Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1903
(1903)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOnze taal in het onderwijs.‘Hij, die het onderwijs in handen heeft’, heeft een wijsgeer gezegd, heeft de toekomst van den Staat, van de Maatschappij in handen.’ Het is dus van het grootste belang, dat onze taal, in de verschillende graden van het onderwijs, de plaats bekleede, die haar toekomt. In de lagere of volksschool is zij het hoofdvak van gansch het onderricht. Al de onderwijskundigen zijn het daarover eens. | |
[pagina 298]
| |
‘De taal’, zegt de Nederlandsche opvoedkundige BrugsmaGa naar voetnoot(1) ‘is een afdruksel van den menschelijken geest. In haar is neergelegd en bewaard, wat anderen voór ons gedacht, gedaan en gesproken hebben. Hoe rijker iemands taal wordt, des te meer vordert hij ook in verstandsbeschaving. En omdat de taal op zich zelve zoo machtig werkt op de vorming van den mensch, en buitendien het voornaamste, meest algemeene middel voor het onderwijs is; door haar de leerstof aangeboden, vastgehouden en verarbeid, door haar op het verstand en gemoed der leerlingen gewerkt wordt; geen leervak zonder haar doelmatig onderwezen worden, geen voorwerp van onderricht blijvend belang inboezemen kan; daarom moet zij onder de voorwerpen van onderricht, de eerste plaats innemen.’ ‘In het onderwijs ligt de toekomst der natie,’ aldus drukt Dr de Vries, ons aller Meester, zich uit, ‘en bij dat gewichtigste aller volksbelangen staat het onderricht der moedertaal op den voorgrond, want daarin ligt het krachtigste middel tot ontwikkeling van den geest, tot waarachtige vorming van den mensch’Ga naar voetnoot(2). ‘Aus diesen Andeutungen geht zeer Genüge | |
[pagina 299]
| |
hervor’, schrijft Dr Kehr in ‘Die Praxis der Volksschule, dass, und warum die Muttersprache zu den wichtigsten, aber auch schwierigsten Unterrichtsgegenständen in der Volksschule gehort. Als Grundiage, Voraussetzung und Mittel der Gedankenmitteilung und Gedankenaustausches gebührt, nächst der Religionslehre, der Sprache vor jedem andern Unterricht der erste Platz’Ga naar voetnoot(1). En Michel Bréal: ‘C'est ainsi que la langue maternelle forme le commencement et le centre des études et que le maître qui la donne, dans toute son étendue en fait pour ses élèves le principal instrument de progrès’Ga naar voetnoot(2). Indien het hooge belang van het onderricht der moedertaal zelfs in die landen zoo luide wordt erkend, waar zij door al de klassen der samenleving wordt geacht en geëerbiedigd; waar men niet eens beseft, dat eene vreemde taal de tolk kan zijn van 's menschen innigste gevoelens; waar zij nooit opgehouden heeft te worden gebruikt in al de takken van het bestuur, en men niet eens aan de mogelijkheid gelooft, dat het elders anders kan zijn: hoezeer moeten die volkeren dan niet om het onderricht der volkstaal bezorgd zijn, | |
[pagina 300]
| |
waar zij door velen miskend, en, ten gevolge van historische rampen, in het openbaar leven, door eene vreemde taal werd verdrongen! Zoo zien wij kleine, veroverde volksstammen eenen bewonderenswaardigen moed aan den dag leggen, om hunne taal, ja hun dialect, in de volksschool, als voertaal bij het onderricht te zien gebruiken. Zij bukken het hoofd niet voor het nachtmisbruik, voor de geweldenarijen hunner verdrukkers, welke hun het heiligste aller rechten ontzeggen, daar dezen wel weten, dat geen doeltreffender middel bestaat ter uitroeiing der nationaliteit, dan de uitroeiing der taal; daar de geschiedenis hun heeft geleerd, dat voor een volk, hoe klein het ook weze, en onder welke dwingelandij het ook gebukt ga, de hoop op nationale herleving niet verloren is, zoolang de moedertaal in zijn hart leeft en bloeit. In de Vlaamsche gewesten is de ontwikkeling van het taalgevoel, het degelijk onderricht der moedertaal in de volksschool, om velerlei redenen belangrijker dan in elk ander land. In de kunstgeschiedenis bekleeden de Vlamingen, naast de Italianen, de eerste plaats. Wanneer men nadenkt hoe gering hunne bevolking in vroeger eeuwen was, en welke overwegende rol zij op het gebied der kunst hebben gespeeld; welken duurzamen invloed zij op de kunstrichting hebben uitgeoefend, in al de landen, die ons omringen, voelt men waarlijk het hart zwellen | |
