ghelden XXX s. Ende men sal op t'ghetoeuwe niet laten afgaen, op een pena van XXX s. Even guet van warpe tusschen beidecghen (sic), hen were dat heme warp ghebrake, so mach hi van betteren warpe sceren. | |||||||||||||||||
XXV.Ende de striepen selen sijn doergaens ghelijc over al even breet ende die zide die men in sceert, op een pena van XXX s. | |||||||||||||||||
XXVI.Die cottuingaren bi witte zide leeght, sael's ghelden XXX s. | |||||||||||||||||
XXVII.Die twijn ocht ander linengaren in lakene weven duet, sael's ghelden XXX s. | |||||||||||||||||
[pagina 686]
| |||||||||||||||||
XXVIII.Die enigherande striepte lakene die buten Dyst ghemaect sijn onder Dystersche lakene sedt ende buten Dyst vuert, sael's ghelden van elke lakene V lb. | |||||||||||||||||
XXIX.In Ingheland sal men elc laken XXVIII gerden lanc leveren; in Vrancrike, XXI ellen van Pariis; in Tsampaengen, XXXI ellen van Tsampaengen, elc op een pena van XXX s. | |||||||||||||||||
XXX.So wie een laken ghesighelt ocht onghesighelt cort, waer men 't vindt ocht die metter waerheit daeraf werdt verwonnen, sael's ghelden V lb. ende sal d'laken verliesen. Ende werdt hi daeraf ghedefameert sonder daet, hi sal heme ontsculdeghen daeraf na raet der guldekene. | |||||||||||||||||
XXXI.Die lakene besleet ocht duet beslaen ende enwech vuert ocht duet vuren, de waerdeerre en hebben se besien, sael's ghelden X lb. | |||||||||||||||||
XXXII.Di se ute dreeght, de waerdeerre en hebben se besien, sael's ghelden XX s. | |||||||||||||||||
XXXIII.Men sal engheen laken noch plet maken daer hout toe sijn sal, op enen panduen van III lb. ende d'laken te verliesen, si en hebben's orlof der deken. | |||||||||||||||||
XXXIIII.Wie vervverre dijnc houtte wieins dadt ware van binnen ocht van buten, soud's ghelden VI lb. ende I jaer sijns ambachts darven, hen ware van blauwen ghehout op enen stale di mer toe sal ordeneren. | |||||||||||||||||
[pagina 687]
| |||||||||||||||||
XXXV.So wie die jeghen de keuren sijn alse van vaerwen in 't huis te coepe duet brenghen ocht vercoept, sael's ghelden XX s. Hen si dat de ghene die 't vercoept heme ontsculdeghe met sinen eide dat sonder sinen wetene es, so sal deghene die 't duet vercopen ghelden XX s ende d'laken verliesen. | |||||||||||||||||
XXXVI.Engheen lakene die van buten comen, die jeghen de keuren sijn, alse van vaeruwen ende van striipt garne, en sal men te Dyst vercoepen, op een pena van XXX s. ende d'laken te verliesene. | |||||||||||||||||
XXXVII.Ende dat selve dat men van den ghehouten werke hauden sal, sal men hauden van alrehande ghescoude werke, enware dat maer in pueer water ghescoudt ware. | |||||||||||||||||
XXXVIII.Die in een strijpt laken foilgegaren ocht ghescoudt garen. roseit garen, neven garen, garen van dromen ocht pertsiin garen, met foilge ocht met houte weven duet, ocht ghemengt garen daer ghesuertere wolle toe es, ocht garen daer suertere toe es, sael's ghelden XL s. | |||||||||||||||||
XXXIX.So wie wolle, garen, lakene maect ocht maken duet met foilgen ocht met houte ghescoudt, sael's ghelden V lb. ende een jaer sijns ambachts darven, ende daertoe verliesen datter mede ghemaect es. | |||||||||||||||||
XL.Die wolle, garen, lakene suert ocht duet suerteren, de guldekene ocht de waerdeerre en hebben se ghesien eer men se in de suerte duet, sael's ghelden V lb. ende een jaer sijn ambacht verliesen. | |||||||||||||||||
[pagina 688]
| |||||||||||||||||
XLIGa naar voetnoot(1).Dat men met greynen maect sal puer sijn; dire ander rode toe varuwe dade soud's ghelden X lb. Ende dies 't ware ende doen dade, soude I jaer sijns ambachts darven ende ghelden X lb. ende sijn ware verliesen. | |||||||||||||||||
