Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1902
(1902)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Overzicht van de meest voorkomende misslagen bij het gebruiken der Nederlandsche taal, aangeboden door den heer A.-M.M.]Namens de Commissie voor Nieuwere Taal en Letterkunde bieden de heeren Willem de Vreese en A. Prayon-van Zuylen verslag aan over het door den heer A.-C.M... ingezonden handschrift, getiteld: Overzicht van de meest voorkomende misslagen bij het gebruiken van de Nederlandsche taal. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verslag van den heer Dr. W. de Vreese.Het werk dat aan de Koninklijke Vlaamsche Academie ter uitgave is aangeboden en waarover onze Commissie mij heeft opgedragen haar van advies te dienen, is een lijvig handschrift, ongeveer 500 kl. quarto-bladzijden groot, compres geschreven met allesbehalve een kalligrafenhand. Het is getiteld: Overzicht van de meest voorkomende misslagen bij het gebruiken van de Nederlandsche Taal. De inhoud van het werk is als volgt. Aan het geheel gaat vooraf eene uitvoerige inleiding, waarin over alles en nog wat gesproken wordt zonder dat het duidelijk is waarom. Zoo worden achtereenvolgens deze punten behandeld: de Vlamingen moeten hunne taal beoefenen; - Hollandsch en Vlaamsch zijn één; - het Vlaamsch is | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
niet op een lijn te stellen met het Waalsch; - overzicht van de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde en der Vlaamsche Beweging; - over de voortreffelijkheid van het Nederlandsch: men kan het Fransch missen; - over het ‘overmatig’ gebruik van Fransche woorden in Holland; - vele zoogenaamde Fransche woorden zijn dat niet; het verschil in de wijze van 't ontleenen in Noorden in Zuid-Nederland; - hoe groot de invloed van het Fransch is in het maatschappelijk leven en - in de uitspraak. En zoo komt de Schrijver eindelijk tot de verklaring, dat hij strijd wil voeren tegen de misslagen van allerlei aard, die door Zuidnederlanders gemaakt worden, en hoofdzakelijk tegen de gallicismen. Daarop volgt het werk zelf. Met behulp der kapittelopschriften komt men tot de volgende inhoudsopgave:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Deze inhoudsopgave kan slechts een flauw denkbeeld geven van den in zekeren zin rijken inhoud van het werk, dat de arbeid is van een man, die het tegenwoordig Nederlandsch goed kent en wiens taalgevoel zeer ontwikkeld isGa naar voetnoot(1). Geen wonder, dat hij uit een gedeelte van 't geen in Zuid-Nederland de pers verlaat, blijkbaar hoofdzakelijk uit de dagbladen, een bos distels heeft samengelezen, waarbij de lezer, wien het voortbestaan van het Nederlandsch, als Germaansche taal, in België, ter harte gaat, twijfelmoedig het hoofd moet schudden. Maar aan diezelfde inhoudsopgave kan men onmiddellijk bemerken welke bedenkelijke gebreken het ingezonden geschrift aankleven. Niettegenstaande de verdeeling in zooveel hoofdstukken is het geheele werk een wezenlijke warboel. Gallicismen in den woordenschat en gallicismen in de constructie worden zonder eenige orde door elkander behandeld: fouten van denzelfden aard worden onder verschil- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lende hoofdstukken besproken, en wat niet bijeen behoort staat wel degelijk bijeen. Met een woord, de stof is niet overzichtig geordend. En dit is niet alleen het geval voor de groote onderverdeelingen van het werk, maar ook met ieder hoofdstuk op zich zelf. Daar nu in menig caput naast gallicismen nog fouten van geheel anderen aard besproken worden, wordt de verwarring er niet minder op. Deze verwarring komt niet louter voort uit gemis van methode, maar vindt haren oorsprong in een ander, bedenkelijker gebrek. De Schrijver beschikt over een eerbiedwaardige dosis taalkennis, die alle hulde verdient. Maar wie een werk over taalzuivering wil schrijven, heeft daar niet genoeg aan: naast taalkennis is onmisbaar een niet al te geringe dosis taalkundige kennis, en deze schiet hier te kort. B.v. Het derde hoofdstuk heet immers: ‘Gallicismen door onzijdige werkwoorden als bedrijvend te gebruiken’, terwijl het gallicisme dat daar behandeld wordt, is: het verkeerd gebruik van hebben en zijn als