Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1904
(1904)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |||||
Zitting van 16 Maart 1904.Aanwezig de heeren Sermon, bestuurder, Segers, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, van Even, Coremans, Bols, Muyldermans, de Flou, Claes, Janssens, jhr. de Gheldere, Prayon-van Zuylen, Simons, de Ceuleneer, werkende leden; de heer Boucherij, briefwisselend lid. Door den bestendigen secretaris wordt het verslag gelezen over de zitting der maand Februari, hetwelk wordt aangenomen. | |||||
Aangeboden boeken.Door de Regeering:
Bibliographie de Belgique, December 1903; Januari 1904, no 1-3.
Le Musée belge, 1904, no 1. - Bulletin bibliographique et pédagogique, no 2.
Revue de l'Université de Bruxelles, 1903-1904, no 5.
Bulletin des Commissions royales d'art et d'archéologie, 1903, no 1-4.
Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée belge, 1904, no 3. | |||||
[pagina 130]
| |||||
Revue sociale catholique, 1904, no 5
Annales des travaux publics en Belgique, 1904, no 1.
Arbeidsblad, 1904, no 1.
Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde, 1904, no 1 en 2.
Idem van den Geschied- en Oudheidkundigen kring te Kortrijk, 1e jaar, no 3.
Académie royale de Belgique. - Bulletin de la classe des Lettres et de la classe des Beaux-Arts, 1903, no 11 en 12.
Actes ou procès verbaux des séances tenues par le conseil de l'Université de Louvain. 1e deel, 1432-1443.
Matricule de l'Université de Louvain, I, 1426-1433.
Bulletin de l'Agriculture, 1904, no 1.
Door de heeren Coopman en Siffer: De Taalstrijd hier en elders, 1903-1904, no 2-4.
Door den heer J. Muyldermans: Lessen en Studiën. Proeven van Letterkundige ontledingen.
Door jhr. F. van der Haeghen: Bundel, inhoudende de tooneelstukken van Em. van Goethem | |||||
[pagina 131]
| |||||
Door den heer V. van der Haeghen: La conspiration pour délivrer Gand et la Flandre de la domination espagnole en 1631.
Door den heer J. Muller: Van den vos Reynaerde. Met inleiding, aanteekeningen en woordenlijst door J.-W. Muller en J. Buitenrust Hettema.
Door de Société d'Archéologie, van Brussel: Annales, 1904, 1e en 2e afl.
Door den heer Mart. Rudelsheim: Peter Benoit-nummer. Sanderus' Bibliotheca belgica manuscripta. Lucas d'Heere.
Door den heer P.-J. Goetschalckx: Bijdragen tot de geschiedenis bijzonderlijk van het aloude hertogdom Brabant, 3e jaar, no 2.
Door de Académie royale d'archéologie de Belgique: Annales, 55e deel, no 3. - Bulletin, 1903, no 4.
De laatstverschenen afleveringen van Biekorf, St.-Cassianusblad, Het Katholiek Onderwijs, De Vlaamsche Kunstbode, Revue sociale catholique, De Tuinbouw, Biekorf.
De heer van Even vraagt het woord om nog eene hulde te brengen aan wijlen het medelid hoogleeraar Alberdingk Thijm. Hij drukt zich volgenderwijze uit: | |||||
[pagina 132]
| |||||
De Koninklijke Vlaamsche Academie deed in Februari j.l. een smartelijk verlies in het afsterven van ons veelgeacht medelid Dr Alberdingk Thijm. Verhinderd onze laatste zitting bij te wonen, is het mij niet vergund geweest over hem hier een laatste woord van aandenken te spreken. Heden kom ik u verzoeken mij daartoe eenige stonden te verleenen. Sedert vijf en dertig jaren was ik met Alberdingk Thijm bevriend. Het was zijn oudere broeder, mijn onvergetelijke vriend Jozef-Adelbert, Nederland's beroemde kunstkenner en befaamde dichter, die mij met hem in aanraking bracht. Ik beschouwde hem van eerst af als een deftig, aangenaam en zeer belezen man. Hij werd mijn vriend en bleef het tot aan zijn overlijden. Ik zag den geleerden man niet enkel in zijn studievertrek, maar tevens in het familieleven, omringd van zijne voortreffelijke gade en zijne beminnelijke dochter. Altijd vond ik hem een man met een open hart voor al wat verheven, goed en schoon was, het toonbeeld van den oprechten Nederlander, vaderlander vóor alles en in alles, in godsdienst, zeden en taal. Als persoon was hij een eigenaardig figuur in ons midden, met zijne ranke gestalte, zijn breedgewelfden schedel, zijne goede blauwe oogen en zijn vriendelijken lach. Hij was, ja, de type van den Amsterdamschen patricier uit den bloeitijd der Hollandsche letterkunde, gelijk men dien terugvindt in de schilderstukken van Rembrandt, van der Elst of Victoors. | |||||
[pagina 133]
| |||||
