Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1903
(1903)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Nederlandsche spreekwoorden
| |
[pagina 110]
| |
hiertoe niet werd gewaardeerd zooals zij het verdient, wist in zijn onmetelijk werk deze volksuitdrukkingen ten nutte te maken, en door kernachtige beeldspraak, krachtiger dan het woord, te onderwijzen en te zedepreeken, daar waar schrijvers en vroegere leerdichters tot dan toe onmachtig waren geweest. Eenige parabelen en zelfs verzen uit den Bijbel leverden hem insgelijks daartoe stof. ‘De Parabel der Blinden’ zijn meesterstuk uit het Museum te Napels, toont ons de zedelijke dwaling van hen, welke zelven door blindheid geslagen, de zware taak aanvatten, anderen te leiden. In zijne samenstelling ‘Elk, elk’ hekelt hij de Vlamingen van zijnen tijd, die twisten om kinderachtige stielgeschillen, en niet begrijpen dat hunne onderlinge verdeeldheid hen zonder tegenstand overlevert aan den machtigen vijand, welke hen bespiedt en in dichte rangen aanrukt. ‘De strijd der Spaarpotten en Geldkassen’ wijst ons op de beklagenswaardige gevolgen van den klassenstrijd en van den gouddorst. De parabelen van de ‘Goede en de kwade Herders’, het Luilekkerland, de in 't oog springende tegenstelling tusschen de ‘Keuken der Vetten en der Mageren’ en tal van andere, minder gekende, zedestrekkende samenstellingen, zijn zoovele welsprekende pleidooien ter gunste der ongelukkigen, welke de koene schilder verdedigde tegen de machtigen, wanneer deze van hunne macht misbruik maakten om het volk te verdrukken. | |
[pagina 111]
| |
Zijne welbekende reeks der hoofdzonden hekelt in schrikwekkende of drollige bijzonderheden. Wij zien achtereenvolgens de IJdelheid, die ziekte der grooten en der zwakken; de Afgunst, verdoken en laffe drift; de Gramschap, de Onkuischheid en de Gulzigheid, welke den mensch tot het dier vernederen; de Gierigheid welke den welstand verjaagt; de Luiheid, moeder der ellende en aller andere kwalen. Deze afschilderingen vormen eene krachtige tegenstelling met de oude hoofddeugden: de Voorzichtigheid, welke den mensch leidt en leert; de Kracht, die het kwaad helpt overwinnen; de Matigheid, welke de gedachten verrijkt en verlicht, en ten slotte de Gerechtigheid, waarnaar iedereen snakt. Breughel de Oude, die zoowel zijnen tijd als zijnen stam verpersoonlijkt, heeft getracht, in een zijner eigenaardigste tafereelen, ongelukkiglijk te weinig gekend, in eene enkele groote samenstelling het vermakelijke geheel onzer spreekwoorden en volkspreuken, uit die jaren, te vereenigen, Het oorspronkelijke tafereel is verdwenen. Maar in het Haarlemsche Museum bestaat daarvan eene uitmuntende kopij, of liever eene trouwe navolging, uitgevoerd door zijnen zoon Pieter Breughel, bijgenaamd Breughel der Helle, wien het te danken is dat een aantal verlorene werken des vaders ons zijn bekend gebleven. Deze zonderlinge samenstelling heeft eene groote waarde voor de kennis der ontwikkeling van het zedelijke en maatschap- | |
[pagina 112]
| |
pelijke leven onzes volks, in de verschillende tijdperken zijner geschiedenis. Dit tafereel wil ik trachten te beschrijven, en zooveel mogelijk de spreekwoorden aanhalen, waarvan men de afbeelding hiernevens kan aanschouwen. Aan de linkerzijde staat een belangrijk gebouw, hetwelk, volgens Pieter Breughel, terzelfdertijd het Vlaamsche huis en de Vlaamsche herberg moet verzinnelijken. Een uithangbord, een wereldbol verbeeldend, vergroot zijne belangrijkheid. Onze spreekwoorden van dien tijd af roepen de aandacht op de gevaren van den drank; zij zeggen dat de alcohol verarmt: De keel
Kost veel,
dat het gevaarlijk vocht de gezondheid ondermijnt en den eetlust beneemt: Waar de brouwer binnen is, moet geen bakker komen,
dat het verdierlijkt: Als de Wijn is in den man
Is de wijsheid in de kan.
