Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901
(1901)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |||||||||
Lezing.
| |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
vol naslaan der opeenvolgende afleveringen sedert vijf en dertig jaar in mij zijn opgekomen. Indien deze geleerde vergadering mij eenige oogenblikken hare onvooringenomen aandacht wil leenen, dan hoop ik heden voor de gemeenschappelijke taal van al de Nederlanders iets goeds te zullen verrichten. Ik wil namelijk een kort onderzoek instellen over de volgende vragen:
De geschiedenis der totstandbrenging van het Woordenboek is te algemeen gekend om hier te moeten herhaald worden. 't Is het kind der verwachting van alle weldenkende Nederlanders, de beste vrucht onzer Taalcongressen. ‘Het is bestemd zeide M. de Vries op het VIIe Congres te Brugge, om volledig, ordelijk en duidelijk al de schatten der moedertaal ten toon te spreiden. Het is bestemd daarenboven om te getuigen van de eenheid der taal, die in de beide deelen van het Dietsche vaderland eene zelfde afkomst bewijst; het moet Vlaamsch en Hollandsch eens vooral verbinden tot eene gemeenschappelijke Nederlandsche taal.’ Later over hetzelfde onderwerp sprekende, zeide Prof. Quack: ‘Wat hij (de Vries) daar bij elkander brengt is de ziel der natie, is de natie zelve. | |||||||||
[pagina 157]
| |||||||||
De natie zelve in al wat zij gedacht, gepeinsd, gedroomd, gevoeld, geleefd, gezucht, gewanhoopt, gejuicht en gejubeld heeft. Het gansch innerlijk leven van onze volken gaat ons, tusschen de kolommen van het Woordenboek voorbij.’ Dat plan, door de congressen aangeduid, door de geleerde Redactie met onvermoeibare vlijt nagestreefd, was van aard om al de Nederlanders van Zuid en Noord te bevredigen; immers zij zouden in het Woordenboek vinden ‘de afspiegeling en de kracht der nationaliteit’ zoowel als ‘van het individueel leven’Ga naar voetnoot(1). Maar vermits die nationaliteit en dat individueele leven, bij verschil van regeeringsvorm, godsdienst, handel, nijverheid, gewoonten, gebruiken, betrekkingen met andere volkeren in het Noorden en in het Zuiden noodzakelijk anders gekleurd zijn en van dag tot dag meer uiteenloopen, was het noodig, dat de Redactie al de deelen der Nederlanden met eenen helderen blik kon overschouwen. Daarom werd deze Redactie samengesteld uit drie alleszins bevoegde mannen, twee Noordnederlanders Drs de Vries en te Winkel, en eenen Zuidnederlander, Prof. J. David. Deze drie geleerden konden natuurlijk met eigen handen al de bouwstoffen niet bijeenzamelen, welke tot het vervaardigen van zulk een gewrocht vereischt | |||||||||
[pagina 158]
| |||||||||
worden. In zijn Verslag namens de Commissie van het Woordenboek, door de Vries in 1862 te Brugge voorgelezen, noemt hij twee dozijnen Noordnederlandsche geleerden, ‘landgenooten van naam’, zegt hij, ‘allen mannen van gezag in wetenschap of praktijk’, die zich volgaarne bereid hadden verklaard hem ‘met hunne kennis en hunnen ijver ter zijde te staan’Ga naar voetnoot(1); daarnaast noemt hij geenen enkelen Zuidnederlander! De heer Th. Coopman, onze geachte Bestuurder, heeft hier in onze laatste openbare zitting ook de gereede hulp gemeld, welke de Redactie in Noord-Nederland mocht ontmoeten; doch hij leert ons tevens, dat de Vries en te Winkel met hun beiden ‘de eerste afleveringen voorbereidden’. - ‘David, zegde hij, was te ver verwijderd om ze dagelijks te kunnen bijstaan’. Kon het in zulke omstandigheden anders, of het Woordenboek moest de taal en de spraak van het Noorden oneindig beter weerspiegelen dan die van het Zuiden? en moest het Wdb. zelf niet veeleer een Noordnederlandsch dan een Nederlandsch zijn? Immers de medeopstellers van de Vries en te Winkel, namelijk Cosyn, Verwys, Kluyver, Beets, Muller, Uhlenbeek, Boekenoogen, waren of zijn Noordnederlanders, en het toezicht | |||||||||
[pagina 159]
| |||||||||
van eenen enkelen Zuidnederlander, gelijk dat nu bestaat, is niet toereikend om de belangen van Zuid-Nederland voldoende te bewaken, en de Redactie voor te lichten in zaken betreffende de talrijke Zuidnederlandsche dialekten, de godgeleerdheid, de natuurkunde, de landbouwkunde, de schoone kunsten enz. onzer Vlaamsche provinciën. De kenspreuk, welke de Opstellers vóór het Woordenboek plaatsten: ‘Bataven! kent uw spraak en heel haar overvloed!’ is voor hen als eene blijvende verbintenis om hunne landgenooten met dien overvloed, waar hij met de natuur van de taal strookt, bekend te maken, en tot hiertoe zijn zij deze verbintenis tegenover de Bataven stiptelijk nagekomen; maar Bataven moet voor hen de figuurlijke beteekenis van Nederlanders hebben, vermits het Woordenboek de verwezenlijking moet zijn van den vurigsten wensch der Nederlandsche congressen, en, ik aarzel niet het vrijuit te zeggen: de Vlamingen vinden in dat standaardwerk niet den ‘overvloed hunner spraak’, waar ook zij mochten op rekenen. Ik zal hier kortheidshalve niet spreken van eene lange Lijst, thans aan de Commissie van Middelnederlandsche Letterkunde onderworpen, inhoudende een groot aantal bij Kiliaen geboekte, in Zuid-Nederland voortlevende en toch in 't Woordenboek niet opgenomen woorden; want het werk van Kiliaen kon niet volledig zijn; doch wij bezitten daarenboven rijke bronnen, waar de Redactie, | |||||||||
[pagina 160]
| |||||||||
volgens mij, niet genoeg aan put, namelijk de Idioticons van Schuermans, de Bo, Tuerlinckx, Rutten, Cornelissen-Vervliet, en daarbij nog Vakwoordenboeken. 't Daghet in den Oosten en zoo menig ander tijdschrift aan Vlaamsche Volkskunde gewijd; daar ligt onze eigenaardigheid, onze volksgeest, onze zeden en gebruiken in opgesloten. En zij er bij dien overvloed veel, dat in een Nederlandsch Woordenboek zou misplaatst zijn, er is onder dat kaf veel goed koren, dat de Noordnederlander voordeelig onder zijn brood zou mengelen. Niets echter verplicht hem daartoe. Evenals de planten en de dieren, ontwikkelt zich de taal anders in het Zuiden dan in het Noorden, zonder daarom van natuur te veranderen. Laten dus in hetzelfde schrijn de kleinoodiën van het Noorden en van het Zuiden opgenomen worden, en Noord- en Zuidnederlanders vrij over die kleinoodiën beschikken: dat bevordert de afwisseling zonder de eenheid te verbreken. Zoo, waar het ‘Friesche’ woord gast (vierof zestal garven) eene plaats krijgt, daar weigere men die niet aan ons mandel (vijftien of minder garven, schuins tegen elkander geplaatst om te drogen), geleg (armvol afgepikt graan), stuik (twee geleggen, los tegen elkander rechtgezet); - naast gaffel plaatse men ons werkw. gaffelen. - Als men akefietje. amok, bans, barling, bastiaan, bat, bedelbier, bedeisteren, bedwemelen, betiel, betoecht, betoeteren, bruteur, brutselen, bruwijnen, gniezen, | |||||||||
[pagina 161]
| |||||||||