XLII.Dat men met meden verwet, daer en sal men anders niet dan mede toe doen, sonder in de weet cope, op een pena van V lb. Die anders duet, sal I jaer sijns ambachts darven ende de ware verliesen. | |||||||||||||||||
XLIIIGa naar voetnoot(2).Men sal enghene rode wolle meinghen met wolle die ghegraind es, op enen panduen van X lb. | |||||||||||||||||
XLIIII.Die van sinen lakene den comannen anders seight ocht duet verstaen van varuwe ocht van meingsele dan si sijn, sael's van elken laken ghelden X lb. | |||||||||||||||||
XLV.Alle lakene, die van wollen metten boghen gheslaghen werden ghemaect, selen sijn van goeder wollen, niet van vlocken, noch van afscote, noch van campwollen, noch van noppelinghen, noch van quader- | |||||||||||||||||
[pagina 689]
| |||||||||||||||||
wollen die te versegghene es. Di se anders maecte, soud's ghelden III lb. Ende die ware sal men bernen. Die die wolle sloghe, soud's ghelden XX s. ende den boghe daer men se mede sleet sal men bernen. | |||||||||||||||||
XLVI.Wolle di men metten boghe sleet, sal men slaen openbaer, niet op sulre, noch in kelre, noch in cameren, noch in heymelike stede, noch metter nacht. Di se anders sloghe ocht slaen dade, hen ware met orlove der guldekene, soud's ghelden X s. | |||||||||||||||||
XLVII.Alle pleyne lakene sal men maken van wevele uten warpe ghetreect; dier ander warp toe duet, sael's ghelden XX s. | |||||||||||||||||
XLVIII.Wat laken dat overgheet op de rame, sal men doernayen daer 't overgheet, ende vercoepen met dien selven nade, ende dat sal men de coman seghen; die's niet en duet, sael's ghelden XX s. | |||||||||||||||||
XLIX.Die eens samencopers laken vercoept, ende es't dat die samencopere helpt coepen ende den coman niet en seight dat die's samencopers es, sael's ghelden XL s. | |||||||||||||||||
L.Die lakene buten Dyst weven, vollen ocht recken duet, sal verliesen t'garen ende d'laken. Diis sal hebben mijn here t'deerdeel, de stad t'deerdeel, ende de ghene die 't vindt t'deerdeel. | |||||||||||||||||
LI.Wat lakene dat grover es ter eenre stad dan ter andere, dat sal men in 't groefste legghen; die's niet | |||||||||||||||||
[pagina 690]
| |||||||||||||||||
en duet, sael's ghelden XXX s., ende dat laken en sal men niet sighelen. | |||||||||||||||||
LII.Die een laken van der ramen duet onghesighelt, hen si met orlove der sigheleren, ocht dat hi de sigheleren niet hebben en can ende hij't dan af duet met ghetughe van II gheburen, anders sal hij's ghelden XX s. | |||||||||||||||||
LIII.Die sijn sighelghelt ontheelt, sael's ghelden III s. | |||||||||||||||||
LIIII.Die een vreemt laken sighelen duet metten sighelen van Dyst, sael's ghelden V lb. ende d'laken verliesen. Dij't sighelt wetende sijns, sael's ghelden XX s. | |||||||||||||||||
LV.Alle pleyne lakene sal men sighelen ende [XLI] XXXIX ellen lanc leveren onghecort; wat si langher sijn, dat selen de comanne toe hebben; sijn si cortere, dat sal men den comannen ghelden, op I pena van XXX s. | |||||||||||||||||
LVIGa naar voetnoot(1).Van alrehande gheveruden lakenen sal men van enen ghehelen lakene gheven te doechtghelde II st. Van een steen wollen di men weedt ocht verwet, I d. | |||||||||||||||||
[pagina 691]
| |||||||||||||||||
Van enen stene garns dat men duet weeden, II d. miten. Van eenre bleecker weerpen, II d. miten. Van eenre zader weerpen, IIII d. miten. Van alrehande gheveruden weerpen, van eenre weerpen, II d. miten. Die meer gheeft, nempt ocht eischt, sael't ghelden V s. | |||||||||||||||||