Boven op het uithangbord, door het venster der verdieping nedergehurkt, voldoet een man aan zekere behoefte, wellicht onder den invloed van den drank: Hij besch.... de wereld!
| |
[pagina *1]
| |
Taf. I. - NEDERLANDSCHE SPREF WOORDEN, door Pieter Breughel Haarlemsc Museum
| |
[pagina 113]
| |
Uit de linkerhand laat hij speelkaarten vallen: Zoo gewonnen,
Zoo verteerd.
De wereldbol, het kruis naar onder gekeerd, toont ons dat wij hier zien De verkeerde wereld.
Een ander persoon, voor een venster, besproeit onbeschoft een uithangbord, de maan verbeeldend Wij vinden hier al Een Maneblusscher!
Het dak is bedekt met vlaaien: Vlaaien op het dak.
Op eene verbrande vlaai strooit men suiker.
Dit brengt ons een ander tafereel ‘Lui Lekkerland’ van Pieter Breughel vóór den geest, dat te Brugge, tusschen de Primitieven of Oorspronkelijke Meesters, werd tentoongesteld en ons ook een met vlaaien bedekt dak te zien geeft. Wij weten ook dat Een dak dat leekt en kwade wijven
Goede mans kunnen verdrijven.
Eene teekening van Pieter Breughel den oude verbeeldt dit spreekwoord. Men vindt op de print deze oude Vlaamsche verzenGa naar voetnoot(1): | |
[pagina 114]
| |
‘Een leekende dak, ende een rookende schouwe,
Ja daer de Simme (aap) aen den heyrt zit en ziet,
Een craeyende henne, een kyfachtige vrouwe,
Is ongeluck in huis, ja quellinghe en verdriet.’
De vogel op het afdak herinnert ons dat: Er mag geen vogelken vliegen of het moet van zijn pluimen laten.
Aan een venster bevinden zich een man en eene vrouw: Vrijen onder een dak
Is 't schande, 't is gemak.
Verder mannen, met de zotskap bedekt, herinneren ons eene eigenaardige Vlaamsche satyre van de allertijdsche politiek: Veel beloven en weinig geven
Doet den zot in vreugde leven.
en ook: Twee zotten in een huis
Maken een helsch gedruisch.
Voor Breughel is de vrouw de moeder van de zottigheid. Dit zien wij in eene samenstelling van onzen meester, eene vrouw verbeeldende die jonge zotten broedt iu een nestGa naar voetnoot(1). Eene print van den tijd, naar dit tafereel gemaakt, levert ons deze verzen: | |
[pagina 115]
| |
‘Tis al sot, soo men wel mach anschouwen hier,
Over sots bestier, broeyt jonge sotkens dees oude sottinne.
Soo douden pypen en singhen, ook dese jonghe sotkens hier
Over het eyken dansen, seer licht van sine.’
Beneden in het huis vóor het vuur op den rooster zien wij dat: De blieken zijn gebakken
ofwel: Zijn haring braadt hier niet.
Verder braadt men koeken, hetgene denken doet aan de gekende spreuk: 't Zijn al koeken van éénen deeg.
of: Rijkmenschenziekte en arme menschenkoekebak weet men van verre.
en nog: Daar de man te veel van koeken houdt.
Hoeft het wijf niet altijd de pan bij den steert te houden.
Men ziet ook Een man, tusschen twee stoelen, in de aschen vallen.
Men vindt ook dit ontwerp tusschen de misericordes van de koorbanken in de St-Nicolaaskerk te AmsterdamGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 116]
| |
Menige vrouwen op het voorplan herinneren ons aan de weinig hoffelijke spreuken: Die een vrouw trouwt om het lijf
Verliest het lijf en houdt het wijf.
Vrouw, zijt gij schoon of rijk
En brengt geen hoofd in 't huwelijk.
Het Nederlandsche spreekwoord schandvlekt diegenen, welke willen beheerschen en als Zij willen de broek dragen.
want: Alwaar de spinrok dwingt het zweerd
Daar staet het kwalijk met den weerd.