gniffelen, gnikken, gnoffelen, gnorten, gnut, gnutteren, goechelen, goeien (eene soort van aardappel in Gelderland), hachelen, habriet, hachten, hadaar, haddekens, hadie, haf, haffelen, haft, hallonkig, haterbosch en honderden andere bij Kiliaen en in Z.-N. onbekende woorden eene plaats waardig acht, waarom dan gansche reeksen woorden, die bij oudere, zelfs Hollandsche schrijvers gedurig voorkomen en hier dagelijks gehoord worden, waarom die doodgezwegen? als b.v., om maar deze enkele te noemen: alp (schepbordeken aan 't molenrad), boterkroeg (boterpot), grichten (de wanden der grachten langs straten en weiden herstellen), gritselen (rijven), grondhaak (ijzeren tuig met haken om eenen eemer, die in den put gevallen is, te zoeken en op te trekken)?.... Waarom andere ‘verouderd’ heeten, als zij in Zuidnederland nog algemeen gebruikt worden, of ‘Zuidnederlandsch, alleen in Z.-N., alleen in Z.-N. gebruikelijk’, als om de vreesachtigen er van af te schrikken? b.v. Ammelaken, ‘het laken, waarop men de schotels, nappen, stoopen kannen enz. plaatste’. Dat zegt immers meer dan tafellaken? Bespieder, 2) heet ‘thans zoo goed als in onbruik’, ofschoon er voorbeelden bij opgegeven worden uit Oudaan, J. David, van Lennep, Conscience en bij het ww. bespieden, waar het van afgeleid is, van geene veroudering gesproken wordt, Besprek, ‘in N.-N. verouderd’ - leeft | |||||||||
[pagina 162]
| |||||||||
hier zoo frisch als Besprinkelen, dat ‘Middelnederlandsch’ heet. Besteken, iemand op zijnen feestdag een geschenk aanbieden, heet ‘in de zuidelijke gewesten (?) nog thans gewoon’, en besteek, het geschenk bij die gelegenheid gegeven of ontvangen, is, naar 't schijnt, alleen in zuidelijke (?) gewesten bekend’. ofschoon daar voorbeelden bij aangehaald worden uit Cats, Vondel, Westerbaen, De Decker, Moonen, De Geyter, J. van Ryswyck, (J. van Beers werd vergeten met den Besteek bij den Kuiper) + ‘Noord-Brabant + Zuid-Nederland’. Bestellen (het vee -), het vee van voeder voorzien, door Kiliaen geboekt en heel Z.-N. door gebruikt, mag ook nog geen Nederlandsch heeten, evenmin als: Bestendig, (perpétuel). ‘In Z.-N. bestendige secretaris’. - Die uitdrukking is dus niet de rechte? Maar daarmede weten we nog niet, hoe wij moeten zeggen om richtig te spreken; want algemeene secretaris voldoet ons niet; daarin zien we eenen secrétaire général, niet eenen secrétaire perpétuel. Daarentegen heet Bestiaal, (bétail) ‘thans nog algemeen in Z.-N,’, en er volgen, 't is waar, voorbeelden bij de vleet uit oude, maar ook uit Noordnederlandsche schrijvers en placaatboeken. Volgens de Bo leeft het nog in West-Vlaanderen. Misschien, ja, | |||||||||
[pagina 163]
| |||||||||
hier en daar bij eenen notaris; maar elders heb ik het nooit hooren of zien gebruiken. Bestierder en bestieren, wisselvormen van bestuurder en besturen, zijn ‘in Noord-Nederl. thans nog alleen in hoogeren stijl in gebruik’, zoodat de groote hoop der Zuidnederlanders, zonder het te weten, in hoogeren stijl spreken! Daarentegen heet Bestuurlijk ‘in Z.-N. gebruikelijk als purisme voor administratif’. Nog al wonder dat besturen, bestuur, bestuurder geene purismen zijn van administreeren, administratie, administrateur of van dirigeeren, directeur, directie; in alle geval, bij het vrouwelijke bestuurster staat: ‘thans vaak directrice. Betalende school wordt gezegd eene navolging te zijn ‘van fr. école payante... van eene school, waar de leerlingen betalen’, en op 't gezag van Dr de Vreese wordt de uitdrukking als eene Zuidnederlandsche gestempeld en betaalde school voor beter gehouden, alsof alle school niet op de eene of andere wijze betaald werd. Daarmede is het vonnis gestreken; wie zal er tegen in beroep gaanGa naar voetnoot(1)? Ik ben nieuwsgierig te vernemen, welk vonnis de Redactie bij onze lezende mis, zingende mis, zingend lof (die sedert de XVIe eeuw in Noord-Nederland moeten verouderd zijn), vallende ziekte e.a. uitwijzen zal | |||||||||
[pagina 164]
| |||||||||
Beweeglijk, ‘geschikt om iemand te bewegen, te treffen, te roeren... Thans verouderd ’. Dat belet niet dat ons volk er eene zekere voorliefde voor gevoelt. Dat het woord beweeglijk, gezegd ‘van kerkelijke feesten, niet altijd op denzelfden datum plaats hebbende, thans in onbruik is’, neem ik aan; maar hier diende, m.i. bijgevoegd, dat men thans, in plaats van beweeglijke feestdagen, roerende of verspringende feestdagen zegt. Geraadzaam heet ‘in N.-N. verouderd en door raadzaam vervangen, maar in Vlaamsch-België nog heden in gebruik’. Uit de voorbeelden blijkt, dat de Noordnederl. schrijvers vroeger geraadzaam schreven; bij ons is het nog springlevend; waarom wordt het dan gebrandmerkt? Getweeën, gedrieën, gevieren en alle dergelijke collectieve telwoorden worden één voor een als ‘Zuidnederlandsche’ gestempeld; gevelen (zij waren gevelen) wordt zelfs niet opgenomen. Gezwader wordt ‘verouderd’ geheeten. Ik heb het nooit weten gebruiken; maar gezwaad, eene rij met de zeis (bij Kil. swade) afgemaaid gras, leeft hier frisch voort. - Zie ook Corn.-Vervl.
Over de onpartijdigheid en vertrouwbaarheid van het Woordenboek zou ik nog meer willen zeggen, indien ik niet vreesde te lang te zullen zijn. | |||||||||
[pagina 165]
| |||||||||
Terwijl menige uitdrukking verdacht gemaakt wordt door de toevoeging ‘Zuidnederlandsch’, dat is: minder aan de bevelen, ontbreekt bij eenen hoop woorden de eene of andere gangbare beteekenis, als b.v.: Bij Aanslaan ontbreekt: in beslag nemen: Al zijne goederen werden aangeslagen. Ook bij Kil.- Insgelijks van gewassen gezeid: door de groote hitte het sap en de levenskracht verliezen. - Zoo ook bij Schuermans, Tuerlinckx, Rutten, Cornelissen-Vervliet. Bij Afdragen ontbreekt: door veel dragen verslijten, gelijk Heremans ook opgeeft. Op dat vacantiereisje heeft hij zijne zondagsche kieederen geheel afgedragen. Ook: Voortdurend dragen, niet ontzien: Die jas is toch uit de mode, ge moet ze maar afdragen. Bij Andoren, waarvan de afleiding nog onbekend is, wilde ik het volgende doen opmerken: Hakendover (eene gem. in Zuid-Brab., bij Tienen) heette vroeger Hagendoren, en strekt zich uit tot aan het gehucht van Tienen, dat Haandoren heet (te Tienen, waar de h niet uitgesproken wordt, Aandoren). In zijne Geschiedenis der gemeente en mirakuleuze kerk van Hakendover, blz. 39, zegt P.-V. Bets: ‘Vroeger schreef men, in plaats van Haandoren, in 't Nederlandsch Hagedorne en in 't Latijn Spina’. Hij verwijst daarbij naar Pertz, Monumenta Germaniae historica, X, 326, en naar Grandgagnage, Mémoire sur les anciens noms des lieux, bl. 42. | |||||||||
[pagina 166]
| |||||||||
Avondstond beteekent, - behalve 1o tijd van den avond, 2o avond van 't leven, 3o het Westen, - ook nog het avondeten: den avondstond eten (avondmalen). - Vergelijk: den noen, den achternoen eten. (In West-Vl. zegt men zelfs de vesperije eten.) Baboe is ‘in Oost-Indië eene inlandsche kindermeid’. - Dat willen wij onthouden; maar baboe, leelijke baboe, znw. m., is hier een spook, waar men de kinderen bang meê maakt. Bats heet ‘1o groote schop, 2o kleine Zwit sersche munt’. - Bats is te St-Truiden en omstreken eene bil. Bedachteloos, ‘niet goed overlegd’. Verdient dat woord burgerrecht, omdat Tollens het eens gebruikte in: ‘Zoo weende de koning; zoo rouwde te laat
Hem 't aaklig gevolg dier bedachtlooze daad.’
