| |
Mededeelingen namens Commissiën.
1o) Commissie voor Middelnederlandsche letteren. Zitting van 22 Februari 1905. Namens
| |
| |
de Commissie deelt de heer K. de Flou, secretaris, het volgend verslag over die zitting mede:
Zijn aanwezig: de HH. Gailliard, voorzitter; Broeckaert, Jhr. de Gheldere, Jhr. de Pauw, de Vrfese, leden, en de Flou, secretaris.
De H. de Flou leest het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van December 1904. Het wordt goedgekeurd.
De H. de Pauw vraagt hoe het staat met de uitgave van den Riddertol van Antwerpen?
De H. Gailliard antwoordt dat hij nog een paar maanden tijd daarvoor noodig heeft.
Spreker geeft vervolgens lezing van zijne nota over het fragment van den Wapene Martijn.
De H. de Pauw heeft berekend, dat de bestaande leemten in het fragment van den Wapene Martijn geheel zouden aangevuld worden, indien er een ander blad tusschen gevoegd ware. Er zal aan de Academie oorlof tot het drukken van het fragment en de medegaande nota gevraagd worden.
De H. de Vreese acht het noodig en regelmatig eerst eene Commissie van drie leden te benoemen, bij voorbeeld door de HH. de Flou en de Vreese den H. Gailliard toe te voegen. Is dat stuk het drukken waard? Dat is immers de kwestie.
De H. de Pauw. Ik had bij dringendheid het fragment in mededeeling gevraagd, omdat ikzelf met den Wapene Martijn onledig ben; maar nu zullen de twee Commissarissen tegen April verslag kunnen geven.
De H. Gailliard vindt het raadzaam alle aangeboden werken, zelfs de nu voortgezette Middelned. fragmenten van den H. de Pauw, aan eene Commissie van twee leden te onderwerpen.
De H. de Pauw verzet zich tegen dien eisch. Hij wil zijn begonnen werk voort afdrukken, zonder verderen uitstel. Moest men dat princiep toepassen, dan zou de
| |
| |
Keure van Hazebroek ook nog aan eene Commissie moeten vertoond worden. Voor al onze leden moet dan dezelfde regel gelden.
De H Gailliard verklaart daar geen bezwaar in te zien.
De H. de Vreese. Ik ben 't geweest, die 't voorstel gedaan heb. In December hoorde ik een verslag van de October-zitting lezen, waarin gedoeld werd op de vraag van den H. de Pauw wegens het afdrukken van aangenomen werken, naar volgorde. Dat punt heb ik toegelicht, en den H. de Pauw genoemd als zijnde ook in retard. Ik wist bij toeval, dat ons geacht medelid zijne 4e aflevering der Mnl. fragmenten aan 't drukken was. Daarom heb ik de vraag gesteld of dat vervolgwerk toegelaten was geweest. wat den inhoud ervan betreft. Er worden trouwens dingen herdrukt, die reeds van elders bekend en van overlang gedrukt zijn. In 1891 werd een plan van het werk gegeven, maar ik vermeen niet, dat de thans gedrukte gedichten er moesten in komen.
De H. de Pauw. Er is een voorstel gedaan geweest om al de destijds bekende fragmenten te drukken. Van sommige andere werd afgezien: maar nog andere, in den loop der uitgave, kwamen erbij. Nooit heeft men daar eenig bezwaar tegen gehad. Lang is het werk dan onderbleven; maar onlangs heb ik den H. de Potter gezegd, dat er eene 4e aflevering met nieuwe gewrochten persklaar was. De H. de Potter heeft mijn handschrift bij den drukker besteld. Ik heb het naderhand nog moeten terughalen. Drie, vier maanden geleden heb ik, hier in de Commissie, verklaard een nieuw gedeelte te zullen drukken. Ik eisch een extract uit het proces-verbaal der zitting, waarin dat geschiedde.
Spreker treedt daarop in verdere beschouwingen nopens de wijze waarop hij zijne uitgaven bewerkt. Hij is voorstander van diplomatische uitgaven, waaruit de geleerden, naderhand, bij middel van nieuwe teksten en fragmenten, een definitieven tekst kunnen vaststellen.
| |
| |
Hij gewaagt van zijne fragmenten van den Spiegel der Sonden, welke zeer te stade gekomen zijn bij de uitgave van dat werk door Verdam ondernomen.
Ten andere, besluit de H. de Pauw, geef ik teksten uit op de wijze, die ik acht met de eischen der wetenschap te strooken.
De H. de Vreese betuigt zijne tevredenheid omdat hij antwoord op zijne vraag bekomen heeft. Hij vordert niet, dat de werken, die thans in gang zijn, opnieuw zouden onderzocht worden.
De H. de Flou geeft uitleg over het verhandelde ter zitting van Augustus 1891, alwaar voor het eerst beslist werd de Mnl. fragmenten uit te geven, welke de H. de Pauw verlangde te laten verschijnen.
De H. de Pauw meldt nog, dat hij voor zijn werk tafels, glossarium, enz., gereed heeft, die het eerste deel der fragmenten moeten volledigen; hetzelfde zal gedaan worden voor den inhoud van het 2e deel. Voor de Historie van Troyen zal ook zoo gehandeld worden. Hij acht dus zijne werkwijze in dat opzicht goed te zijn.
Tusschen de HH. de Vreese, Gailliard en de Pauw ontstaat eene gedachtenwisseling omtrent den inhoud en de bewerking van evengenoemde Fragmenten, de Historie van Troyen, de Borchgravinne van Couchy, enz.; over de methode's van bewerking, de mogelijkheid van tekstverbeteringen en wat dies meer. Tot besluit kondigt de H. de Vreese aan, dat hij voornemens is een ontwerp van reglement voor de uitgaven der Commissie voor Middelnederlandsche letteren voor te dragen.
2o) Commissie voor het Onderwijs in en door het Nederlandsch. Zitting van 15 Maart 1905. Namens de Commissie deelt de secretaris de heer Jan Boucherij het volgend verslag over die zitting mede:
De Commissie zet haar onderzoek voort over de leerprogramma's, bij het middelbaar onderwijs in gebruik;
| |
| |
zij duidt eenige middelen aan, om het onderricht van het Nederlandsch in de scholen te bevorderen; zij onderzoekt. welk practisch gevolg aan de verslagen over de verschillende programma's kan gegeven worden.
|
|