LVII.Die buten Dyst enigherande varwe maken duet, sal I jaer sijn ambacht verliesen ende ghelden LX lb. Ende men sal buten Dyst niet doen veruwen noch weeden, en si met orlove der dekene ende niet boven enen halven steen, op XX s. | |||||||||||||||||
LVIII.Die lakene vurt buten Dyst die einech sins jeghen den keuren sijn alse van varwe, di se vercoept ocht vercoepen duet ocht daer men se bi vindt te coepe, sael's ghelden LX lb. ende een jaer sijn ambacht verliesen. | |||||||||||||||||
LIX.Die eneghe lakene van buten binnen Dyst bereet, hen si met orlove, sael's ghelden III lb. | |||||||||||||||||
LX.Die met noetsloesteren ocht met scorsen van noetbomen verwet ocht verwen duet, sael's ghelden C s. ende sal datter mede gheverwet es verliesen, ende een jaer sijns ambachts derven. | |||||||||||||||||
LXI.Van cobwollen en sal men maken enghenrehande ghewant binnen Dyst dijs vore dien vorghenomde dach niet en es beghonnen; so wie dat jeghen duet die sal verliesen wolle, garen, ocht d'laken, ende daertoe XL s. | |||||||||||||||||
[pagina 692]
| |||||||||||||||||
LXII.Engheen samencopere sal samencoep nemen hen hebbe ghesuoren, op I panduen van XXX s. ende sijn ambacht te verliesene. | |||||||||||||||||
LXIII.Wat samencopere die over ware ocht daer bi wetende sijns, daer men enech laken min dan XL ellen lanc leverde, hi en brencht vort, soud's ghelden XX s. | |||||||||||||||||
LXIIII.Vier knecte, die mer toe sal setten, selen de lakene di men te Dyst in 't huis vercoept, draghen ende selen van eenen lakene ocht van II ocht van III die men met enen godspeninghe vercoept, een slecte mite hebben te draghene; es er meer dan drie, so selen si hebben I dobbel mite van draghene. | |||||||||||||||||
LXV.Die godspenninghe van den lakenen sal men werpen in een busse di mer toe in d'lakenhuis sal hanghen ende die sal men gheven doer Gods wille daer si wale bestaede sijn, gheliker wijs dat men 't sal ordenen. Ende die die godspenninghe in die busse niet en werpt, sael's ghelden III s. | |||||||||||||||||
LXVI.T'draeghelt selen de ghene ghelden die de lakene vercoepen ende die 't ontheelt ende daeraf voer de guldekene wert beclaecht, sael's ghelden III s. ende die knecht die t'onrechte claecht sal sijn ambacht verliesen. | |||||||||||||||||
LXVII.Die sijn laken dat vercocht es selver dreeght, sael's ghelden III s. | |||||||||||||||||
[pagina 693]
| |||||||||||||||||
LXVIII.Men sal enghene striept lakene in 't huis van Dyst vercoepen te snede, si en sijn te Dyst ghemaect, op een pena van elken lakene XX s. | |||||||||||||||||
LXIX.Die met eenre ellen met, die te cort es, sael's ghelden III lb. | |||||||||||||||||
LXX.Die voer iemans stapel compt staen als er comanne voer sijn, hen ware deghene die voer de naeste stapele staen in beiden siden, ocht hi en werde van den comannen ocht van den ghenen die de lakene vercoepen daer toe gheropen, sael's ghelden XVIII d. | |||||||||||||||||
LXXI.Die enighen coman die lakene besiet ocht dijngt voer iemans stapel daeraf treect ocht ruept, sael's ghelden III s. | |||||||||||||||||
LXXII.Vrouwen ende haer manne en selen beide in 't huis niet staen te male met lakenen, op I pena van III s. | |||||||||||||||||
LXXIII.Hen selen maer si twee voer enen stapel staen met lakenen, op een pena van III s. | |||||||||||||||||
LXXIIII.Daer si twe t'enen stapel staen van dien stapelen die aen de wande ligghen, daer sal d'ene staen aen de want ende d'ander voer den stapel, op I panduen van III s. | |||||||||||||||||
[pagina 694]
| |||||||||||||||||
LXXVGa naar voetnoot(1).Dijt es van den kemmerssen binnen Dyst.