Bedachteloos voor onbedacht is wat minder goed dan beweegloos. Bedauwelen heet ‘betasten’; 't kan zijn, maar toch niet in één der gegeven voorbeelden: Terwijl hij een crucifix kust en met zijne tranen bedauwelt. Het schijnt mij hier eerder verwant met dauw, en bevochtigen, besproeien te beteekenen. Indien Bedpan, 2), ‘slechts in Z.-N.’ gebruikt wordt, hoe heet dan dat noodig meubel in N.-N.? Bedel (van bedelen), ‘thans in de algemeene taal in onbruik’. Als men een woord niet meer | |||||||||
[pagina 167]
| |||||||||
gebruiken wil, geraakt het in onbruik; maar er worden hier, zelfs zonder aanduiding van plaats, zoovele woorden opgenomen, die nooit tot de algemeene taal behoord hebben! Intusschen gebruiken de Vlamingen vrij algemeen: Op zijnen bedel gaan, of zijn, of uitgaan. Beest, o, ‘oorspronkelijk vrouwelijk’. - Hier nog altijd. Overal, zelfs in 't Wdb., zegt men nog: de beest spelen en dergelijke. Begrafenis, 2), plechtige teraardebestelling. ‘In België kent de levende taal alleen begraving, niet begrafenis.’ Tot over eenige jaren was begraving mij gansch onbekend. Op onze doodsbrieven, die niet verhollandscht zijn, leest men nog altijd: De lijkdienst gevolgd van de begrafenis zal plaats hebben.... Begrijzen, I, 4) Beweenen. Bij te voegen: Hij zal gauw begrezen zijn, de zijnen zullen om zijn afsterven niet zeer bedroefd zijn. - Ook als bijvoeglijk gebruikt deelwoord: Begrezen, dikbegrezen oogen hebben, d.i. rood van 't weenen. - Ook als gezegde: Zijne oogen waren dikbegrezen. Naast Behouder en Behoudsman, conservatief in politiek, moest Behoudsgezinde staan, dat hier de gebruikelijke uitdrukking is, en als adj. Behoudsgezind. Bij Bobijn hoorde een Bobijntje, een druppel jenever, als in het liedje: | |||||||||
[pagina 168]
| |||||||||
O Mieke Pijpekop,
Geef me nog een bobijntje,
Liever een groot als een kleintje...
Boter. In plaats van ‘Versche boter en versch brood is allemans dood,’ (wat niet waar is) wordt hier gezegd: Versche boter en versch brood is mijn dood, zei de man (die dat doodgeern at), en de vrouw (die niet beter verlangde, dan van hem ontslagen te zijn) bakte en boterde alle dagen. Voor Braamschijter (een vogel) zeggen wij Braamkrets. Brak, jachthond is hier vr. Brandel, Brandijzer heet hier reu-, rugbrand, gelijk in het lied: Jan, mijne man, zou ruiter wezen,
Kon hij geraken aan een peerd.
Hij nam den reubrand uit den heerd,
Toen had Jan, mijne man, een peerd.
Ju! ju! Jan, mijne man,
Die nog ruiter wezen kan.
Breugel. Hier hoort men overal: 't Is een vieze Breugel voor: Hij is een zonderling man. Bekoren, ‘iemand in verzoeking brengen; thans in eigenlijken zin nagenoeg verouderd’ - Tegen het geloof bekoord worden. - Door den boozen geest bekoord worden. - Het geld heeft hem bekoord worden nog geregeld gebruikt. Bekoring. ‘Beproeving, inzonderheid die, waaraan God den mensch onderwerpt; thans verou- | |||||||||
[pagina 169]
| |||||||||
derd.’ - Hoe zullen dan de christenen de zesde vraag van het Gebed des Heeren: En leid ons niet in bekoring, moeten inkleeden om modern te zijn? - Verzoeking is hier met de beteekenis tentatio onbekend. Bij Beter, A) Bnw. 1), c), komt de spreekw. ‘Beter een gebuur die nabij is. dan een broeder die verre is’ Dat drukt de Vlaming veel sierlijker uit met: Beter een na(aste) gebuur, dan een wij(d)e vriend. Bij Betrouwen. I, hoort nog: die niet betrouwt is niet te betrouwen. Bij Betrouwen, II, door huwelijk verwerven, hoort de eigenaardige spreekw. 't Is beter betrouwd dan bewerkt, d.i.: 't Is beter te trouwen met iemand, die fortuin heeft, dan dat fortuin door werken te moeten winnen. Als Beukeren opgenomen wordt, dat (naar hier zeer ernstig beweerd wordt!) ‘Boomen snoeien volgens J.-I. de Beukers methode’ beteekent(!!!) dan mocht er wel een plaatsje ingeruimd worden voor het algemeen bekende beuken, d.i. hard schreeuwen en voor Boken, afslaan, hier bijzonder: afslaan van noten. Bij Kil. Boken, booken. Batuere.- Spottender wijze vergelijkt men den notelaar met de vrouw: Hoe meer hij gebookt wordt, hoe beter hij 't volgende jaar draagt. - Die in 't Fransch het rechte woord op de rechte plaats gebruiken (anders gezegd: de ‘lawaaiigen’), drukken noten boken uit door gauler des noix. | |||||||||
[pagina 170]
| |||||||||
Bij Beurs hoort de wijsgeerige spreuk: IJl (d.i. ijdele, ledige) beurzen, ijl zinnen: als 't geld op is, vergeet men dikwijls verstandig te redeneeren, en wordt de vrede tusschen man en vrouw licht gestoord. - Hierbij behoort ook het zoo zinrijke Beurzen, bedr. zw. nw. Iemand alles afwinnen, wat hij in zijne beurs heeft; bij het knikkerspel, en in 't algemeen bij kleine spelen gebruikelijk. Ik heb hem gebeursd (heel uitgebeursd), - hij is gebeursd, uitgebeursd. - Bij Rutten beteekent beurzen ook potten. Bij Bevriezen hoorde: Niet bevrozen zijn, d.i. verstandig, wakker, slim, doortrapt zijn. (Zie Sch., T., R., C.-V.) Beweren is volgens Vercoullie en Weiland: waar verklaren; hier heet het afgeleid van weren (tegenhouden). Ik houd het met de eersten. Bewerken. Zie Betrouwen II. - Al wat hij bezit, heeft hij zelf bewerkt. Bij Bewijzen is, meen ik, eene beteekenis vergeten, namelijk: wijzer maken of wijs maken (instruire). Ofschoon ik deze beteekenis nooit in een woordenboek ontmoet heb, geloof ik toch, dat bewijzen zoo moet verstaan worden in deze welgekende plaats uit de Krekelzangen van Bilderdijk: ‘Geen bondel
Van Vondel
Geen verzen van Poot;
| |||||||||
[pagina 171]
| |||||||||
Geen dichten
Van lichten,
Op Pindus vergood;
Geen werken,
van Merken
Of Feitama waard,
Bewijzen
Den Grijzen,
Verstijfd bij den haard.’