Grondig was de man ervaren in de Nederlandsche taal- en letterkunde; ook bezat hij een uitgebreiden schat van andere kennissen. Geen onzer letterkundigen was meer gemeen met de bronnen van de geschiedenis der middeleeuwen; in de geschiedenis der schoone kunsten was hij mede gansch te huis. Als kunstrechter was hij een man van hooge waarde. En als hoogleeraar? Hij begreep zijne hooge roeping. Hij was, ja, niet enkel de vriend, maar de vader zijner leerlingen, die hij altijd met raad en daad ten dienste stond. Hoe menigmaal mocht ik zijne uitgebreide wetenschap bewonderen, en hoe dikwijls, na een onderhoud met hem, zegde ik tot mij zelven: die man vol nederigheid, bescheidenheid en goedheid is een der schoonste sieraden van de Lovensche Hoogeschool. Nimmer pronkte hij met zijne geleerdheid. Zijne nederigheid was dan ook oorzaak dat hij door velen naar zijne echte waarde met werd geschat. Als schrijver bezat professor Alberdingk Thijm uitmuntende hoedanigheden. Zijn stijl is eigenaardig, kernachtig en duidelijk. De gewrochten, waarmede hij onze letterkunde verrijkte, zullen met veel vrucht blijven gelezen worden. Zoo er iets bestaat dat zijne bedroefde weduwe en dochter tot troost kan verstrekken, zal het de overtuiging wezen dat de beminde echtgenoot en | |||||
[pagina 134]
| |||||
vader een algemeen vereerd en gewaardeerd man was, die in de rij der Nederlandsche geleerden met onsterfelijken glans zal blijven schitteren. Ik leef in de overtuiging dat de waarde vriend reeds in hoogere spheren het loon geniet van zijn voortreffelijk leven op aarde. Alberdingk Thijm was een van de eerstbenoemde leden onzer Vereeniging. Tot de laatste stonden van zijn leven is hij in ons midden werkzaam geweest. Hier moet zijne gedachtenis voortleven; ik durf hopen dat het Staatsbestuur niet weigeren zal om voor de galerij der Koninklijke Vlaamsche Academie het borstbeeld van den dierbaren ontslapene in marmer te laten beitelen. (Algemeene toejuichingen.)
De heer Bestuurder, den heer van Even namens de vergadering dank hebbende gezegd voor zijne hulde, den betreurden overledene bewezen, stelt aan de vergadering voor, de toespraak in de Verslagen op te nemen. - Aangenomen.
Op uitnoodiging van het bureel belast de heer van Even zich met het schrijven van het levensbericht over den heer Alberdingk Thijm voor het Jaarboek van 1905. | |||||
[pagina 135]
| |||||
Briefwisseling.Door de Inrichters der Algemeene Tentoonstelling, te Luik in het jaar 1905 te houden, is eene uitnoodiging aan de Academie gezonden om aan dit groote Nijverheidsfeest deel te nemen. Op voordracht van den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs is de bestendige Secretaris der Academie benoemd tot lid der Inrichtings-commissie. Na eene korte woordenwisseling aangaande de deelneming aan de Tentoonstelling laat de vergadering de beslissing daaromtrent aan het Bureel over. | |||||
Bibliographische aanteekeningen.In den naam der schrijvers wordt der Kon. Vlaamsche Academie eerbiedig aangeboden:
Het is nu vijftien jaar, dat de heer Mercelis zijne Kempische Harp rusten het. Ons diep betreurd medelid, wijlen Kanunnik Daems, begroette toen in hem ‘een echten dichter, en in zijnen bundel eene perel te meer aan de rijke kroon onzer | |||||
[pagina 136]
| |||||
Vlaamsche Letteren.’ De Keurraad van het VIIIe tijdvak (1885-89) oordeelde insgelijks, ‘dat dezen jeugdigen reeds zeer verdienstelijken dichter eene schoone toekomst verbeidde.’ Is die hoop verwezenlijkt? Wij zullen de critiek niet vooruitloopen; doch wie eene wijl naar zijne Levenszangen wil luisteren, zal in de uitboezemingen des dichters een gevoelig en warm kloppend hert voor godsdienst en voor vaderland herkennen. Zijn het altijd geen nieuwe tonen die wij in zijne godsdienstige en vaderlandsche stukken waarnemen, toch zullen velen er nog behagen in scheppen, omdat de mensch van eigen zijne gevoelens geerne in anderen aantreft, en dat uit die eenstemmigheid wederzijdsche genegenheid ontstaat. Vooral in zijne huiselijke tafereelkens, in zijne herinneringen aan het innig-zoete familieleven, in al die lieve stukken waar de zanger zich-zelf is of zijn teergevoelig priesterhert uitlaat in licht weemoedige beschouwingen, grijpt hij diep in ons gemoed, terwijl hij anderdeels in menige zijner legenden de aangename veiteller blijft, die ons reeds in vroegere scheppingen zoo boeiend wist meê te voeren. Heer Mercelis' Levenszangen wezen welkom!
