Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1902
(1902)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Eene neolithische standplaats te Alsemberg ontdekt in 1901.In 't begin van April 1901 - het seizoen van het planten der aardappelen - vond ik eenen silex op eenen smallen voetweg, loopende door de Elsemheide, een westelijk gehucht van mijne parochie. Die silex - een stuk geslepen beitel - was daar vast geworpen geweest van op den akker. Ik ging aanstonds met mijne vondst bij de veldbewerkers der nabijheid, en vroeg hun of zij zulke steenen kenden. Ja, zij wisten dat het eene vuurkei was (of vuurka, mv. vuurkaren, zooals ze te Alsemberg zeggen), dienende vroeger, toen de fosforkens nog niet waren uitgevonden, om er vuur uit te ketsen in de geweerpan en bij den huiselijken heerd. Maar geen van hen had ooit bij zijne weet soortgelijke kei op het land ontdolven. Ze beloofden mij nochtans daar in 't vervolg onder het bewerken van den grond aandachtiger op te letten, en weinige dagen daarna ontving ik van eenen dezer menschen eenen recht schoonen silex, eene steenen bijl, die hij gevonden had terwijl hij kort bij zijn huis, op eene plek Gensteberg genoemdGa naar voetnoot(1), aan 't arbeiden was. De brave man zag mijne blijdschap. Geene week ging er nu voorbij - het gansche werk- | |
[pagina 174]
| |
seizoen -, zonder dat hij of zijne huisgenooten mij van uit dit stukje land of uit hunnen aanpalenden hof eenen of meer silexen, heele of gedeeltelijke, konden aanbieden.
Mijne kleine verzameling, enkel op den Gensteberg gevonden, bestaat uit een 60-tal stukken, de scherven meegerekend Al de voorwerpen zijn in geslepen steen. Er zijn bijlen, beitels, messen, krabbers, pijlpunten, andere punten of spitsen, en verschillende vormen waar de bestemming mij niet duidelijk van is. De meeste zijn of lichtgrijs of donkergrijs van kleur; vijf zijn lichtbruin en doorschijnend; een paar zijn blauw gevlamd.
M.H., 't is vast niet veel, maar toch genoeg, zoo dunkt mij, om eene standplaats uit het steentijdperk aan te duiden. Heel talrijk konden de menschen toch alsdan niet bijeenwonen, want er is al eene groote oppervlakte noodig om wild genoeg voor het jaarlijksch voedsel van eenen enkelen persoon te verschaffenGa naar voetnoot(1). Daarbij, al is de voorraad van die gevallig ontdekte voorwerpen nog betrekkelijk gering, nieuwe vondsten kunnen de vorige | |
[pagina 175]
| |
komen vermeerderen. Overigens, de ligging van de plek gronds, waar de silexen werden opgeraapt, pleit ook voor het bestaan alhier van eene neolithische standplaats. Deze plek, niet grooter dan omtrent het vierde eener hectare, maakt deel van eene hoogvlakte gelegen boven den rechten kant van de vallei der Molenbeek, en ligt aan eenen inham die als door vroegere overstroomingen uitgespoeld schijnt: aldus kon, toen de vallei tot in den inham onder water stond, de daar wonende bevolking langs de westzijde door de vischvangst, en langs den oostkant door de jacht in de bosschen haar bestaan vindenGa naar voetnoot(1). Dat die menschen aldaar hunne woonst hadden in eene opene plaats van het woud, wordt waarschijnlijker gemaakt doordien de grond van den Gensteberg van zijne vruchtbare bovenlaag door de regens veel meer ontbloot is dan de rondliggende akkersGa naar voetnoot(2). M.H., door mijne mededeeling van wat men te Alsemberg vond, hoe weinig ook, - meen ik | |
[pagina 176]
| |
eene kleine bijdrage te hebben geleverd tot de voorhistorische landkaart van België in 't algemeenGa naar voetnoot(1), en tot die van de door mij bewoonde streek in het bijzonder. De heer G. Cumont beschreef met de hem erkende bevoegdheid zijne rijke ontdekkingen in Alsembergs naaste geburen, namelijk te St.-Genesius-Rode en hoogerop langs den westboord van Zoniënbosch. Hij zal er belang bij stellen dat, alhoewel hij op de hellingen der Molenbeekvallei geene sporen van neolithische standplaatsen had ontdektGa naar voetnoot(2), er evenwel eene te Alsemberg bestaan heeft, die aldus als een westelijk hoekje op zijne geologische kaart van St.-Genesius-Rode mag bij aangestipt worden. J. Bols |
|