Dat is: De stokoude grijsaard is niet meer geschikt tot de studie, wordt door lezen niet meer wijzer of wijs. Bilderdijk is misschien de eerste en de eenige, die het woord gebruikt hebbe; maar het dient geëerbiedigd, omdat hij het gemaakt heeft en volgens den geest onzer taal, die ook bedroeven, bemoedigen, betemmen enz. bezit. Bij Bezien kon nog gevoegd worden: Dat is geen beziens waard, - Gij zult veel beziens hebben. Bij Beziener hoort Pisbeziener: doktoor of kwakzalver, die in de pis van den lijder den aard der ongesteldheid ziet. Bij Brederode pis-bezier. (Zie kol. 2467, Bezien.) Bij Bezilveren mocht de beteekenis duur betalen niet vergeten worden. Hij zal u dat stukje grond wel verkoopen, maar gij zult het mogen bezilveren. Bezoeking, ‘4) Bezoek; thans verouderd.’ Ja, | |||||||||
[pagina 172]
| |||||||||
in de burgerlijke orde; neen, in de kerkelijke. De Katholieken vieren nog elk jaar den feestdag der Bezoeking van Maria. Bidden 3) ‘In de bijzondere opvatting van bedelen is bidden nog thans in verschillende streken in gebruik; vroeger zeer gewoon. ‖ Alle biddende orden (bedelende orden, bedelorden) de Pottere, dagb. 32.’ Het zij mij geoorloofd aan die verklaring van biddende orden te twijfelen. De bedelorden zamelen wel aalmoezen in, doch niet al biddende langs de deuren, gelijk de bedelaars. ‘Voortijds was het een gebruik dat de Paters der vier bedelende orden, namelijk de Augustijnen, Karmelieten, Predikheeren en Minderbroeders, in sommige dorpen hunne statie hielden en op termijn gingen. Zij sloten met den pastoor en de wethouders een verdrag om op bepaalde dagen te komen biecht hooren en prediken, mitsgaders andere diensten te verrichten.... Tot hun loon mochten dan die Paters op zekere dagen bij de gegoede burgers rondgaan, die hun boter, eieren, hout en andere levensmiddelen ten geschenke gaven.’Ga naar voetnoot(1) Er zijn immers in de Roomsche Kerk ook orden, wier voornaamste bezigheid het is te bid- | |||||||||
[pagina 173]
| |||||||||
den en te mediteeren; dat zijn in 't Fr. les ordres contemplatifs, en bij ons de beschouwende of biddende orden. Bij Bidden is Lijkbidder vergeten, hier uitsluitelijk gebruikt voor aanspreker of groefbidder, die ons onbekend zijn. - Spreekw. Een gezicht trekken gelijk een lijkbidder. ‘Biddag, hetzelfde als Bededag, een dag waarop volgens aanschrijving van het burgerlijk of kerkelijk gezag godsdienstoefeningen worden gehouden, waarin gebeden wordt om een gunstigen afloop van bepaalde omstandigheden.’ Dat kan overeenkomstig zijn met den hervormden eeredienst in een protestantsch land. Bij de Katholieken is de biddag de dag, welke in iedere parochie jaarlijks toegewijd is aan de aanbidding van het H. Sacrament. Deze dag heet ook gedurige aanbidding, welke uitdrukking ik te vergeefs zoek, zoowel bij Aanbidding als bij Gedurig. Bij Biecht staat ‘te biecht gaan’. De oude en hier nog gebruikte uitdrukking is te biechte gaan. ‘Biechten, ‘bedr. en wederk zw. ww.’ - In den Roomschen Catechismus, Antw, 1701, gelijk nu nog in den Mechelschen is Biechten ook onzijdig. Bij de samenstellingen met biecht is biechtpunt, biechtoefening, voorbiecht, nabiecht vergeten. Bij Brood (kol. 1536), in het voorbeeld: ‘Beter dat brood naar den oven smaakt dan naar de moel (beter dat het te hard dan te week gebak- | |||||||||
[pagina 174]
| |||||||||
ken is’ wordt moel uitgelegd door molen. - Brood dat naar den molen smaakt? - Moel, moelie, bij Kil. Moelie, moelde, baktrog, staat in alle Vlaamsche woordenboeken, ook in Kuipers', en Vercouillie heeft het in zijn Etymologisch Wdb. opgenomen. Bij Brood komt ook de zegsw, ‘Kruin geschoren, brood geboren.’ Dat rijmpje wordt bij ons bevalliger en toegeeflijker ingekleed; wij zeggen: Kruintje geschoren, wijntje geboren. Bruid. B) 3) ‘Ook in toepassing op jonge meisjes, die hare eerste communie doen en zich hiermede aan Christus verbinden. In Limb.; zie ook Schuerm. Bijv. ‖ Bruidjes in witte communiekleedjes, met roode boerinnengezichtjes, strooiden bloemen op zijn pad (bij den intocht van een nieuwbenoemden kapelaan) Seipgens.’ Dat zijn in dit voorbeeld geene ‘meisjes, die hare eerste communie doen’ of gedaan hebben, maar kleine meisjes van allen ouderdom, zelfs van vier jaren, gewoonlijk in 't wit gekleed, die zinnebeelden of bloemenkorfjes dragen, bloemen strooien in processies, bij optochten, inhalingen. - Schuermans zegt: ‘Een Bruidje is te Maastricht een meisje dat zijne eerste Communie doet’, en naar 't schijnt heeft hij zich nog vergist. Hoe 't zij, zóó is het niet te Hasselt en in België, waar bruidje gelijk staat met mee(g)deken d.i. maagdeken. ‘Bruidsbedelaar, in het Haspengouw schertsend voor bruidsjonkman (Tuerlinckx).’ - Tuer- | |||||||||
[pagina 175]
| |||||||||
linckx geeft dat woord in zijne Bijdrage tot een Hagelandsch Idioticon; in het Haspengouwsch Idioticon van Rutten komt het niet voor. ‘Bruidsjonkman, eigenlijk speelnoot [ja, vóór dat de huwelijksgetuigen vereischt waren], thans in het Haspengouw: huwelijksgetuige (Tuerlinckx).’ Nog dezelfde verwarring! Haspengauw voor Hageland. Bij Garen, gaderen hoort de spreekw.: Spaarmond zooveel als gaarmond, omtrent zooveel als: wie eenen stuiver spaart wint eenen stuiver, of Een stuivertje gespaard, een stuivertje gegaard. Bij Galg mis ik Galgepater, guit. Het Gansrijden wordt beschreven volgens ter Gouw; hier gaat dat spel heel anders toe. Tot de samenstellingen met Gans hooren nog: Ganzebrug, Ganzendries, Ganzepoel, Ganzepoot (eene houtsoort). Gast. De spreekw.: Zooals de waard is, vertrouwt hij zijne gasten luidt op menige plaatsen: Zooals de duivel is, betrouwt hij zijne gasten. Bij het voorvoegsel Ge (kol. 368) staat: ‘Van het simplex eten is het verl. deelw. (gegeten) aldus gevormd ten gevolge eener onjuiste opvatting van het mnl. verl. deelw. geten, dat uit ge en eten was samengetrokken, doch welke g in later tijd uit misverstand voor een bestanddeel van den verbalen stam werd aangezien.’ | |||||||||
[pagina 176]
| |||||||||
Wij, Vlamingen, hebben aan die onjuiste opvatting en dat misverstand niet deelgenomen, en wij zeggen nog altijd, gelijk onze voorzaten der Middeleeuwen, geten, maar uit eerbied voor de spraakkunst schrijven we geëten. Wie kan dat afkeuren? en waarom laat het Wdb. der Ned. T. en al de Hollandsche woordenboeken onzen beteren vorm achterwege, om alleen aan den onjuisten en uit misverstand geboren vorm een wettig bestaan te erkennen? Men denkt hier onwillekeurig aan de fabel van Gellert, Het Land der Hinkenden! Gebies beteekent niet alleen het ‘sissen der slangen’, maar hier het biezen of bijzen der koeien. Gebod. I. ‘Thans alleen nog gezegd van de openbare wettelijke bekendmaking van een voorgenomen huwelijk, de huwelijksafkondiging, welke thans na de invoering van het burgerlijk huwelijk door den ambtenaar van den burgerlijken stand voor de deur van het gemeentehuis op twee achtereenvolgende zondagen plaats heeft, doch voorheen voor de belijders van den gereformeerden godsdienst driemaal in de kerk geschiedde.’ Dat moge zoo zijn voor Holland; voor België is het autant de mots autant d'erreurs. Gebral, behalve het pralen en het roemen, beteekent ook nog het eigenaardig schreeuwen (brallen, loeien) der koeien, ook volgens van Dale | |||||||||
[pagina 177]
| |||||||||
‘Gedachte, zn. vr. - voorheen ook onzijdig.’ Daar is veel tegen te zeggen.