[pagina 301]
| |
van nationalen trots. De oude Vlamingen waren zoo groot, omdat zij zoo oorspronkelijk waren; omdat zij, evenals de Germanen, volgens Tacitus' uitdrukking, slechts op zich zelven geleken. Die Vlaamsche kunst is zoo groot, omdat het Vlaamsche volk zoo oorspronkelijk, zoo uitmuntend bewerktuigd is Al te veel wordt uit het oog verloren, dat de kunstenaar de uitverkoren is van zijn volk. Hij drukt de gevoelens uit van zijne stamgenooten. Ontaardt de maatschappij, waarin de kunstenaar leeft, zoo moet de kunst noodzakelijk ontaarden. Het zal er mede gaan gelijk met de klok van den dom van Aken. Karel de Groote had den gieter drie duizend pond zilver geschonken, om die in de spijs te smelten. De gieter was een oneerlijk man. Hij smolt tin in de plaats van zilver; de klok kon aldus slechts valsche tonen voortbrengen. De Nederlandsche taal is het eigenaardigste kenmerk van het Vlaamsche volk. Zij is tevens de volmaaktste uitdrukking der Vlaamsche ziel; aldus het volmaaktste Vlaamsche kunstgewrocht. Moest onze taal uitgeroerd, moest het gevoel voor haar bij de volksmassa worden verzwakt, zoo ware het einde der Vlaamsche kunst nabij. Het zoo verderfelijke cosmopohitismus, met al zijne zwakheid en al zijne onmacht, is slechts een uitvloeisel van de verwaarloozing der moedertaal. Meer dan elders rust dus, in onze gewesten, op hen, die met het bestuur des lands en der ge- | |
[pagina 302]
| |
meenten zijn belast, de plicht te zorgen, dat het volksonderwijs door en door Vlaamsch zij. De moedertaal is het krachtigste, voor de overgroote meerderheid der bevolking, het eenige middel ter verdere voortontwikkeling. In de lagere school is het onderwijs van dit leervak geen doel, maar een middel om den leerling alzijdig te vormen. Het stelt hem een werktuig ter hand, waarmede hij zijn leven lang aan zijne stoffelijke verbetering, aan zijne verstandelijke en zedelijke veredeling arbeiden kan. Over het algemeen wordt het belang van het lager onderwijs hier te lande goed begrepen. Ook is het ons aangenaam te mogen verklaren, dat, in den laatsten tijd, aan het onderricht der moedertaal merkelijke verbeteringen werden toegebracht. Toch zijn de woorden van Dr. de Vries niet min toepasselijk op Vlaanderen, dan op Nederland. Wij veroorloven ons er de bijzondere aandacht der bestuurlijke overheden en van het onderwijzend personeel op te vestigen. ‘Het is helaas! niet te ontkennen, dat het taalkundig onderwijs, hier te lande, niet altijd is wat het behoorde te wezen. Wij zijn gelukkig den tijd te boven van die geestdoodende “redekunstige ontleding”, die zoo lang als een vloek op onze lagere scholen rustte. Men begint het doel en de strekking van het taalonderwijs beter te begrijpen. Doch hoe dikwijls sukkelt men nog voort in de oude sleur! Dorre spelregels en spraakkunstige voor- | |
[pagina 303]
| |