Enghene kemmersse sal meer dan twerhande wolle bi hare hebben te kemmene, op enen panduen van III s. Noch meer dan twe stene te male, ende niet langher dan veertien nacht, oec op III s. Noch si en selen enghene waghe bi hen hebben noch elre wolle weghen, elc op I pena van III s. Ende die hen laet wolle weghen ocht hulpe daer toe duet, sael's ghelden III s. Welke kemmersse wolle versaelft ocht op d'erde leeght om meer te weghene, sael's ghelden XX s. Wat kemmerssen daer men menegherhande wolle bi vijndt, die sal men na hoer recht handelen, met rade der guldekenen. | |||||||||||||||||
LXXVI.Dijt es van den spinnerssen bynnen Dyst.
Elc spinnersse en sal maer enen steen wollen bi hare hebben, ende niet meer dan vierderhande, ende niet langher dan XIIII nacht, elc op I pena van III s. Van alrehande wollen van der waghen ende van alrehande gaerne bi hen te hebbene ende te vindene sal t'selve sijn dat es van den kemmerssen, ende oec van gaeme op d'erde te legghene om meer te weghene. Elc spinnersse sal enen hellincsteen gaerns in drien stucken haspelen ende van strijpgaerne 't pond in drien stucken, elc op een pena van III s. | |||||||||||||||||
[pagina 695]
| |||||||||||||||||
LXXVII.Scroderssen, nopperssen, setterssen, vleighere ende vleigherssen ende oec andere die porteren dienen ende werken ten wolwerke, die garen maken ocht vercoepen, selen betonen den guldekenen waent hen die wolle es come, daer sij 't af begheren, op een pena van XXX s. ende t'garen te verliesene. | |||||||||||||||||
LXXVIII.Een settersse en sal maer een laken te settene nemen ende daer bi bliven tot bereet es ende afdoen mach men 't afdoen op dien dach. Maer blivet op de rame dien dach, so moghen sie een ander laken mede nemen te settene ende elc als 't bereet es afdoen na sijn behoerte. Die anders duet, sael's ghelden III s., hen si met wille der gherre dijs de lakene sijn. | |||||||||||||||||
LXXIX.Die een rame gheloeft te haudene ende di se niet en helt, sael's ghelden III s. | |||||||||||||||||
IIIIXX.Die een rame bespreict ende niet en bereict, sal ghelden t'reicghelt, op een pena van III s. | |||||||||||||||||
IIIIXXI.Die sijn lakene tusschen beidenden (sic)redelike ghelijc niet en duet noppen, sal ghelden van elker lakene VI s. | |||||||||||||||||
IIIIXXII.Die werken aen wolwerch ende niet en comen te dien tide dat si gheloven te comene, selen's ghelden III s. | |||||||||||||||||
IIIIXXIII.Ende die na gheselscap beiden si en gaen ten werke sonder beiden na gheselscap, si selen's ghelden III s. | |||||||||||||||||
[pagina 696]
| |||||||||||||||||
IIIIXXIIII.Die verhuert es ten wolwerke ocht werc heeft meer dan t'enen daghe en sal ter platsen niet comen, op een pena van III s., also dicke al sij 't duet. Ende de wevere selen over de zoe staen, op een pena van III s. | |||||||||||||||||
IIIIXXV.Die heme ter platsen verhuert sal sonder beiden van der platsen gaen, op een pena van III s. | |||||||||||||||||
IIIIXXVI.Die seight meer dan sijn loen es, sal ghelden III s. | |||||||||||||||||
IIIIXXVII.Die werken duet ende min seight dan hi te lone gheeft, sael's ghelden III s. | |||||||||||||||||
IIIIXXVIII.Wat wever tens anders mans behoef enen wevere huert, hen si met heme wonechtech ende in sinen brode, sael's ghelden V s. | |||||||||||||||||
IIIIXXIX.Wat wevere en laken meswevet, sael't beteren den ghenen diest est, na raed der guldekene, ende sael's ghelden III s. Ende t'selve sal sijn van den volren, van kemmerssen ende van spinnerssen, alse van haren werke. | |||||||||||||||||
XC.Nieman en sal plette maken, hen si bi wetene ende orlove der guldekene, op I panduen van XXX s. | |||||||||||||||||
XCI.Tapijtwevere en selen engheen werc werken de waerdeerre en hebben t' garen besien ende hen si cont ghedaen waent coemt ende wiems 't es, ocht si selen's ghelden X s. | |||||||||||||||||