Deze laatste spreekwoorden maken het onderwerp uit van een der eigenaardigste werken van den ouden Breughel. Op eene print, bewaard in de Koninklijke Bibliotheek, te Brussel, ziet men verschillende vrouwen de broek van hunnen man stormenderhand afnemen en aantrekkenGa naar voetnoot(1). Wij vinden er de volgende verzen in het Fransch en in het Vlaamsch: Ou la fême gouverne portant la banière
Et le brayes avec, le tout y va derrière.
‘Waar de vrouw d'overhand heeft en draecht de brouck Daer is dat Jan de man leeft: naer advys van den douck.’ | |
[pagina 117]
| |
Wij kennen menige spreekwoorden in dien aard: Die om 't geld trouwt een oud wijf
Verliest het geld en houdt het wijf.
Een ongeschikt en vuil bedrijf
Maakt van een schoon, een leelijk wijf.
Eens trouwen is noodwendigheid,
Tweemaal is zottigheid,
Driemaal is dolheid.
Die een jong wijf en een oud huis heeft
Vindt werk genoeg.
Die trouwt om het gelleken
Verliest het gelleken
En houdt het velleken.
Het beste stuk in 't huisbedrijf
Dat is een goed en handzaam wijf.
Een oud man met een jong wijf
Is niets dan eeuwig huisgekijf.
Die een wijf heeft gehad verdient de kroon van lijdzaamheid Die er twee heeft gehad verdient de kroon van dwaasheid. De eerste man is een vriend,
De tweede een man,
De derde een meester.
en een aantal andere. Op het voorplan zien wij eenen man, die eene kolom omhelst en daarin bijt, het is Een Pilaarbijter.
| |
[pagina 118]
| |
Daartusschen ziet men nog op het tafereel de afbeelding van de listige vrouw: Zij draagt in de eene hand water
Maar in de andere vuur.
Verder houdt zij in eene hand eene kaars: Zij wil den dag verlichten.
Een ander Geeft een ei om een kieken weer te krijgen.
‘houdt zich bezig met De duivel op een kussen te binden met lintjens.
Daar naast slaat een man, een zwaard in de hand, en bonst zich het hoofd tegen eenen muur: 't Is moeilijk harde koppen breken.
Men vindt hetzelfde onderwerp gebeiteld op eene misericordia van een zetel der koorbanken in de St.-Nicolaaskerk te Amsterdam.Ga naar voetnoot(1) Een ridder, gansch gewapend, zit neder bij het venster, vóór eene kat; daarvan ontsnapt ons | |
[pagina 119]
| |
de beteekenis. Daarnevens staan twee vrouwen te klappen: Distelen, doornen steken zeer
Maar kwade tongen meer.
Van voren aan scheert een man een schaap: Een goed scheerder moet de schapen wel scheren,
Maar niet villen.
Een ander doet hetzelfde met een zwijn: Veel geschreeuw
Maar weinig wol.
In eene kleine kapel naast de herberg zien wij Bij den duivel te biechte gaen.
en ook Voor den duivel een keersken branden.
Eene jonge vrouw hangt aan eene oude haren mantel om: Het huiken naar den wind diaaien.
Midden op het voorplan vult een man eenen put, waar men een kalfskop ziet uitsteken: Als 't kalf verdronken is
Wordt de put gevuld.
Dan volgen de spreekwoorden op de zwijnen: Het gaat gelijk een tang op een verken.
Rozen strooien voor de varkens.
| |
[pagina 120]
| |
Wie het varken kelen wil
Moet het tieren verdragen.
Hoogerop vinden wij een afbeeldsel van het epos ‘Reinaert de Vos’. Reintje, door den ooievaar ten disch genood, zit tegenover hem aan eene welopgediende tafel: Nu hebben de vos en de kraai malkanderen te gast.
Men kent de spreekwoorden op vossen: Den slapenden vos valt niets in den muil.
Wanneer de vos de passie preekt, boeren, wacht uw ganzen!
Men moet vossen met vossen vangen.
Ziet ge een vos omtrent uw slot
Sluit dan vrij uw hoenderkot.
Hoogerop ziet men eenige mannen In troebel water visschen.
Zij weten dat Hoe meer visch, hoe droever water.
