om de wetten te herzien. De heer Bestuurder drukt de hoop uit dat het voorstel aldus begrepen geene tegenkanting zal ontmoeten.
De heer Claes vraagt het woord.
‘Twee jaren geleden (zegt. Spreker) is er nog sprake geweest van ons reglement te veranderen. Uit de stemming over dat voorstel is gebleken, dat deze verandering niet verlangd werd, en daar is het bij gebleven.
Nu wordt er voorgesteld ‘eene commissie te benoemen, belast met het onderzoeken van de vraag of er wijzigingen aan de Wetten der Academie dienen gebracht te worden, en, zoo ja, welke wijzigingen’.
De onderteekenaars van dit voorstel hebben, krachtens art. 65 onzer Wetten, het recht om wijzigingen aan deze Wetten voor te stellen; daartoe is er geene Commissie van noode.
Wat mij betreft, ik geloof dat wij met onze oude Wetten goed over de baan kunnen. Is er hier of daar iets gebrekkigs aan, dat kan zonder moeite gewijzigd worden. Overigens wij krijgen elk jaar eenen Bestuurder, aan wiens bekwaamheid het overgelaten wordt de Academie en hare werkzaamheden te leiden.
Ik stel dus de voorloopige quaestie: Is het noodig onze Wetten te veranderen ja of neen?
En daarover vraag ik de onmiddellijke stemming.