schriften, stijve vormenleer en verwarrende cacographieën maken nog een al te groot deel der lessen uit. Er moet in dat onderwijs meer natuur, meer eenvoud, meer leven komen; het moet, van den geest der taal zelve doortrokken, meer liefde voor de moedertaal wekken, meer bewijzen geven van die vormende kracht, die het, goed aangelegd, in zoo hooge mate bezit’Ga naar voetnoot(1). Onze Koninklijke Vlaamsche Academie beseft het hooge belang van het onderwijs in en door onze taal. Op voorstel van ons hooggeacht medelid, den heer Coopman, heeft zij eene bijzondere commissie ingesteld. Deze houdt zich met het onderwijs van het Nederlandsch in de verschillende graden bezig, en zal kortelings aan de bevoegde overheden voorstellen doen, die, naar hare overtuiging, heilzame uitslagen zullen opleveren. De moedertaal is het eenige doelmatig voertuig van het lager onderwijs. Slechts in Vlaanderen wordt dit paedagogisch grondbeginsel op enkele plaatsen niet toegepast. Er bestaan scholen, waar de lessen in eene taal worden gegeven, welke de leerlingen niet kennen, nooit gehoord hebben, ja waar de onderwijzer de taal zijner leerlingen niet machtig is. Bijna overal wordt overigens de degelijke studie der moedertaal in ruime mate bemoeilijkt door het | |
[pagina 304]
| |
ontijdig aanleeren der tweede taal. Over deze ernstige aangelegenheid hebben wij een onderzoek ingesteld. De uitslagen daarvan zullen wij mededeelen. Verscheidene Duitsche onderwijskundigen van groote befaamdheid hebben wij geraadpleegd; o.a. de heeren Helm, Inspecteur der Beiersche Normaalscholen, Seeliger, Bestuurder der Normaalschool van Halberstadt: zij antwoordden ons, dat het, in algemeenen regel, onmogelijk is, in de volksschool eene tweede taal aan te leeren, zonder de moedertaal te verwaarloozen, en aan de algemeene geestesontwikkeling en de opvoeding der leerlingen schade toe te brengen. Men verlieze niet uit het oog, dat deze meesters der pedagogie de studie der tweede taal, in de lagere school, afraden, met omdat de kennis daarvan min noodzakelijk is, in een land, dat over eene wereldtaal beschikt, maar omdat het onmogelijk is uitslagen te verkrijgen, zonder de volksschool haar eigenaardig karakter te doen verliezen, zonder haar in de onmogelijkheid te stellen haar aan hare ware bestemming te doen beantwoorden; omdat, gelijk de heer Inspecteur Helm zich uitdrukt ‘zulk onderwijs slechts eene verspilling is van tijd en kracht.’ Dit is de meening der Duitsche schoolmannen, hoewel de schoolplicht te hunnent acht jaar duurt, en schoolverzuim er onbekend is. Het wordt dan ook niet meer betwist, dat, zelfs in de steden, waar aan het onderricht der tweede taal de grootste zorg wordt besteed, de uitslagen geenszins aan de verwachtingen hebben beantwoord. | |
[pagina 305]
| |
Volgens de uitslagen der laatste volksoptelling had men in 1899 te Antwerpen 174.164; te Gent 110.163 personen, die slechts Nederlandsch kenden. Het getal Antwerpenaars, welke beide talen spreken, beloopt tot 55.759; dat der Gentenaars 37.514. Nemen wij aan, dat dezen inderdaad behoorlijk Fransch kennen, wat sterk te betwijfelen valt. In het laatstverschenen Driejaarlijksch Verslag over den toestand van het lager Onderwijs, lezen wij, dat in 1899, 12.452 leerlingen het schoolressort Antwerpen en 11.951 het ressort Gent hebben verlaten. Wij weten met hoevelen hunner tot de hoofdplaatsen dezer ressorten behooren: doch zonder den minsten twijfel, de meerderheid. Moest men het juiste getal leerlingen kennen, die sinds 1842 de gemeente-, aangenomen- en vrije scholen van Antwerpen en Gent hebben verlaten, en het Fransch hebben vergeten, aan welks onderwijs zooveel tijd werd besteed, men zou verwonderd staan. In beide steden is het lager onderwijs op den besten voet ingericht. Aan het onderiicht der Fransche taal wordt de grootste zorg gewijd. Welnu na zestig jaren heeft men 55759 Antwerpenaars, en 37514 Gentenaars, die verklaren, benevens hunne moedertaal, ook Fransch te kennen. Niemand zal betwisten, dat de meesten hunner nooit eene lagere of volksschool hebben bezocht. Zeker hebben zij hunne kennis der Fransche taal daar niet opgedaan. Zij behooren tot de gegoede | |