Uit de menigte voorbeelden, door het Wdb. zelf aangehaald blijkt, dat de vorm gedacht zonder e (gelijk Kil. hem ook geeft) vroeger algemeen gebezigd werd en onzijdig was. De onzijdige vorm gedacht is geheel Z.-N. door de gewone; Waarom wordt die vorm dan uit al de woordenboeken gebannen? waarom heeten wij particularisten, als wij hem gebruiken? Bij Geduren moest de uitdr. gevoegd worden: Noch hermen noch geduren kunnen, d.i. zeer ongedurig zijn. - Hermen heet elders rusten, ook in de Middeln. Spraakk. van van Helten: gheheermen. | |||||||||
[pagina 178]
| |||||||||
Het Gekokerel is in Holland ‘herhaald kokerellen of koken’. Ik geloof het; doch het zn. is hier even onbekend als het ww.; - of neen: de kokerel is te Hasselt en elders de drijftol; kokerellen is met de drijftol spelen; het gekokerel is de naam dier werking. Bij Geld vind ik niet de wijze spreuk: Geld heeft eenen goeden meester noodig, evenmin als den vorm te gelde maken, d.i. verkoopen. Gelijk heeft hier als bijw. van tijd eene beteekenis, welke in 't Wdb. niet is opgenomen, die van gelijktijdig met, terzelfder tijd als: Hij vertrok te zeven, ik te acht uren, en we kwamen gelijk aan; - Hij is altijd gelijk den dag aan 't werk (met den hoofdtoon op gelijk). d. is. als de dag opkomt. - Te biechten gaan gelijk de molders, beloken Paschen (Rutten), dus met de molders, als de molders gaan, d.i. den laatsten dag. In de voorbeelden ‘Ik had het gelijk in 't oog (Conscience), Gij waart gelijk zoo vriendelijk tegen dien heer (Bergmann)’ (waar gelijk zonder klemtoon, gelek, uitgesproken wordt), beteekent gelijk niet ‘onmiddellijk, terstond, meteen’ gelijk hier, kol. 1170 geleerd wordt); maar, gelijk Corn.-Vervl. zegt, het ‘geeft aan de uitdrukking eenen zweem van schimp of verwondering’ en beteekent veeleer: naar 't schijnt, mij docht, is 't niet? | |||||||||
[pagina 179]
| |||||||||
Genekt is niet alleen ‘voorzien zijn van’ eenen nek, maar ook beroofd zijn van dat noodige lichaamsdeel, fig. gedood.
Men ziet het, de minder vertrouwdheid met zekere Zuidnederlandsche toestanden en gebruiken kan ook de oorzaak zijn, dat menige woorden niet volledig worden uitgelegd. Goddeloos, bw. ‘Om eenen hoogen graad aan te duiden: Een goddelooze deugniet (fel, groot), Schuerm.’ - Hier valt op te merken, dat in dit geval loos den klemtoon krijgt. Goed. Mannen van goeden wil, ‘in Z.-N. in gebruik in den zin van des hommes de bonne volonté, welgezinden. ‖ Mannen van goeden wil, zoo riep men telkens, wanneer men mannen noodig had. Conscience.’ Niet juist. 't Was, ja. alsof men in 't Fransch zou geroepen hebben: Des hommes de bonne volonté; maar dat wil niet zeggen welgezinden. 't Zijn mannen, die zich vrijwillig aanbieden om eene (buitengewone) taak te vervullen, zonder daartoe verplicht te zijn of gedwongen te kunnen worden, maar ook zonder belooning te kunnen eischen. Goedleven wordt niet ‘steeds verbonden met het zn. pater’ - Iemand, die zelf aan den arbeid is, zegt menigmaal van of zelfs tot anderen, die wandelen of slenteren, 't zij die niet hoeven te werken. 't zij dat ze op verlof zijn: | |||||||||
[pagina 180]
| |||||||||
Mannen van goedleven! Daar zijn de heeren van goedleven! Goedvinden. Bij te voegen: Spreekw.: Men kan niet hebben en goedvinden. Gordijn. ‘Znw. onz., daarnaast gordijne, vr.; alleen in verheven stijl wordt gordijn ook nu nog wel vrouwelijk gebezigd.’ - En daarop volgen, voorbeelden, waar gordijn vrouwelijk is, uit Conscience, Bilderdijk, Vondel. Maar gordijn is bij ons altijd vrouwelijk, gelijk bij D. van Hoogstraten. Gracht. Bij te voegen: Van den kant in de gracht helpen, stooten. In België algemeen voor: iemands toestand verergeren. Hij kan gerust zijn, ik zal hem helpen. - Ja, van den kant in de gracht! Gremelen. ‘Glimlachen, grimlachen...’ ('t Is noch 't een noch 't ander, maar tusschen de twee.) - Ofschoon van Beers ‘gremelende’ schreef, staat het vast, dat de hier gebruikte vorm die is, welke door Kiliaen werd geboekt, nl. Gremeelen (◡ - ◡), grameelen. (Zie T., R.) C.-V.) Groen. Ik kon mijne oogen niet gelooven, toen ik het las (kol. 822): ‘Misschien moet men ook aan de groene oogen van den immer valschen kat denken’! Haag. II. ‘In Z.-N. nog altijd uitsluitend hage’. Dat is mij wat nieuws! Ons kadaster geeft de Haag, de lange Haag (met de bet. | |||||||||
[pagina 181]
| |||||||||
bosch), en elkeen noemt die velden gelijk de haag, d.i. de omheining. Haal. II. ‘Eene benaming van de nageboorte bij de merrie’. - Die naam is hier onbekend. Het woord, dat hier algemeen gebruikt wordt voor: nageboorte (niet alleen bij de merrie, maar) bij het vee, is bed. ‘Vele boeren hangen het bed van een veulen op eenen boom, ten einde dees beter zijn hoofd omhoog houden, fraaieren gang zou hebben.’ (Rutten op Bed.) Ook zoo langs de Geet en in 't Hageland. - De melk der eerste dagen na het kalven der koeien heet bedmelk. Zij wordt niet in de keuken gebruikt. Haam, paardetuig is hier m. - Hij heeft vroeg den haam aangehad, hij heeft van in zijne kindsheid moeten werken. Haarzakken. Onz. zw. ww. ‘(Alleen in de onbepaalde wijs?)’ - Neen, in alle wijzen en tijden. - Wordt hier alleen gebruikt in den zin van zijn synoniem foetelen (tricher), beter dan moffelen, en beteekent: (veelal uit kortswijl) bij het spel bedrog plegen. Men zegt ook haarzak doen, en wie haarzak doet of haarzakt, is een haarzak. Bij Haarhamer, werktuig ‘tot het scherpkloppen (waarom niet haren?) van zeisen’, behoorde ook Haargetouw, znw. o., ijzeren tuig met platten kop en scherpe punt, dat in den grond geslagen | |||||||||
[pagina 182]
| |||||||||
wordt om er, als op een klein aanbeeld, de pikken en zeisen op te haren. Hak. Ik twijfel of de spreekw. op de hak drinken, d.i. zonder vertoeven, zelfs al staande uitdrinken, opgenomen is. Hakselbank heet hier snijbank (zie Heremans), en hakselsnijder, snijmes. Bij Halleluja, alleluia mocht het volksrijmpje vermeld worden, dat des zaterdags in de Goede Week na de Mis vroolijk herhaald wordt: Alleluia is gezongen
En de Vasten is gesprongen.