[pagina 697]
| |||||||||||||||||
XCII.Die wolle, garen ocht lakene die si onder hebben alse te werken te weets legghen sonder wilcore tsgheens diest es, ocht orlof der guldekene, selen's ghelden XXX s. Ende dij't anders heldt, sal verliesen dat hi daer opleent ende ghelden XXX s. | |||||||||||||||||
XCIII.Die wolle, garen ocht lakene iemanne onthauden voer ander scout dan si daer aene verdient hebben, selen's ghelden III s. | |||||||||||||||||
XCIII.Die werc verdingt dat ten wolwerke behoert sael't werken gheliker wijs dat hij 't verdingt, ende versoemt hij 't bi sinen oexune, hi sael's ghelden III s. Ende vordane sal hij 't beteren den ghenen diest werc es, na der ordenancie der guldekene. | |||||||||||||||||
XCV.Nieman en sal garen noch wolle vercoepen hen sal seghen diest es op dat men's heme vraeght; ees't dat hij's niet en seight, ocht enen anderen noemt ende lijght, hi sael's ghelden XV s. | |||||||||||||||||
XCVI.Alrande wollengaren ende de band dar af sal al eens sijn, op een pena van III s. | |||||||||||||||||
XCVII.Daer dekene ocht waerdeerre van haren weghen wolle, garen ocht lakene vinden, ocht enegherande dinghe die te wolwerke toe behoerende sijn, die te calengeerne sijn ocht daer si ane twivelen, die sal men legghen in sekere hand, ende daer men 't onder vindt sal tonen waent heme comen es na raed der guldekene ocht hi sael's ghelden XXX s. | |||||||||||||||||
[pagina 698]
| |||||||||||||||||
XCVIII.Die de dekene ocht de waerdeerre van desen vorghenoemden dinghen in haren ambachte alse van waerdeerscape beleet ocht hen nijt en laet warderen, soude ghelden alselke mesdaet als hi verboert heeft ende daer toe XXX s. | |||||||||||||||||
XCIX.Die eniken guldeken om sijn dekenscap ende sijns ambachts wille van der dekennien ocht eniken waerdeerre van desen voerghenoemden dinghen in waerdeers ambachte om sire waerdeerscap mespreict ocht mesbiedt, sael's ghelden XL s. Dien sleet, sael's ghelden X lb. | |||||||||||||||||
Diit sijn de keuren van der dekenien buten Dyst in vremden lande.C.In alle maercte buten Dyst, sal men te ghemeinen orbore ende onrecht mede te weerne, van elken lakene gheven I vierlinc. Ende van enen sacke wollen, I d. st. Ende van eerre balen greynen, II. d. st. Die's niet en duet, sael's ghelden VI d. st. Endedie met voirade verberght, sael's ghelden XII st. | |||||||||||||||||
CI.Elken gultbrueder sal men helpen sijn onrecht weren die heme beclaecht van onrechte, na raed der guldekene; ende die heme beclaecht van onrechte ende achter blijft metten rechte, sael's ghelden XL d. st. ende sal daer toe ghelden de cost di men daeromme ghedaen heeft. | |||||||||||||||||
[pagina 699]
| |||||||||||||||||
CII.Elc guldbrueder sal den guldekenen sijn onderhorech ende te hen comen daer sij's te doene hebben alsii't hen laten weten ende ontbieden, op een pena van VI d. st. | |||||||||||||||||
CIII.Vrechtere selen die lakene die si onder hebben met ghewaereghen orconde vercoepen ende oec wolle copen ende scepen, ocht si selen's van elken lakene ghelden XL d. st. Ende van elken sacke wollen, een half marc st., ende si selen hebben van elken lakene dat si vercoepen te lone XII d. st. Van elken sacke wollen dien si in de maercte coepen, V s. st. Ende van elken sacke dien si op t' land copen, 1/2 marc st. Ende t'kariteit sal der wollen volghen ende die's niet en laet der wollen volghen, sael's ghelden van elken vliese XL d. st. | |||||||||||||||||
CIIII.Vrechtere selen rekeninghe doen met ghewareghe orconde den ghenen die's goet es dat si vuren op dat sij't begheren, ende die's niet en doen selen de gulde verliesen tot dien tide dat si rekeninghe ghedaen hebben ende den guldekenen ghnoech ghedaen van der mesdaet. Ende die ongherechte rekeninghe duet ende daermede wert bevonden metter waerheit sael's ghelden III marc st. | |||||||||||||||||