hulpwerkwoorden! Wie zou ooit denken, dat er in het zesde en in het zevende hoofdstuk eigenlijk sprake is van de beteekenissen der naamwoorden, en wie zou verwachten dat onder een opschrift: ‘In het gebruik der bijvoeglijke naamwoorden zelve, zonder aan verkeerde voorzetsels te denken, maakt men zich aan vele gallicismen schuldig,’ dat onder een dergelijk opschrift ook de trappen van vergelijking verkeerdelijk met meer | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en meest gevormd, behandeld zijn? Als men spreekt over foutieve vormen en woorden als spoorhoofdbaan in plaats van hoofdspoorbaan, maarschalk van 't hof in plaats van hofmaarschalk, als hoogstudent, wegenis enz., dan gaat het niet aan dat alles samen te behandelen in een hoofdstuk met het opschrift: ‘Over sommige verkeerd geschreven woorden.’ Er is hier wat anders aan de orde dan ‘verkeerd schrijven’. In het hoofdstuk over de eigennamen heeft de Schrijver het over de spelling en - over de alfabetische volgorde. Doch genoeg om te laten zien, dat hij geen inzicht heeft in de formatie van het Nederlandsch, noch ook in taalformatie in 't algemeen. Hij beschouwt als fout een aantal woorden en constructies die volkomen zuiver Nederlandsch, resp. Germaansch zijn, maar niet tot het NoordnederlandschGa naar voetnoot(1), althans niet tot de boekentaal behooren. Hij staat onder den invloed van de beruchte grammaire raisonnée, wil beredeneeren wat goed Nederlandsch is en wat niet; hij heeft er geen begrip van, dat de ontwikkeling der taal niet het gevolg is van een logisch denken, en het gebruik ten slotte de opperste rechter blijft. Hij verkondigt dan ook de zonderlingste meeningen op taalkundig gebied, b.v.: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘Sommige noemen het (Waalsch) een dialect van het Fransch: naar mijne meening is het er nog geen patois van, maar een mengelmoes van verschillende talen, verschillend in verschillende streken.’ ‘Uit het Friesch, het Oudsaksisch en Frankisch, drie dialecten van het Germaansch, is het Nederlandsch ontstaan.’ ‘Een taal is arm, als zij voor verschillende zaken slechts één woord heeft, als men zich dikwijls met hetzelfde woord moet behelpen om verscheidene denkbeelden uit te drukken.’ De oorzaak van het verval der Nederlandsche letterkunde na de 17de eeuw heet te liggen - in de immigratie in Holland van een overgroot getal Fransche refugiés! Het hoofdstuk met het opschrift ‘Wat zijn gallicismen,’ is zes en een halve bladzijde groot, maar een antwoord op de gestelde vraag is er niet in te vinden. Een naïveteit als deze is niet zeldzaam: ‘Bij deze gelegenheid zou ik willen gevraagd hebben: hoe het komt dat men altijd spreekt van Holland en Hollandsch, als men Nederland en Nederlandsch bedoelt’, waarop, nota bene, een verklaring volgt, die niet minder naïef is dan de vraag. Het zou tot niets dienen nog meer dergelijke voorbeelden aan te halen. Behalve aan een behoorlijke pragmatische kennis van het Nieuwnederlandsch, ontbreekt het den schrijver aan alles: aan theoretische kennis onzer taal, aan de kennis | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
harer chronologische en topographische ontwikkeling, aan inzicht in taalzaken in 't algemeen, zelfs aan de meest elementaire bekendheid met de geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde en der Vlaamsche Beweging. Daarbij komt, dat het werk rijk is aan uitweidingen die met de taalkunde niets te maken hebben. Zoo spreekt de schrijver drie bladzijden lang over het stelsel, door ons spoorwegbestuur in zwang gebracht, om de uren van 1 tot 24 te tellen, en meent hij al heel geestig te zijn, als hij zegt dat ‘een der schoonheden van het nieuwe stelsel is: 23 + 1 = 0’!! Evenzoo krijgen we 5 bladzijden naar aanleiding van het woord tolhuis, dat de schrijver niet eens verstaat, en 't woord spoorhalle geeft hem gelegenheid zijn ergernis te luchten over de nieuwe straten te Antwerpen. Zoo is ook haast de geheele inleiding, het hoofdstuk over den stijl (dat trouwens slechts een herhaling en een uitschrift is van wat in tallooze handboeken te vinden is) en nog zooveel meer, geheel en al overbodig. Het geheele werk is een indigesta moles: de Schrijver beheerscht zijn stof niet, zij beheerscht