[pagina 306]
| |
burgerij, tot de hoogere standen. Zij ontvingen middelbaar en hooger onderwijs. Moest men hun getal van dat der tweetalige Antwerpenaars en Gentenaars aftrekken, zoo zouden degenen, die in de lagere school de Fransche taal hebben geleerd, eene geringe minderheid uitmaken. Op het oogenblik, dat deze leerlingen hun onderwijsgesticht verlieten, was het getal dergenen, die Fransch kenden, of wier onderwijzers meenden, dat zij het kenden, merkelijk grooter. De meesten hebben hunne kennis dezer taal in den stroom des levens vergeten, daar zij de gelegenheid niet hadden hunne taalkennis te onderhouden. Dit zal niet zeer verwonderen indien men weet, dat er te Antwerpen slechts 6,872 en te Gent 2,422 menschen wonen, die enkel Fransch spreken. Doch, welke uitslagen mag men van het tweetalig onderwijs in de Kempen, in onze landelijke gemeenten verhopen, waar men over geringe onderwijskrachten beschikt, waar de schoolbijwoning vaak te wenschen overlaat, en waar de tweede taal nergens wordt gehoord? Het lager onderwijs heeft tot hoofdtaak de harmonische ontwikkeling der leerlingen te betrachten. Daartoe is het noodig, dat de verschillende leervakken elkander volledigen: naar het ware woord van Rückert: Eins musseins Andre greifen,
Eins durchs Andre blühn und reifen.
Het onderricht der tweede taal is daar niet toe geschikt. Het kan in de lagere school geene vormende | |
[pagina 307]
| |
kracht hebben: het kan in geenen deele bijdragen tot de verstandsontwikkeling der kinderen. Dit wordt algemeen erkend, zelfs door hen, die de noodzakelijkheid van dit onderricht, in een stoffelijk opzicht, trachten te bewijzen. De volksschool hoeft echter rekening te houden met de meerderheid harer leerlingen. Haar onderwijs vormt een geheel. Het is geenszins eene voorbereiding tot datgene wat in de Athenea en Colleges zal geleerd worden, daar de overgroote meerderheid harer leerlingen deze onderwijsgestichten niet bezoekt. In de veronderstelling, dat de lagere onderwijzer er in zou slagen in het onderricht der tweede taal uitslagen te verkrijgen, zou dit onderwijs nog onvruchtbaar zijn, daar, gelijk de medegedeelde cijfers dit bewijzen, eene nauwelijks noemenswaarde minderheid de gelegenheid heeft deze kennis te onderhouden, en aldus er baat bij vindt. Men moge hier tegen opwerpen, dat ook andere zaken vergeten worden, die in de volksschool worden aangeleerd. De opwerping heeft geene waarde, aangezien deze vakken tot de algemeene geestesontwikkeling bijdragen, en gevoelens stichten, versterken en louteren, welker zegenrijke invloed nimmer zal verloren gaan. Alle leerstof, die aan deze vereischte met beantwoordt, moet van het programma der volksschool worden geweerd. Tot het onontbeerlijke heeft men nauwelijks den noodigen tijd. Daartoe behoort, het kan niet luide genoeg herhaald worden, in de allereerste plaats de moedertaal. Zij dient gansch het | |
[pagina 308]
| |
volksonderricht te beheerschen; in zooverre, dat alle onderricht middellijk of onmiddellijk taalonderricht hoeft te zijn. De degelijke kennis der moedertaal is voor allen, zonder eene enkele uitzondering, noodzakelijk, in welke betrekking zij zich later mogen bevinden: Zij is de edelste voedster der vaderlandsliefde, van den nationalen zin. Zij ontwikkelt tevens den mensch alzijdig, naar de wetten zijner eigen natuur, en oefent den besten invloed uit op zijn gemoed, op zijne zedelijke opvoeding. Aan allen, die uit de volksschool in het werkelijk leven treden, stelt zij een werktuig ter hand, waardoor zij onophoudelijk aan hunne zelfvolmaking kunnen arbeiden. Wij doen eenen plechtigen oproep tot allen, die liefde tot ons volk en ons vaderland gevoelen, opdat zij er toe bijdragen, dat in Vlaanderen, evenals overal, waar het onderwijs in eere is, ‘de volksschool’, volgens de treffende uitdrukking van Comenius, een der beroemdste pedagogen van alle tijden en alle landen, ‘de school der moedertaal zij.’ In het Middelbaar Onderwijs was de Fransche taal, tot voor weinige jaren, ook in de Vlaamsche gewesten, de voertaal van het onderricht. Fransche en Nederlandsche leeraars en schoolopzieners weigerden aan onze woorden geloof te slaan, wanneer wij hun verzekerden, dat, zelfs in de voorbereidende afdeeling, waar de kinderen de vreemde taal nooit hadden gehoord, deze als onderwijstaal werd aangewend, zonder dat men er zich om bekreunde, dat | |
[pagina 309]
| |
zulk onderwijs geene duurzame uitslagen kon opleveren, en eene marteling was voor den leerling. Wij alleen, tusschen de cultuurvolken, hadden vergeten, dat de moedertaal het eenige doelmatig voertuig is van het onderricht; dat de leeraar de bondgenoot der ouders moet zijn, en dat de school het gebouw hoeft te voltrekken, waarvan het vaderlijk huis de grondslagen heeft gelegd. Wij weigerden gebruik te maken van de kostelijke hulp, die ons werd aangeboden. In plaats van regelmatig voort te bouwen, ondermijnden of braken wij zelfs de stevige grondslagen af; vandaar dat het gebouw alles moest te wenschen overlaten. De natuurlijke, en tevens de nationale basis ontbrak. Zelfs dan, wanneer de leerling de vreemde taal tamelijk machtig is, is het, in een nationaal evenals in een pedagogisch opzicht alleszins af te keuren haar als voertaal van het onderricht te gebruiken. De eerste gevoelens en begrippen worden in de taal der moeder gesticht. Zoozeer is de taal met deze begrippen en gevoelens verbonden, dat beiden slechts door haar duurzaam kunnen worden ontwikkeld. Slechts bij middel van de moedertaal kan de wetenschap zoodanig worden aangeëigend, dat zij het geestig eigendom der leerlingen worde. De wetenschap, in de moedertaal onderwezen, is als het bloed, dat den mensch voedt en versterkt. De wet van 15 Juni 1883 houdt, in zekere mate, rekening met deze vaderlandsche en pedagogische eischen. Zij schrijft voor, dat, in de voorbereidende | |
[pagina 310]
| |
afdeelingen der middelbare onderwijsgestichten, in de Vlaamsche gewesten, de Nederlandsche taal de voertaal zij van het onderricht. In de middelbare afdeelingen worden, behalve de Moedertaal zelve, twee vakken in deze taal onderwezen. Het Nederlandsch is insgelijks de voertaal bij het onderricht van het Duitsch en Engelsch: de leeraar zal zoo spoedig mogelijk deze talen gebruiken. Deze voorschriften schenken ons slechts gedeeltelijk voldoening, daar het grondbeginsel: de moedertaal is het voertuig van het onderricht, alle onderwijs moet beheerschen, en dit inderdaad ook overal beheerscht. Wij zouden echter ondankbaar zijn, gezien de vooroordeelen, die wij, in zake van onderwijs, in Vlaanderen nog uit den weg te ruimen hebben, indien wij niet luide de weldaden dezer uitstekende wet erkenden. Hare uitslagen hebben aller verwachtingen overtroffen. Het onderwijs in het algemeen: de verstandelijke ontwikkeling der leerlingen, is met groote schreden vooruitgegaan. De studie der moedertaal werd er in ruime mate door gebaat, en het onderricht der Duitsche en Engelsche talen heeft uitslagen opgeleverd, waarvan men zich vroeger geen denkbeeld vormde. In vele vrije onderwijsgestichten is het verkeerde stelsel nog in zwang Uitzonderingen, heerlijke uitzonderingen treft men zeker aan. Persoonlijk kennen wij colleges, waar onze taal de eereplaats bekleedt, en die, wat hun wetenschappelijk en letterkundig onderwijs betreft, aan geen enkel onderwijs- | |