Verder verbeuzelen zij hunnen tijd, want Zij willen visch vangen voor eenen visschers deur.
een man wil Den paling by den steert grypen.
| |
[pagina 121]
| |
Een ander doet de zottigheid van Stroom op te zwemmen.
Andere spreekwoorden op visschen zeggen ons: Groote visch, groote netten.
Onder in den kuil vangt men den visch.
Zoo stom als een visch.
Met visch wordt visch gelokt.
Trek als het noopt, visscher.
Groote visschen scheuren 't net.
Hij werpt een blieksken uit om eenen snoek te vangen.
In de verte ontwaart men jonge zwijnen: Kweekt geen kinderen, kweekt liever braadverkens,
Dan hebt gij alle zes weken geld.
Op den toren hangt een man een schort aan eenen stok: Men hangt den blauwen voorschoot uit.
daarnevens Zift men in de maan.
Op een kleinderen ziet men dat De speelman is op het dak.
Daarboven vliegen vogelen: Ieder wil een vogel zijn.
| |
[pagina 122]
| |
God spijst de vogelen, maer zij moeten er voor vliegen.
Aan den voet van den toren ziet men een persoon Zijn geld in 't water werpen.
Twee anderen maken muntstukken op eene onbeschofte manier en laten het ook in het water vallen. In het water ziet men dat Groote visschen de kleinen eten.
Dit onderwerp werd ook door Pieter Breughel den oude en Hieronimus Bosch (van Aken) in afzonderlijke printen verbeeld. Eene oude plaat, in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel bewaard, draagt het volgende opschrift: ‘Siet sone dit hebbe ick zeer langhe gheweeten
Dat die groote vissen de cleene eten.’Ga naar voetnoot(1)
Men ziet er ook eenen man die op den waterspiegel wil loopen. Een derde grijpt eenen paling bij den staart. Op de brug, over het water, springt een vierde Van den os op den ezel.
| |
[pagina 123]
| |
Een ander persoon is in eenen open bol gekropen: Hij rolt door de wereld.
Verder brandt een huis: Die het met het vuur verloren heeft
Moet het in de assche zoeken.
de zelfzuchtige zegt: Wat kan mij verschillen wat huis dat brandt
Als ik mij aan de kolen warmen kan.
Een vrouw wil den brand uitdooven door een vreeselijken wind. Ganzen zeggen ons: Hierom en daarom gaan de ganzen barrevoets.
Bier is voor de ganzen niet gebrouwen.
Aan den rechterkant springt een vijfde in eene mand, waarvan de bodem afbreekt; hij moet Door de mand vallen.
Twee honden doen ons denken aan Twee honden aan éen been
Komen zelden overeen.
of: Kwade honden bijten malkander niet.
Zij bezien malkander lijk twee honden.
| |
[pagina 124]
| |
Wie zal het blaffen aan de honden beletten.
Wat baat tegenbassen tegen de honden.
Die met honden omgaat, krijgt vlooien.
Een ander persoon ontsteekt vuur: Die het vuur begeert, moet den rook lijden.
Op het voorplan werpt iemand zijnen brij weg: Hij heeft voor een ei zijnen pap verbrod.
Daarnaast bevindt zich een prins, die fier en trotsch eenen wereldbol draagt: Hij doet de wereld op zijnen duim draaien.
Daar nevens ziet men een wiel met een stok tusschen de spaken: Men zal een stok in zijn wiel steken.
Kinderen kweeken is geen ganzen wachten.
God geeft de ganzen den kost
Maar zij moeten hem plukken.
Heel in de verte drijft een boot, waarin personen zijn gezeten: Langs den wal zeilt men 't zekerst.
Men moet zeilen terwijl de wind dient.
Men moet het schip midden in het water houden.
| |
[pagina 125]
| |
Groot schip, grof water.
Een groot zeil op een klein schip
Moet in den grond of op een klip.
Zet het schip wat zeilen bij.
Wat is een schip zonder roer.
Laat uw anker zinken en wacht eenen voordeeligen wind af.
Als de bruid is in de schuit
Zijn de beloften uit.
Recht door zee.
Stil water stinkt.
Wij mogen niet Tegen stroom op varen.
Maar Moeten 't roer in 't water houen.