Ooit, ‘Op een zeker tijdstip in het verleden; thans in de Nederlandsche schrijftaal ongebruikelijk.’ Met voorbeelden: ‘Ik heb het ooit bijgewoond (Hoeuft), - Ik alleen heb het ooit geweten (Bergmann), - Niemand en heeft Godt oyt ghe-sien (Kiliaen).’ Sedert wanneer en door wien werd dat verval uitgesproken? Oom. Zelfs het ‘jonger geslacht’, dat niet verwend is, zegt hier nog: Jan-oom, Sus-oom, Bertus-oom gelijk het Triene-moetje (voor moeitje), Anne-moetje.... Sus-neef, Jan-neef.... peter-oome pete-moetje.... zegt. - Het spreekt van zelf, dat Gaston-oom. Pulcherie-moeitje anachronismen zouden zijn! Bij de spreekw. behoorde: Eerst oomke en dan oomkes kinderen. Oom, om den berg van bermhertigheid aan | |||||||||
[pagina 183]
| |||||||||
te duiden, is hier onbekend; men zegt daarvoor matant: Zijne zondagsche kleederen staan bij matant. Oorlap. ‘Dat gedeelte van het oor dat op een lapje gelijkt (?); hetzelfde als Oorlel, dat in Zuid-Nederland zoo goed als onbekend is.’ Hoe is 't mogelijk! Wij kennen schier niets anders dan oorlel. Oorlapje (het verkleinwoord, let wel op!) wordt veel minder gebruikt. Heremans geeft: Oorlapje, zie Oorlel. - Oorlap is hier een lap om de ooren te bedekken: Eene klak met oorlappen. Oorpeuluw, ‘het in West-VI. gebruikelijke woord voor: oor-, hoofdkussen.’ Wij gebruiken naast oorkussen veelal oorpulf, bij Kil. oor-poluwe, bij Halma oorpeuluwe, bij Weiland oorpeuluw, bij Heremans oorpe(u)luw, bij Kuipers oorpeuluw. - De West-Vlamingen mogen dus gerust voortgaan met oorpeuluw te gebruiken. Oorsmout, ‘thans nog in het Hageland gebruikelijk (zie Rutten op Oor)’. Rutten schreef (ik zeide het reeds herhaaldelijk) een Haspengouwsch Idioticon. Oorsmout staat ook bij Tuerlinckx, die eene Bijdrage tot een Hagelandsch Idioticon schreef. Maar het woord wordt ook opgegeven door Kuipers. Neen, het moet niet verstooten worden! Het is minder besmettend, minder smotsig, dan oorsmeer. Ootje, ‘als cijferteeken thans in Z.-N. nog | |||||||||
[pagina 184]
| |||||||||
zeer gewoon.’ - Ja, wel te verstaan zonder den verkleiningsvorm. Eene O te veel van Conscience heet hier immers eene oo te veel, niet eene nul te veel? Om te beteekenen: 't is eene onvoordeelige, eene mislukte zaak, zegt men: 't Is eene o (eene oo); van eenen persoon, die in zijn vak onbekwaam is, zegt men: 't Is eene o (eene oo) in cijfer. Op. ‘Iemand op de teenen trappen (in Z.-N.: terten).’ - Terten is hier buiten West-Vlaanderen onbekend. Bij de zegsw. dient nog gevoegd: Op twee schouders dragen, geene overtuiging hebben, wit en zwart zeggen volgens de omstandigheid, met twee tegenstrevers trachten wel te staan. - Op stam, ‘van planten: nog staande, nog rustende op haar stam; nog niet geveld.’ - Op stam wordt alleen van boomen en hout gezegd: voor zwakkere gewassen zegt men op stok: Graan hooi op stok verkoopen. Zie Kiliaen op stock, halm. Bier op flesschen. ‘Thans alleen in Vlaamsch België, in Noord-Ned. zegt men in.’ En daarbij de eenige voorbeelden: ‘Bier op flesschen zetten, Weiland, Deze drank zetteden zij op kruiken Berkhey, om te bewijzen, dat men alleen in Vl.-B. op flesschen zegt! Kuipers geeft ook: Wijn op flesschen tappen. ‘In Noord-Brabant zegt men zelfs dat er veel visch op den vijver is.’ - In Zuid-Brabant | |||||||||
[pagina 185]
| |||||||||
en in Limburg zegt men nooit anders, gelijk men daar ook katvisch op den vijver zet. Op de zee, op de Maas liggen (van steden gezegd), dat, volgens de aangehaalde voorbeelden, vroeger de Nederlanden door gebruikt werd, is ‘thans alleen in Vl.-België’ nog - toegelaten? - Halma en Weiland geven: Keulen ligt op den Rijn. ‘De wagen op Haarlem’ is goed Nederlandsch; ‘de voerman van Gent op Eecloo,’ dat is ‘Zuid-Nederlandsch.’ (Kol. 265). ‘Het op iets gemunt hebben, het op iemand niet hebben’ is zuiver Nederlandsch; ‘het op iets geladen hebben, het op iemand hebben’ is Zuidn.! Op iemand lachen is Zuidn. In N.-N. is tegen ‘alleen bekend’. Op klokslag -, op slag van (tien uren b.v.), d.i.: tegelijk met den klokslag, ‘alleen in Z.-N.; in N.-N. zegt men met het slaan van’! Zoodat Tony in plaats van: ‘Van Bottel komt elken donderdag op klokslag drie, drinkt zijne koffie...’ beter zou geschreven hebben: ‘Van Bottel komt elken donderdag met het slaan van drie.... ‘Op ('t) slag van gevolgd door de aanduiding van het uur: even voor -, dicht bij het slaan!:’ dat is onberispelijk algemeen Nederlandsch. Op korten tijd, op minder dan een uur, op drie dagen enz., ‘alleen in Z.-N.; in N.-N. zegt men in.’ - 't Is goed dat het de Zuidnederlan- | |||||||||
[pagina 186]
| |||||||||
ders niet zijn, die in zeggen, anders ware 't: ‘een gallicisme, naar het Fr. en peu de temps....’ In Noord-Ned. mag men gallicismen maken. Intusschen geeft Weiland: Rome is niet op eenen dag gebouwd. Op een omzien, ‘hetzelfde als noordnl. in een ommezien’! Op een twee drie. ‘Uitsluitend in Z.-N.’ - Met ziet het, in N.-N. oefent men de vrijwillige armoede! Op weinige weken, op den tijd van drie weken. ‘Thans alleen in Z.-N.’ Op zijne renten leven, ‘thans nog in Z.-N.; in N.-N.. zegt men van zijne renten leven,’ - naar het Fr. vivre de ses rentes! - Weiland zegt: ‘Leven van zijn renten, ook op zijne renten: dat ghij op uwe renten leeft. [Gesch.]’ En Cats (de Redactie zegt het zelve) schreef op zijn renten. 't Is waar, Cats had eenen Zuidnederlander tot leermeester gehad! Op zijn eigen wonen heet ‘Zuidnederlandsch,’ met een voorb. uit Cats. Op zijn grootsch is ‘Zuidnederlandsch’; maar op zijn grootscheepsch is Nederlandsch’! Op zijn paaschbest, ‘.... misschien ontleend aan de nog hier en daar, o.a. in Vlaanderen heerschende gewoonte om zich op Paschen “in het nieuw te steken”, zoodat men op dat tijdstip van het jaar het mooist gekleed is.’ Ook die met Paschen geene nieuwe kleederen | |||||||||
[pagina 187]
| |||||||||
gehad hebben, kunnen op hun paaschbest gekleed zijn; gelijk Paschen het grootste feest der christenen is, zoo doen zij met Passchen hunne feest-kleederen aan, dat is hunne allerbeste kleederen, en die allerbeste kleederen doen zij slechts aan bij gelegenheid van een feest, dat gelijk staat met Paschen. Iets op zijn gemak doen is Nederl., maar op zijn zeven gemakken is Zuidn. Op de letter spreken is ‘Zuidnederlandsch’. Hoe zegt men dat op zijn goed Hollandsch? Iets op eenen draad weten, met een voorbeeld uit Cats is ‘thans Zuidn.’ Enz. enz. Als 't op is, is 't koken gedaan, op is op: ‘Zuidnederlandsch’! - Waarom geeft Kuipers dat nog op? Opblinken zou alleen onzijdig zijn! Het wordt ook bedrijvend gebruikt. Gij moet die schoenen zoo niet aandoen, de meid zal ze eerst wat opblinken (wanneer ze namelijk sedert lang geblonken staan, ofwel als zij dof zijn). Opboeren. ‘In Z.-N. Hij is opgeboerd.’ Men hoort hier meer doorgeboerd, uitgepachterd. Opheldering, ‘het ophelderen, verscherpen van het verstand door nadenken en studie.’ En daarbij het merkwaardig geduld-op-de-proef-zettend voorbeeld: ‘Zal een bewijs den stempel van eene uit eene, onder eene gestadige wikking van voor en tegen, opheldering der denk- | |||||||||