[pagina 311]
| |
gesticht iets te benijden hebben. Nergens wordt onze taal beter onderwezen: de uitslagen der algemeene prijskampen bewijzen dit. Ongelukkiglijk is dit niet overal het geval. Om den toestand te verhelpen heeft ons hooggeacht medelid, de heer Coremans, wien de Vlamingen de herstelling van de meeste hunner taalgrieven te danken hebben, in de zitting van 8 Augustus 1901, der Kamer van Volksvertegenwoordigers, een ontwerp neergelegd, strekkende om, op onrechtstreeksche wijze, de vrije middelbare onderwijsgestichten te vervlaamschen. Wordt dit ontwerp tot wet verheven, dan zullen de voorschriften der wet van 1883 ook voor de vrije colleges gelden. De hoofdgrief, welke tegen dit ontwerp wordt ingebracht, is, dat het in strijd is met art. 17 onzer grondwet, hetwelk de volkomen vrijheid van onderwijs waarborgt, en geene inmenging der openbare macht in de vrije onderwijsgestichten duldt. Na de meesterlijke redevoering, door ons geleerd medelid, Prof. de Ceuleneer, in den Nederduitschen Bond van Antwerpen uitgesproken, achten wij het nutteloos de grondwettelijkheid van het ontwerp van den heer Coremans te doen uitschijnen. De voornaamste rechtsgeleerden onzer Tweede Kamer hebben het overigens vroeger in eenen anderen vorm gestemd. Wij weten, dat de vervlaamsching van het Middelbaar Onderwijs door sommige ouders met leede oogen wordt aanzien. Ook wordt beweerd, | |
[pagina 312]
| |
dat aan de huisvaders de keus moet worden overgelaten in welke taal hunne kinderen zullen onderwezen worden. Deze eisch is niet gewettigd. Moesten de ouders beslissen over welke vakken hunne zonen en dochters examens zullen af te leggen hebben, zoo zou de leerstof niet weinig worden ingekrompen. Het onderwijs zou op zulke wijze worden ingericht, dat schier uitsluitend met de stoffelijke behoeften zou rekening worden gehouden. Zeker mag de school deze niet uit het oog verliezen. Doch hare roeping is verhevener. Zij streeft de nationale en tevens de alzijdige ontwikkeling van den mensch na, en voedt de knapen en meisjes op tot mannen en vrouwen, die het heil van de Maatschappij, van den Staat zullen verzekeren. Indien dit doel bereikt wordt, zullen de leerlingen tevens beter voor den levensstrijd gewapend zijn, dan wanneer de school haar onderwijs verstoffelijkt. In dit geval levert zij een ernstig gevaar op voor den Staat, voor de Maatschappij, waarop wij hier slechts terloops de aandacht vestigen. Overigens de ouders zijn niet bevoegd om over dergelijke pedagogische aangelegenheden te beslissen. Alfred Fouillée drukt er zich volgenderwijze over uit: ‘De huisvaders! Hebben zij, over het algemeen, eenige bevoegdheid? Zijn zij zelven niet al te dikwijls geene groote kinderen, wanneer er over hunne eigen kinderen spraak is? Zie de dagblad- | |
[pagina 313]
| |
schrijvers, de letterkundigen, de leden der academieën van geneeskunde en wetenschappen. Hoevelen zijn er onder hen, die bewijzen gegeven hebben van bevoegdheid, in zake van onderwijs? In de opvoeding, welke de Staat geeft, moet hij slechts voor de natie, voor het ras zorgen, dat hij vertegenwoordigt. Hem een onderwijs vragen, dat schier geheel tot ons persoonlijk gebruik dient, dat eerst en vooral onze eigen, onze persoonlijke belangen ten doel heeft, is hem vragen zijne roeping te verraden, is hem bijna eene misdaad voorstellen van nationaliteitschennis, ja, indien men zich zoo mag uitdrukken, van rassenschennis’. Sommigen mogen vreezen, dat door de vervlaamsching van het middelbaar onderwijs de studie der talen zal lijden. Wij verklaren het luide: in de middelbare onderwijsgestichten moet de Fransche taal grondig onderwezen worden. Wij gaan verder; ook het Engelsch