- In den jongen dichter van Tongerloosch Lindeloover begroeten wij den waarden leerling van onzen onvergetelijken Daems. Kanunnik Jordens schijnt de harp van zijn dierbaren medebroeder in erf te hebben ontvangen, en, is hij hier of daar nog niet ten volle de snaren meester, toch laat hij ver- | |||||
[pagina 137]
| |||||
hopen dat hij ook het vaderlandsche Tongerloo zal tot eere strekken. Hij insgelijks put meestal uit godsdienst en vaderland het thema zijner zangen, wijdt aan vriend en maag, in vreugde en druk, het lied der warme deelneming; doch lieve schetsjes als Schilderijken en Oogstavond getuigen, dat hij meer dan gelegenheidsdichter zijn kan en moet zijn, en een oog heeft om te zien, een hert om te gevoelen en een penseel om te schilderen. Men late mij hier zijn laatste stuk uit den bundel aanhalen: het geve den heeren Leden eene gedachte over de dichtgave van den jongen schrijver, en herinnere hun tevens de laatste stonden van het hooggeacht medelid, dat wij nog allen betreuren. Men legge hierbij de inleiding der levensschets, welke de zeer eerw. heer Kanunnik Van Spilbeeck voor onze Academie heeft ingeleverd. Het gedicht heet | |||||
De vreemde bezoeker.Beati immaculati in via, qui ambulant in lege Domini. (Ps. 118). Reeds lang verwachttet ge een vreemde, die
Alom en nergens huist,
Dewijl hij, rustloos reizend, heel de aard
In alle richting doorkruist.
Toch dacht ge niet: hij komt vandaag,
Want toen ik van u vertrok,
Dan riept ge nog: ‘Tot later!’ mij na...
Vier uren sloeg de klok.
| |||||
[pagina 138]
| |||||
Toen schreeft ge een stond nog Maria's lof;
Doch weinige stonden nadien,
Al wist ge 't niet, al gistet ge 't niet,
Zoudt gij hem kennen en zien.
Beati besloot gij argeloos, doch
Waarom bij 't ambulant
Ontschoot er u plots een schreeuw vol schrik,
Ontviel de veder uw hand?
Daar stoof hij aan, het klooster in,
De poort voorbij en de bel,
En recht naar boven, was al bij
Meteen, al binnen uw cel.
Maar toen de verwachte nog onverwachts
Stond binnen, en vóór uw blik,
Dan viel de veder uit uw hand,
En liet ge dien schreeuw vol schrik.
Geen hunner, bij dat angstgeroep
Geloopen tot uw cel,
Die kon verzeekren: Zijn vreemdling is hier
En toch hij was er wel!
Gij zegdet het zelf; gij zaagt hem vóór u,
Met bleek en beendrig gelaat,
Zoo oud als de wereld, en met den nacht
Omwikkeld als gewaad.
Toen hief, naar uw wensch, een priester zijn hand,
En sprak: ‘Absolvo te...’
Een tweede bracht, met hemelsche zalf,
U moed en sterkte meê;
En toen ge gezalfd waart, als weleer
De kampers ten worstelstrijd,
Dan bromde uw bezoeker: ‘Welaan, wij gaan,
Vooruit, en rap, 't is tijd!’
Een vluchtige weerstand, een knak, een snak;
Daar scheen het, een stond, alsof
| |||||
[pagina 139]
| |||||
Een nooit geziene zon, vol praal,
Uw bleeke trekken trof.
Toen waart ge weg, en - wat voor u
Nog nimmer was gedaan, -
De kloosterklokken zongen weldra:
Hij is op reis gegaan!
Een week verzwond; waar toeft ge thans?...
Gij tokkelt in 't vaderoord,
O dichter bij Gods genade, uw harp,
En roept ons 't wijze woord:
‘Sta vaardig; eensdaags komt ook tot u
Die vreemde als een dief bij nacht...
Tot later! Zalig, die, zuiver van ziel,
Zijn laatsten bezoeker wacht.’