[pagina 700]
| |||||||||||||||||
Dijt sijn de keuren van twesten die de comanne hebben moghen buten Dyst in marcte ocht op de weghe ende van alrande mesdaet.CV.Wat comanne van Dyst die anderen buten Dyst in marcte ocht op de weghe daerwert och wederkerende verspreict, sael's ghelden XII d. st. Sleet hine ocht stoet hine, hi sael's ghelden II s. st. Die enen staf ocht andere ongheslepene wapene trect op iemanne te slaene, sael's ghelden II. s. st. Die anderen darmede sleet, sael's ghelden III s. st. Die den anderen in oxune beghiet, sael's ghelden III s. st. Die [on]gheslepene wapene op anderen trect, sael's ghelden IIII s. st. Sleet hine darmede sonder wonde, hi sael's ghelden XV s. st. Die den anderen wondt, sael's ghelden XXX s. st, Die vrede ontseighet, sael's irstwerf ghelden XL st.. anderwerf XL d. st., derdwerf XL d. st., vierdwerf XX s. st.; vieftwerf sal hi verloren ghemeescap ende gheselscap vanden guldenbruderen dienst ende werc van wolwerke ende al de gulde, hi en becri se weder. Die anderen anxteneert met scietene, sael's ghelden XV s. st.Ga naar voetnoot(1). Die na anderen weerpt, sael's ghelden IIII s. st. Gheraect hine sonder wonde, hi sael's ghelden V s. st. Die anderen sijn clederen scoert, sael's ghelden V s. st. | |||||||||||||||||
[pagina 701]
| |||||||||||||||||
Die anderen te huse ende te hove soect in oxune sael's ghelden XV s. st. Sleet hine daerin sonder wonde, hi sael's ghelden XX s. st. Wondt hine daerin, hi sael's ghelden XLV s. st. Die mesduet ende dien mesdaen wert in desen voerghenoemden manieren selen beteren na raed ende ordenantie der guldekenen ende beteringhe nemen; die's niet doen en woude, soud's ghelden XL s. st. ende de gulde verliesen. Ende die die zoene stoerde ocht stoeren daden in dien oxune ende daraf werdt verwonnen metter waerheit, sael's ghelden C.s. st. | |||||||||||||||||
CVI.Die enigherande weedspel jeghen vreemdeliede ocht in de scoppe speelt met daghe, hi sael's ghelden II s. st.; metter nacht, sal hij's ghelden IIII s. st. Wat mesdaet die men verboert voer de guldekene ocht in de scoppe, die sal sijn dobbel. | |||||||||||||||||
CVII.So wime mesdaen wert, sael't claeghen ende tonen den guldekenen als hi sculdech es te doene, ocht hi sal de gulde verdesen ende daertoe alsoelke mesdaet ghelden alse aen heme verboert es, ende die mesdadeghe en sal niet min die mesdaet beteren, werdt hi daraf metter waerheit verwonnen. Die sonder bedwanc van rechte anderen richteren claecht buten lands dan sinen guldekenen, sael's ghelden I marc st. | |||||||||||||||||
CVIII.Die scout maect in gheselscap daer andere commer ocht scade af hebben, sal uter gulden sijn ghesloten tot dien tide dat hi daraf na raet ende ordinantie der guldekene ghnoech heeft ghedaen ende sal daer toe ghelden XL d. st. | |||||||||||||||||
[pagina 702]
| |||||||||||||||||
CIX.Die enen ... coman en ... er herberghen .... II d. st. ende in de ..... ech betalen ocht ..... XII d. st. Ende die w(ande)lende man die spise ocht dranc aen(v)eerdt onghenoedt ende siin g(helae)ch niet en betaelt (sa)l sijn verseight van gheselscape van al den guldenbruederen tot dien tide dat hi sijn ghelaech betaelt heeft, ende daer toe sal hi ghelden VI d. st. | |||||||||||||||||
CX.Die boven IIII lakene heeft en sal engheen samencopere sijn; die daerboven samencoep name ocht die heme boven IIII lakene holpe verberghen el, soud's ghelden V s. st., ende daertoe der gulden darven tot dien tide dat hij 't ghebetert heeft. | |||||||||||||||||
CXI.
| |||||||||||||||||
CXII.Wat guldebruedere die gheselscap hebben ende ghemeetscap met den ghenen die de gulde hebben verboert, ocht dien gheselscap ende ghemeetscap der guldbruedere ontseight es, selen sijn in die selve mesdaet die deghene verboert heeft, dien de gulde ontseight es. Explicit de dekenie van Dyst. |
|