en het Duitsch moeten daar worden aangeleerd. Meer dan dertig jaren waren wij in het openbaar onderwijs werkzaam, en wij durven verzekeren, dat het zeer wel mogelijk is in de Colleges en Athenea de moedertaal als hoofdvak te onderwijzen, haar als voertaal van gansch het onderricht te doen dienen, en tevens drie vreemde talen te onderwijzen. De uitslagen van het onderwijs der vreemde talen kunnen zelfs beter zijn dan thans het geval is; en zij zullen beter zijn, indien men met deze studie niet begint, vóór dat de moedertaal behoorlijk zij gekend, en indien men het Engelsch | |
[pagina 314]
| |
en Duitsch bij vergelijking met het Nederlandsch onderwijst. Deze talen bij middel van het Fransch onderwijzen is hetzelfde, als iemand, die, om van Gent naar Brugge te reizen, zich langs Brussel, Leuven, Luik, Aarlen, Bergen, Doornik en Kortrijk naar de hoofdplaats van West-Vlaanderen zou begeven. De ondervinding heeft overigens de uitmuntendheid van ons stelsel bewezen. Z.E. de heer Minister Kuyper, Eerelid onzer Academie, mocht onlangs terecht getuigen, dat, in Nederland, allen, die op eene verzorgde opvoeding aanspraak maken, drie vreemde talen machtig zijn. Wij geven aan de ouders de stellige verzekering, dat, wanneer ons middelbaar onderwijs gansch zal vervlaamscht zijn, hunne kinderen ruim zoo goed Fransch, en veel beter Duitsch en Engelsch zullen kennen dan thans. Hetgeen wij in de Scheldestad, in zake van kunstonderwijs, hebben zien gebeuren, is wel van aard om met vertrouwen de toekomst in te zien. Als de onsterfelijke Meester Peter Benoit de Antwerpsche Muziekschool geheel op Vlaamschen voet inrichtte, al de vakken, zonder eene enkele uitzondering, in het Vlaamsch deed onderwijzen, was spotternij en beschimping zijn deel. Met vijandelijkheid werd hij bejegend; van den tegenstand, waarmede hij te worstelen had, hebben zij niet eens een denkbeeld, die thans ter vervlaamsching der Universiteit van Gent ijveren. Twee jaren zijn heengevloden, sinds de Meester het vermoeide hoofd ter ruste heeft gelegd. Tien | |
[pagina 315]
| |
jaren zijn verloopen, sinds het Nederlandsch Lyrisch Tooneel werd gesticht. De Muziekschool, thans Koninklijk Vlaamsch Conservatorium, verheugt zich, onder het bestuur van Meester Blockx, in eenen weergaloozen bloer. Terwijl de schouwburgen, waar eene vreemde kunst gehuldigd wordt en eene vreemde taal klinkt, onvruchtbaar zijn, is ons nationaal kunstinstituut om zijne voortbrengingskracht te recht befaamd. Onder zijnen rechtstreekschen invloed, en dien der school, waarvan het een uitvloeisel is, komen werken tot stand, die de trouwe weerspiegeling zijn van den Vlaamschen volksgeest. Talrijke, jeugdige componisten drukken het spoor hunner meesters. Hun scheppingslust, hun moed, zelfs hun overmoed, hunne persoonlijke Vlaamsche overtuiging, spelen in hunne werken, waarin ons volk dan ook zich zelf terug vindt. Op de nationale, de esthetische opvoeding oefenen zij den besten invloed uit. In dergelijke uitslagen zullen wij ons verheugen, indien wij ons wetenschappelijk onderwijs wezenlijk mogen vervlaamschen. Drangredenen van den meest verheven aard nopen ons ons ideaal krachtdadig na te streven. Het vaderlandsch en maatschappelijk belang erscht, dat de toenadering tusschen de verschillende standen zoo nauw mogelijk plaats hebbe. De mindere man, die zoo luttel tijd aan zijn onderwijs kan besteden, kan geene tweede taal leeren: de ondervinding heeft dit bewezen. De hoogere standen hebben tot | |
[pagina 316]
| |