hem, zoodanig dat hij er ten slotte geen weg meer mee weet. Er is nog een tweede fundamenteel bezwaar. De Schrijver ‘bewijst’ de fouten, welke hij te berde brengt, niet, of niet voldoende. Ik bedoel daarmede tweeërlei. Ten eerste, dat hij niet voldoende aantoont dat hetgeen hij als gallicismen beschouwt, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wezenlijk gallicismen zijn; hij geeft niet altijd de Fransche uitdrukkingen of constructies op, welke al te slaafsch vertaald worden. En ten tweede: hij geeft den lezer de gelegenheid niet, zijne beweringen te controleeren, daar hij nooit opgeeft waar de fouten, die hij bespreekt, te vinden zijn: bewijsplaatsen waren en zijn naar mijn bescheiden meening volstrekt onmisbaar, temeer daar in dit werk vele fouten vermeld worden, die voor de meesten aan 't ongelooflijke grenzen. Hoe ongaarne ook, moet ik ten slotte nog mededeelen dat er wel wat al te ruim en vooral al te ongegeneerd gebruik is gemaakt van een bekend werk over taalzuivering, dat vanwege de Academie werd uitgegeven. Om al deze redenen heb ik de eer te adviseeren dat het ingezonden handschrift niet geschikt is om door de Koninklijke Vlaamsche Academie te worden uitgegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verslag van den heer Mr. A. Prayon-van ZuylenHet lijvig handschrift van den heer M... beslaat negen boekjes, ieder gemiddeld 40 à 50 bladzijden bevattende. De drie eerste boekjes zijn mij den 30 Mei toegekomen; de vier volgende wat later; de twee laatste den 12 Juni. Het spreekt van zelf dat het mij niet mogelijk was in zoo'n korten tijd een werk van dien omvang | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
naar behooren te bestudeeren, te meer daar het zeer slordig is geschreven, ja bijna onleesbaar, zoodat het ontcijferen ervan vrij wat moeite en inspanning vergt. Meer dan eens heeft men doen opmerken dat de tijd, die aan de keurrechters wordt gegund om de hun voorgelegde handschriften te onderzoeken, volstrekt ontoereikend is. Men verliest overigens uit het oog dat wij allen onze eigene bezigheden hebben en die in den steek niet kunnen laten om ons, al was het maar gedurende eenige dagen, uitsluitend met het werk der Academie onledig te houden. Die klachten zijn gegrond en ik beaam ze ten volle. Wat er van zij, het handschrift van den heer M... heb ik maar vluchtig kunnen doorbladeren. Die lezing, hoe oppervlakkig ook, heeft mij echter overtuigd dat het werk niet geschikt is om door de Academie te worden uitgegeven. Niet alleen is er gebrek aan orde en aan methode en daarbij allerlei nuttelooze beschouwingen en uitweidingen, die men best achterwege hadde gelaten, maar Schrijver begaat ontelbare ‘flaters’, welke genoeg bewijzen dat hij op historisch en wetenschappelijk gebied niet op de hoogte is of bij het opstellen van zijne verhandeling zeer lichtzinnig is te werk gegaan. Ik heb enkele der meest stuitende aangeteekend. Mijn besluit is dus dat het werk, zooals het staat, van de hand moet worden gewezen. Misschien zou ik een gunstiger oordeel kunnen uitbrengen, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
indien Schrijver zijne verhandeling van al dat onkruid zuiverde. Maar zoo iets zou feitelijk met het ‘hermaken’ van het boek gelijk staan.
De Commissie besliste in den zin der heeren verslaggevers, en de vergadering, geraadpleegd, sluit zich eenparig daarbij aan. Namens de Commissie voor Onderwijs wordt door den heer Claes medegedeeld, dat in de voormiddag gehouden zitting in den schoot dier Commissie gekozen zijn: tot voorzitter de heer Obrie; tot ondervoorzitter de heer Bols; tot secretaris de heer Claes.
De heer Broeckaert, in naam der Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie, bericht, dat in de ook 's voormiddags gehouden zitting dier Commissie de heer Bols, voorzitter, lezing heeft gedaan van eene nota, getiteld: Neolithische standplaats te Alsemberg ontdekt in 1901, alsmede eene nota tot terechtwijzing van eene meening, geopperd in het door de Academie gedrukte opstel des heeren Mr. L. Willems. (Zie bl. 44.) Op verzoek van den heer ondervoorzitter leest de heer Bols de beide opstellen, waaromtrent de vergadering hare ingenomenheid betuigt. - Zij zullen in de Verslagen gedrukt worden. |
|