[pagina 188]
| |||||||||
beelden gesproten, innerlijke overtuiging van den betoger zelven dragen enz., Geel 131.’ De lezer moge zelf beproeven, of er ‘nadenken en studie’ noodig is om die taal te verstaan; maar of zijn verstand daardoor zal ‘opgehelderd, verscherpt’ worden, dat blijft te zien. Opkomen. ‘Ook figuurlijk. Iemand slecht bekomen, onaangename gevolgen voor hem hebben. ‖ Och hoe salt hen ten lesten daghe op komen, als sy sien sullen....’ Opkomen. ‘Ook zonder nadere adverbiale bepaling...In Zuid-Nederland algemeen gebruikelijk. ‖ Nu bedroeft gij uwe ouders, maar het zal u later opkomen.’ Welk onderscheid van beteekenis biedt opkomen in die twee gevallen aan? En indien het eerste onvoorwaardelijk Nederlandsch is, waarom is dan het tweede Zuidnederlandsch alleen? Het woord opkomen beslaat in het Wdb. zeventien kolommen en heeft reeds honderd een en dertig gerangschikte beteekenissen! Als ik nu zeide: Een gevoel van afschrik kwam bij mij op, toen ik dat artikel nog maar half gelezen had, - zal dan bij iemand het gedacht opkomen om in het art. Opkomen te gaan zoeken, welke beteekenis kwam op hier heeft? Kol. 928 staat: ‘Zegsw. Het komt op als kakken [ik geloof dat op hier te veel staat!], plotseling verrijst de begeerte, het plan er toe.’ Ik meende, dat zulks eene noodzakelijkheid, eene | |||||||||
[pagina 189]
| |||||||||
behoefte was, die met of zonder plan moet voldaan worden! Die zegswijze wordt, indien zij verklaring behoeft, met een enkel woord verklaard, door het woord: natuurlijk. Opkomen. ‘Met eene bep. in den 4den nv.' aanwijzende de richting waarin (den weg waarlangs enz.) men zich beweegt of de plaats, die men betreedt, zonder dat er sprake behoeft te zijn van eene opwaartsche richting.’ - Dat kan ik niet aannemen. De Vlaming (al is naar het zeggen van sommigen ‘zijn taalgevoel verstompt’) maakt onderscheid tusschen ‘de kamer in’ en de kamer op, tusschen ‘de zaal in’ en de zaal op, tusschen ‘de dreef op’, de dreef af of de dreef door; en in ‘het erf op’ ziet hij een geleeg, dat, hoe weinig het ook zij, boven den straatweg verheven is. Ik zal nog slechts één voorbeeld aanhalen om te bewijzen dat men in de toelichtingen van het Woordenboek geen onbepaald vertrouwen mag stellen. Bij Oog, dat hier nog algemeen vrouwelijk is, staat: ‘Alleen in 't Hageland is oog in twee gevallen onzijdig. Men zegt daar namelijk: iemand goed in 't oog houden en iets op 't oog zien (zie Rutten op Onzijdig en Oog). Anders is ook daar het woord altijd vrouwelijk.’ Hoe dikwijls werd nu reeds Haspengouw met Hageland en Rutten met Tuerlinckx verward? | |||||||||
[pagina 190]
| |||||||||
Oog is in 't Hageland, zonder uitzondering, vrouwelijk. Men zegt daar in de oog en op de oog: dat kan men overigens zien bij Tuerlinckx. Zoo nu een enkele Haspengouwer in 't oog, op 't oog zegt, daarom is oog in zijne opvatting nog niet onzijdig, evenmin als weide, als hij zegt: Oĕp te wää (op de weide). Die verharding van d(e) tot (he)t is zeer gewoon, en als de Hagelander en de Haspengouwer zeggen: naar 't school, naar 't stad, dan volgen zij daarin het gebruik onzer voorzaten na; anders zeggen zij de aa (oude) school, de schoonste stad.
Doch genoeg hiermee! Gedane zaken hebben geenen keer. Het bijzonderste is, dat de aangetoonde gebreken in de toekomst vermeden worden. Daartoe bestaan twee middelen:
| |||||||||
[pagina 191]
| |||||||||
Nu ga ik tot het derde deel mijner voorlezing over, dat niet lang zal duren. Is het Woordenboek niet te uitgebreid in zijne voorbeelden? Hierover zeide M. de Vries op het VIIde Congres in 1862: ‘Ook zal de ondervinding ons nog zekerder moeten leeren, of wij in de lengte onzer artikelen de juiste maat hebben getroffen. Wellicht moet het reeds afgewerkte nog worden besnoeid, om de uitgebreidheid van het geheel in behoorlijke grenzen te beperken.’ Dezelfde bezorgheid voor overvolledigheid hield hem bezig, toen hij in gemeld Verslag zeide: ‘Is het dan een volstrekt vereischte alle schrijvers van eenigen naam geregeld door te werken en uit allen een volledig stel van uittreksels op te zamelen? Het zou een onbegonnen en doellooze arbeid zijn... Niet het aantal der geraadpleegde schrijvers, maar het gehalte der uittreksels: ziedaar waar alles op aankomtGa naar voetnoot(1)’. | |||||||||
[pagina 192]
| |||||||||
En naar dien stelregel heeft hij zijnen arbeid ingericht, zoodat hij in de Inleiding tot het Eerste Deel van het Wdb. gerust mocht zeggen: ‘Eene rijke keuze van voorbeelden en aanhalingen was onontbeerlijk om de taal in al hare kracht en frischheid te doen leven. Doch wij zijn ons bewust, dat wij vooral naar beknoptheid hebben gestreefd,... en dat wij niets weten te schrappen, waarbij niet een stuk verloren zou gaan, van het beeld, dat wij poogden te schilderen.’ (Blz. xcv.) Dat zijne opvolgers in deze zijne bezorgdheid en nauwgezetheid met hem van meening verschillen, zou niet moeilijk zijn te bewijzen.
Het al of niet opnemen van platte, onkiesche uitdrukkingen heeft hij insgelijks in deze Inleiding behandeld. Daarover zegt hij namelijk: ‘Zelfs dan wanneer de volkstaal iets aanbood, dat minder welvoeglijk klonk, dat overkiesche ooren licht kwetsen kon, of wel rechtstreeks tot de platte taal van het gemeen behoorde, mochten wij niet al te vies vallen of uit laffe preutschheid door uitsluiting de taal verarmen... In eene verzameling als de onze mogen zulke woorden zeker niet ontbreken... Het komt er maar op aan, hoe men zulke termen verklaart en behandelt. En dat is iets, waarbij alles afhangt van smaak en van tact. Bovenal mag het Fransch voorschrift gelden: n'appuyez pas. In hoeverre wij hier de | |||||||||
[pagina 193]
| |||||||||
juiste maat hebben gehouden moge de lezer beoordeelenGa naar voetnoot(1).’ Het zij verre van mij die rechtzinnige zienswijze van den gewetensvollen geleerde te willen bestrijden; ik huldig integendeel de hoofsche wijze, op welke hij (Deel II, 510) in eene kiesche kwestie zijne overtuiging tegen die van anderen stelt; maar het zij mij toegelaten eenige oogenblikken te onderzoeken of zijn voorschrift n appuyez pas altijd voldoende wordt nageleefd.