Nevens 't schip is 't goed te zwemmen.
Zoo gij geen wand hebt voor uw schip
Gij moet ten grond of op een klip.
Achter het meer verheft zich eene galg, welke een man bestrijkt: Het is al boter aan de galg.
en Men heeft het hem geboterd.
| |
[pagina 126]
| |
Eenige bijna onzichtbare groepen loopen naar een troep wolven; men ziet ze Den wolf in den muil loopen.
Een man voldoet aan eene natuurlijke behoefte: Waar de Waal sch..., groeit geen gras.
Dit spreekwoord herinnert aan de oude vijandschap tusschen Walen en Vlamingen in ons land. Daar ziet men een hond nedergehurkt: Als wij dood zijn, kakt de hond op ons graf.
Op het uiterste rechterplan grijpt eene vrouw naar twee brooden: Die te veel wil, heeft niets.
Bijna in het midden zit Christus, met eenen lichtkrans omstraald. Een monnik, bij den leunstoel nedergeknield, wil Ons Heere 'nen vlassen baard aan doen:
Verder ziet men een anderen monnik die zijne kleedij over eene haag hangt: Hij smijt de kap over de haag!
Kettersche spreekwoorden uit den tijd van Breughel zeggen ons ook: De monnik preekte dat men niet stelen mocht
En had zelf den gans in zijn schapulier.
| |
[pagina *2]
| |
Taf. II. - NEDERLANDSCHE SPREEKWOORDEN
Onbekend meester van de XVIIIe eeuw | |
[pagina 127]
| |
of: Doe naar mijne woorden, niet naar mijne werken.
Rondom het meer verheffen zich statige boomen: Hooge boomen vangen veel wind.
Hooge boomen geven veel meer schaduw dan vruchten.
Veel andere afbeeldingen merkt men nog op het tafereel, maar daarvan ontsnapt ons de zin. Deze samenstelling werd voorzeker dikwerf nagevolgd. Te Gent zelf bestaat daarvan eene zeer eigenaardige vrije schets, betrekkelijk van veel lateren datum, waarop men nog de groote lijnen van het eerste doek wedervindtGa naar voetnoot(1). Ter linker zijde bevindt zich de herberg, ter rechter zijde de boot. De kleedij der personen verraadt echter het tijdvak van Lodewijk XIV of misschien het begin der regeering van Lodewijk XV. Daarop vinden wij nog de voornaamste spreekwoorden van het tafereel uit Haarlem wedergegeven, nochtans moeten wij eenige verschillende typen aanstippen. Op het Gentsche doek komen de oneerbiedige spreuken van Christus en monniken niet meer voor: de ker- | |
[pagina 128]
| |
kerkelijke keuring hadde, te dien tijde, daartegen opgezien. Men ziet er ook niet meer den trotschen prins die de wereld op zijnen duim doet draaien noch den stok die in zijn wiel gestoken wordt. Met de geleerdheid wordt de spot gedreven. Een oude geleerde met witten baard daalt van eene ladder af: Men is nooit te oud om te leeren.
De advocaat, die op het eerste tafereel niet voorkomt, wordt Een man met twee gezichten.
Hij draagt in de eene hand eene rol papier, en in de andere eene beurs, waar het cijfer 32 op geschreven staat: twee penningen meer dan de som, voor welke Judas Christus heeft verraden en verkocht. Onder hem staat een man, die naar zijn voorhoofd wijst, naast eenen beer: Hij heeft den beer losgemaakt.
wat ons ook herinnert Het vel van den beer niet verkoopen
Eer hij geslacht is.
Wij weten niet waarom, maar het nederige vaartuigje uit Haarlem wordt hier een groot schip Nog andere veranderingen zouden wij kunnen aanstippen, doch wij achten ons verplicht ons te beperken. | |
[pagina 129]
| |
Dank aan de welwillendheid der K. Vl. Academie is eene afbeelding van dat tafereel genomen. Deze zal de studie der menigvuldige groepen, welke de Nederlandsche spreekwoorden der 18e eeuw ten tooneele brengen, vergemakkelijken. Men zal aldus ook deze spreuken kunnen vergelijken met die, welke Breughel op zijn doek van Haarlem verbeeldt en welke aan de 16e eeuw behooren. |
|