de beoefening van onze literatuur, aan de verdediging van onzen taalstrijd gewijd had.
Hoewel het afsterven van Dr Snieders sinds lang te voorzien was, treft het ons pijnlijk. Zijn dood is een gevoelig verlies voor de Nederlandsche letterkunde, voor de Vlaamsche Beweging, voor de Koninklijke Vlaamsche Academie.
Ik meen te mogen verklaren, dierbare Collega's, dat ons instituut, door zijne samenstelling, door zijne werkzaamheden steeds zich zelf wist te verdedigen tegen de hatelijke aanvallen zijner talrijke vijanden. Toch was het ons aangenaam Snieders altijd strijdvaardig te zien, waar de Koninklijke Vlaamsche Academie bestookt werd.
Reeds in de openbare zitting van 29 December 1889 bracht hij hulde aan de werkzaamheden der Academie, en bepaalde op meesterlijke wijze haren werkkring.
‘Binnen- en buitenland heeft haar aan het werk gezien’, zegde hij, ‘en ingezetenen, evenals vreemdelingen, bekennen volmondig dat zij hare nationale zending stipt is getrouw gebleven, dat zij een Vlaamsch letterkundig en wetenschappelijk lichaam is, en voorts vreemd blijft aan de twisten der verschillige staatspartijen, die het land verdeelen... Houdt zich de Academie met voorliefde bezig met het ontdekken, bestudeeren, afschrijven en uitgeven van meesterstukken, die tot ons letterkundig verleden behooren, dan is het er nochtans verre van af, dat zij de belangen van den tegenwoordigen tijd zou uit het oog verliezen.