Onze volkstaal, dat weet elkeen, kan grof, losbandig, schurftig zijn in hare woorden en in hare beelden; maar of zulke woorden en beelden tot den rijkdom der taal moeten gerekend worden is twijfelachtig. En als b.v. een Brederode dien twijfelachtigen rijkdom voor gangbare munt wil aan den man helpen, dan dient hij zoomin door onze Nederlandsche woordenboeken in de hand gewerkt te worden, als Rabelais door de Fransche. ‘Il faut dire et ne pas tout dire.... L'omission des mots tout crus n'est nullement regrettable.’ Zoo spreekt J. Sigart in zijn Dictionnaire du patois de Mons, bl. 33; en als dit voor een idioticon waar is, dan zal het zulks ook wel zijn voor een algemeen woordenboek. Zoo moesten, dunkt mij, de Opstellers van het Woordenboek der Nederlandsche Taal ook redeneeren. | |||||||||
[pagina 194]
| |||||||||
Zou b.v. het woord Betasten niet meer dan duidelijk verklaard zijn, indien er ook de twee volgende voorbeelden niet bijkwamen, welke de Redactie zich wel zou wachten aan hare zoons en dochters voor te lezen: ‘Dese hoereerden in Egypten: daar werden de tepelen haars maaghdoms betast.’ - N.-B. Subtacta wordt door van Winghe vertaald door ghedruct. - ‘Jemy ick ben so hiet, betast me toch met jouw hangden. Bredero.’ Zou men niet beter andere woorden toelichten, als, b.v., Beschilderen, met er de beteekenis bij te voegen, die het in België heeft: ‘ongunstig, kwaad van iemand spreken achter den rug’ (Tuerlinckx)? Er is geene reden om deze toelichting niet op te nemen, veel minder, in alle geval, dan om eene plaats in te ruimen aan ‘Broederkenszonde, in sommige kringen van Vlaamsch België wel eens gezegd voor: ontucht met jongens, paederastie.’ Kol. 1443. Neen, zoo iets zou de Vries niet opgenomen hebben! Ik wil zelfs gelooven, dat de Redactie (met de Belgische toestanden minder bekend) geen besef heeft gehad van het bereik van dat schandelijk woord, en het zou mij voor haar innig spijten, indien ik me moest vergissen. 't Is mogelijk dat men ‘in sommige kringen van Vlaamsch België weleens’ zoo spreekt; o! de laster en de wulpschheid hebben nog hun laatste woord niet gezegd; | |||||||||
[pagina 195]
| |||||||||
maar een eerlijk Woordenboek moest de lastertaal van laffe eerloozen onder een deftig volk niet voortplanten! Bevliegen, ‘3) In de volkstaal gebruikt voor.....’ heb ik nooit ontmoet: ik vindt het in geen mijner talrijke woordenboeken. Waar wordt het gebruikt? 't Is eene grivoiserie, gelijk er ‘in sommige kringen’ wel meer gehoord worden, maar die zoo min in een geschikt woordenboek te pas komen, als de leden dier kringen in een fatsoenlijk gezelschap. Bij het woord Broek, staan menige ‘onkiesche zinspelingen’ (zoo noemt ze de Redactie zelve, kol. 1468), die voor de jonkheid allesbehalve nuttig zijn. Ook bij Brom, ‘een tot dusverre alleen bij Zuidnederlandsche schrijvers uit de 17e eeuw gevonden woord’! - bij Bronsen, - Dagelijksch brood, - Een broodje leenen, - Broodwinning. - Brouwen, - Bekruipen, - Hansken zonder been...; en dat is zooveel te meer te betreuren, dat die uitdrukkingen, verre van tot de algemeene taal te behooren, slechts eene enkele maal in onze Letterkunde, of ‘hier en daar’ in ruig gezelschap voorkomen. Wie zulke uitdrukkingen gebruiken wil, slaat er geen woordenboek op na, en wie ze leest en er belang in stelt (het zijn geene kunsttermen) zal ze genoeg verstaan. Dus herhaal ik met de Vries: n'appuyez pas! want door de omstandigheid, dat zij in het Woordenboek der Nederlandsche Taal worden opgenomen | |||||||||
[pagina 196]
| |||||||||
of toegelicht, dreigen zij hier burgerrecht te bekomen of het burgerrecht terug te krijgen, gelijk dit het geval zou kunnen zijn met Bruien, I) A, waar de Redactie nochtans bij opmerkt: ‘Behoort vooral thuis in de Hollandsche volkstaal, en is vandaar doorgedrongen in de gemeenzame spreek- en schrijftaal der 17de en 18de eeuw, waar 't een zeer gewoon woord geweest is; thans is het meer en meer aan 't verouderen’. - En toch worden aan dat woord zeven kolommen besteed Opheffen beslaat nagenoeg twintig kolommen en geeft aanleiding tot verkeerdheden als: (Kol. 811). ‘In den Roomsch Katholieken eeredienst. Van het brood en den wijn bij de mis. Omhoogheffen en aan de geloovigen vertoonen’. Opheffing, ‘Het omhoogheffen, bij wijze van offerande, van de pateen, waarop de hostie ligt en van den kelk met wijn en water, die door de woorden van de consecratie zullen veranderd worden in het lichaam en bloed van Christus’. - De uitleg en de voorbeelden bewijzen duidelijk, dat de Offerande (Offertorium) verward wordt met de Opheffing (Elevatio) en zelfs met de Consecratie. God Melis, voor de H. Hostie. Die spottende uitdrukking, door het redeverband, waar zij in oude schriften voorkomt, duidelijk, zal immers door geen verdraagzaam mensch nog gebruikt worden? Broodgod. ‘Schimpende benaming, bij de Geuzen in gebruik, van de (uit brood bereide) H. Hostie in den R.K. eeredienst.’ - Dat was duidelijk genoeg ook zonder voorbeelden er bij. | |||||||||
[pagina 197]
| |||||||||
Bij Broodkant, dat vooral uit den samenhang voor iedereen zoo duidelijk is, dat zelfs onze beste woordenboeken het niet opnemen, staan hier voorbeelden, meer dan genoeg, om het volgende van Marnix te kunnen missen, waardoor het woord toch niet duidelijker wordt gemaakt: ‘De Bedelaers...., souden gheerne het selve hebben naghespeelt [het Mislezen nl.], om van de brootcanten die sy ghebedelt hadden, een goede vleeschhutspot te maken met de Vijf woorden [d.i. de woorden der Consecratie] daer op te seggen’. - C'est dégoûtant! ja nog walglijker dan bij Buikloop (door een half dozijn uit den aard der zaak zelve sterk gekruide voorbeelden meer dan voldoende verklaard) het volgende specimen van verdraagzaamheid en kieschen smaak: ‘Der Papisten Broodt-godt werdt.... somtyts deur weeckigheyt of dunnigheydt des buyck-loops haestigh uyt gekackt, Hist. v. Corn Adr. I. 102.’
Doch het is meer dan tijd om te eindigen. Ik geloof bewezen te hebben, dat, wil het Woordenboek aan zijne bestemming van Woordenboek der Nederlandsche Taal, naar het inzicht van de Vries beantwoorden, het dringend noodzakelijk is:
| |||||||||
[pagina 198]
| |||||||||
Onder die voorwaarden zal het Woordenboek inderdaad het Woordenboek der Nederlandsche Taal zijn en de getrouwe afspiegeling van ‘de ziel der natie’, niet der Hollandsche natie, maar der Nederlandsche in de breedste beteekennis, welke de Nederlandsche Congressen aan dat woord hebben vastgehecht. Namen, 24 September 1901. |
|