plicht onze moedertaal grondig te kennen. Zij moeten daarin het onderwijs ontvangen tot hunne eigen ontwikkeling, tot versterking van hun nationaliteitsgevoel; ook om in staat te zijn om zich met de volksklas in betrekking te stellen, haar het goede voor te houden, haar te beschaven, te veredelen en te verzedelijken. Reeds heeft de Koninklijke Vlaamsche Academie in eene harer gewone zittingen, met algemeene stemmen, den wensch uitgedrukt, dat het der Wetgevende Kamers moge behagen het ontwerp van den heer Coremans tot wet te vereffen. Wij hopen, dat het ons zal toegelaten zijn, op deze plechtige vergadering, dezen wensch te herhalen, en tevens de hoop uit de drukken dat, zoowel ons openbaar als vrij onderwijs, in alle graden op nationalen voet, naar de voorschriften eener gezonde pedagogie worde ingericht. Onze vurige liefde tot het vaderland, onze onwrikbare gehechtheid aan onze nationale instellingen zijn de drijfveeren, die ons aanzetten, om voor het onderricht der moedertaal de eereplaats te eischen, waarop zij recht heeft. ‘Dit mag men verzekeren,’ schrijft Albert Richter in zijne bekroonde verhandeling Der Unterricht in der Muttersprache und seine Nationale Bedeuntung,Ga naar voetnoot(1) ‘dat een onderricht, hetwelk de moedertaal als een nationaal kleinood heeft leeren schat- | |
[pagina 317]
| |
ten, bijdraagt het de ontwikkeling van dit begrip van nationale eer, dat in gewone tijden het volk op de baan van den gematigden, doch zekeren vooruitgang houdt, in tijden van buitengewone woeling en gevaar echter de kracht van den enkele ter beschikking stelt van het gansche.’ Ons stambewustzijn en nationale trots, doen ons edel volk met zijne schoone taal en weergalooze kunst, deze twee uitingen zijner ziel, boven alles liefhebben. Beide gevoelens versterken ons insgelijks in onze overtuiging, dat Vlaanderen, door zijne kunst, steeds, op de heerlijkste wijze, getuigenis van zijne kracht zal afleggen; en dat de Vlaamsche geest en de Vlaamsche taal de hechtste waarborgen van België's nationaliteit en onafhankelijkheid zijn, en zullen blijven. (Toejuichingen.)
Nu geeft de heer Bestuurder het woord aan den bestendigen Secretaris om den uitslag der wedstrijden en der kiezingen voor de open plaatsen mede te deelen. De bekroonden komen uit handen van den heer Bestuurder het diploom en de hun toegekende belooning ontvangen. Te 1 uur verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven.
Op het banket, na de jaarlijksche plechtige zitting onder de Leden der Academie gehouden, werd door den heer Prayon-van Zuylen, bestuurder, de volgende heildronk aan Z.M. den Koning ingesteld: | |
[pagina 318]
| |
De leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, op hun jaarlijksch feestmaal vereenigd, bieden aan Z.M. den Koning en aan het Vorstenhuis van België de betuiging van hunnen diepen eerbied en oprechte verkleefdheid.
Op dezen heildronk werd het volgende antwoord gezonden:
Den Heer A. Prayon-van Zuylen.
Brussel, 11, 56.
De Koning, zeer getroffen door de vaderlandsche gevoelens, die de leden der Koninklijke Vlaamsche Academie hem uitgedrukt hebben, verzoekt u de goedheid te hebben hun zijnen besten dank over te brengen. De geheimschrijver des Konings,
Een tweede heildronk werd door den heer Bestuurder ingesteld aan H.M. de Koningin der Nederlanden, wier eerste minister thans lid is der Academie. Hij luidde als volgt:
De Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, op haar jaarlijksch feest vereenigd, bieden aan het doorluchtig hoofd der Zusternatie de uitdrukking van hunnen eerbied en hunne gelukwenschen. | |
[pagina 319]
| |
Het volgende antwoord is hierop ingekomen:
Het Loo, 7,8.
Hare Majesteit, zeer gevoelig aan de uitdrukking van eerbied en de gelukwenschen, hoogstdezelve door den bestuurder en de leden der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde aangeboden, draagt mij op U allen bizonderen dank te betuigen. Adjudant Van Tuyll. |
|