Kan. J. Muyldermans.
| |||||
Commissiën.De heer Claes bekomt het woord om verslag te doen over het verhandelde in de zitting der Bestendige Commissie voor Onderwijs, welke in den voormiddag te elf ure vergaderde. Ter vervanging van ons afgestorven medelid, Dr P.-P. Alberdingk Thijm, worden de heeren Joos en Simons als candidaten aan de Academie voorgesteld. Daar het verslag over het nieuwe programma der humaniteiten door den heer Minister wordt ingewacht, zal de Verbeteringsraad van het Middelbaar | |||||
[pagina 140]
| |||||
Onderwijs daar misschien binnen kort uitspraak moeten over doen. Ingezien de verklaring van den heer Kurth, dat de studie der humaniteiten op de moedertaal (dat is, volgens hem, op het Fransch) moet steunen, wordt er beslist dat de leden daarover hunne gedachten zullen bijeenbrengen in April e.k., en onderzoeken wat wij in dezen te doen hebben. De heer Bestuurder gezegd hebbende dat de Memorie over de werkzaamheden der Onderwijs-Commissie, van hare stichting af tot einde 1903, in de Verslagen zal worden opgenomen, vraagt de heer Obrie of er geen gevolg wordt gegeven aan de beslissing der Academie, om een afzonderlijk Bulletijn, ter bekendmaking van de werkzaamheden der Onderwijs-Commissie, uit te geven. Door den heer Bestuurder wordt opgemerkt dat in Januari l.l. eene tegenstrijdige beslissing is genomen, namelijk de opneming van een opstel, betreffende het onderwijs, in de Verslagen en Mededeelingen der Academie, waarna de bestendige secretaris in bedenking geeft of het wel raadzaam zou zijn tot de uitgave van een bijzonder Bulletijn te besluiten, daar de andere commissiën eene gelijke vraag zouden kunnen doen. Wierden alle voorstellen in dien zin aangenomen, de drukkosten der Academie zouden er merkelijk door vermeerderen, ten nadeele der gewone, verplichte uitgaven. Op voorstel van den heer Coopman zal dit | |||||
[pagina 141]
| |||||
punt aan de dagorde gebracht worden der eerstvolgende vergadering.
Namens de bestendige Commissie voor Middelnederlandsche letteren biedt de heer de Flou verslag aan over de zitting, door haar gehouden den 17 Februari 11. Dit verslag komt in hoofdzaak hierop neder: De heer de Vreese wees op het feit, dat de Academie eene prijsvraag over den Theutonista uitgeschreven heeft, en dat er nu onlangs een zóó goed werk daarover verschenen is, dat onze prijsvraag naar allen schijn wel zal moeten vervallen, tenware het ingewacht antwoord het verschenen boek in waarde mocht overtreffen. De heer de Potter maakt bekend dat er op die prijsvraag nog geen antwoord ingekomen is. Stellen van Prijsvragen. - De heer de Vreese verklaart prijsvragen te zullen voordragen in de naastkomende vergadering. De heer de Flou vraagt bescheid over de Rol van den Tol van Antwerpen, waar in eene vorige bijeenkomst over gehandeld is. De heer Gailliard zegt dat hij zijn onderzoek daaromtrent nog niet verder heeft kunnen voortzetten. Hij zal zich daarmede bezighouden wanneer zijne Keure van Hazebroek zal afgedrukt zijn. De heer de Vreese kondigt aan, dat eerlang | |||||
[pagina 142]
| |||||
van Ruusbroec's Handschriften het derde deel zal uitkomen, en daarna ook de Grammatica. Spreker wenschte wel een' compleeten Ruusbroec uit te geven. Voorloopig zou hij de kleine Tractaten bezorgen en daarbij het stelsel volgen van Dr. Kern's uitgave der Lex salica. Echter is het formaat der uitgaven onzer Academie voor soortgelijke edities ongeschikt. Kan onze Commissie geene voorstellen doen wegens het gebruik van een grooter formaat? Spreekt het contract met den drukker daar niet van? Intusschen zal de heer de Vreese een model indienen. De heer de Potter verklaart dat het Bestuur der Academie daarover zal te beslissen hebben als het contract ten einde zal zijn, namelijk in 1905. | |||||
Dagorde.De vergadering gaat over tot de kiezing van een werkend lid ter vervanging van wijlen den heer Alberdingk Thijm. - Wordt gekozen de heer J. Helleputte, bouwkundig ingenieur en hoogleeraar.
Nu wordt het woord verleend aan den heer Prayon-van Zuylen, die verslag geeft over eene te 's Gravenhage beroepen vergadering tot het wisselen van gedachten betreffende de vereenvoudiging der spelling van het Nederlandsch, op welke vergadering | |||||
[pagina 143]
| |||||
Spreker eene lans gebroken heeft ten voordeele der spelling van De Vries en Te Winkel. - Dit verslag, door de toejuichingen der aanwezige Leden geheel en al beaamd, en voor hetwelk den heer Bestuurder, in aller naam, den heer Prayon geluk wenscht, zal in de Verslagen opgenomen worden. Te 4 uur wordt de zitting geheven. |
|