Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901
(1901)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Lezing.
| |
[pagina 82]
| |
de Brehons of rechters genaamd, zijn een uitgebreid en volledig wetboek, dat, deels op de oude Keltische gebruiken, deels op de door de Kerk verklaarde voorschriften van het Evangelie berust en alles regelt wat het burgerlijk leven en zelfs de openbare aangelegenheden betreft. Ongelukkig zijn de meeste dier werken nooit in druk verschenen. De bekende Keltische navorscher, Prof. E. O'Curry, heeft berekend dat de onuitgegeven Iersche handschriften, die in de boekerijen van de Royal Irish Academy en van Trinity College te Dublin worden bewaard, meer dan vijftig duizend groote quarto-bladzijden druks zouden beslaan. En duizenden handschriften meer liggen in het British Museum, te Oxford en te Cambridge, in de bibliotheek van het Vatikaan, in die der hoofdkerk te Milaan, in de kloosters te Bobbio, te Würzburg en te St. Gallen en in een aantal bijzondere verzamelingen binnen en buiten het Britsche Rijk. De oudste dier handschriften dagteekenen van de VIIIe eeuw; maar zij wijzen op vroegere werken, die thins zijn verloren gegaan, zoodat men met zekerheid besluiten kan dat reeds in de IVe eeuw het Iersch letterkundig werd beoefend De ongemeene bloei der Iersche literatuur was grootendeels aan het feit te danken dat, gedurende de eerste eeuwen onzer jaartelling, Ierland, dat door de Romeinen noch veroverd noch zelfs aangevallen werd, zich in vrede en in voorspoed ont- | |
[pagina 83]
| |
wikkelde en eenen betrekkelijk hoogen graad van beschaving bereikte. Ook werd er het Christendom reeds in het begin der Ve eeuw ingevoerd en weldra algemeen aangenomen. Eenen tijd lang schitterde de Iersche Kerk met eenen des te grooteren luister, daar op het Vasteland en in Groot-Britannië de inval der Barbaren de Romeinsche cultuur bijna had vernietigd en bepaaldelijk in Engeland den Christelijken godsdienst uitgeroeid. Zendelingen uit Ierland waren het, die de heidensche bewoners van Schotland en van Noord-Engeland bekeerden en overigens tot in Gallië, Italië en Germanië het Evangelie gingen prediken. De door Ieren gestichte abdijen van Luxeuil, Bobbio en St. Gallen zijn daar om te getuigen. Inwendige twisten, die eenen staat van schier bestendigen burgeroorlog medebrachten en de invallen der Noorsche zeeschuimers, die sedert het einde der VIIIe eeuw de kusten gedurig teisterden, maakten een einde aan de Iersche beschaving. Bij den aanvang der XIIe eeuw was er in de Kerk noch geleerdheid, noch godsdienstige ijver meer te bespeuren; bijgeloovige practijken en redeloos ascetisme heerschten overal; het hoofd der Kerk - de Coarb of Aartsbisschop van Armagh - was de erfelijke overste van eenen clan geworden; de bisschoppen hadden noch rechtsgebied, noch wezenlijk gezag en hingen feitelijk van de groote kloosters af; kortom, het land verkeerde zedelijk en stoffelijk in eenen toestand van hopelooze regeeringsloosheid. | |
[pagina 84]
| |
De inval der Engelschen (1169), die de zuidoostelijke helft des lands in bezit namen, bespoedigde het verval. Tusschen de veroveraars en de inboorlingen was er noch vrede noch verdrag. Ter uitzondering van vijf geslachten, wien men het burgerrecht had toegekendGa naar voetnoot(1), werden de Ieren voor vogelvrij gehouden: men beschreef ze in Noormannen-Fransch als ‘les Irreys anemis nostre seigneur le rey’ en iedereen mocht hen naar goeddunken bestelen, mishandelen of zelfs dooden. It is no felony to kill an Irishman was eeuwenlang in Ierland een rechterlijk axioma. Overigens bezaten de louter Ieren the mere Irish - geene rechten hoegenaamd: zij werden wettelijk als wilde beesten of hoogstens als vee beschouwd. Binnen het Engelsch grondgebied - the English Pale - werd met de Engelsche wet en de Engelsche zeden ook de Engelsche taal ingevoerd. Wie de Iersche kleedij aannam, de Iersche gebruiken volgde of zich van de Iersche taal bediende, werd, luidens de Statutes of Kilkenny (1367), van zijne burgerrechten beroofd en met de vogelvrije Ieren gelijk gesteld En al konden zulke verordeningen niet stiptelijk toegepast worden in een land, waar het koninklijk gezag nominaal bleef en burgeroorlog | |
[pagina 85]
| |
schier onophoudend woedde, toch brachten zij den ondergang mede der Iersche letterkunde en de onderdrukking der Iersche taal. Edoch, in weerwil van alle dwangmaatregelen, was nog op het einde der XVIIIe eeuw het Iersch de algemeene omgangstaal, namelijk op het platteland. De steden integendeel waren verengelscht. Het Iersch toch was de verachte taal van het gemeen volk, het Engelsch de spraak der voornamen, het idioom der beschaving. De burgerij, evenals in Vlaanderen, beijverde zich dus om de beschaafde taal aan te leeren en schaamde zich het gebrabbel van den minderen man te kennen. Gentlemen en ladies gebaarden zelfs dat zij geen Iersch verstonden en wat bij hen eene loutere pose was, werd bij hunne kinders en kleinkinderen eene treurige waarheid Wat echter aan de Iersche taal, ook op den buiten, den genadeslag toebracht, was de inrichting van het lager onderwijs. De zoogenaamde Nationale Scholen, die na 1830 tot stand kwamen en in andere opzichten zulke onschatbare diensten hebben bewezen, waren op Engelschen leest geschoeid; niet alleen was het Engelsch de eenige voertaal van het onderricht, maar bijna nergens werd het Iersch onderwezen. De uitslag was dus tegelijk de algemeene verspreiding der vreemde taal en het wegcijferen der moederspraak. Deze trouwens werd niet meer beoefend: er bestonden geene Iersche bladen; Iersche boeken kwamen niet meer uit en zelfs onder | |
[pagina 86]
| |
de boeren, die nog Iersch spraken, waren er maar weinigen, die Iersch konden lezen. Geen wonder dus dat het getal der Ierschsprekenden gestadig en snel verminderde. In 1851, op 6,552,385 inwoners, telde men er 1,204.604 (of 1848 t.h.), die Iersch spraken; in 1891, op 4,704,750 inwoners, waren er slechts 680,174 (14.45 t.h.), die allen, op 38,121 na, tevens Engelsch verstondenGa naar voetnoot(1). Opmerkenswaardig is het overigens dat er in Ierland niets voorkwam, dat op den elders gevoerden taalstrijd zelfs van verre geleek. Het volk liet zich gedwee verengelschen en op de lange lijst der Iersche grieven werd tot dusver de taalquestie nooit vermeld. Geleerde genootschappen - onder anderen de in 1877 gestichte Society for the Preservation of the Irish Language - hielden zich ja met het Iersch onledig, evenals wij bij voorbeeld het Gotisch of het Angelsaksisch bestudeeren, maar niemand was er die het mogelijk achtte die feitelijk reeds doode taal te doen herleven, laat staan als verkeermiddel en cultuurspraak te gebruiken. Dubbel wonderbaar is het dus dat zich op eens eene machtige beweging ten voordeele der vertrapte landtaal heef voorgedaan, eene beweging, die het | |
[pagina 87]
| |
werk niet was van eenen man of van eene groep, maar door het volk zelf in het leven werd geroepen en zich met eene snelheid ontwikkelde en verspreidde, waarvan wij, trage Vlamingen, ons geene gedachte kunnen vormen. Het doet ons watertanden wanneer wij lezen dat de Gaelic League, pas voor eenige jaren gesticht om de studie van het Iersch aan te moedigen, hare leden reeds bij tienduizendtallen telt en meer dan twee honderd takken bezit, niet alleen in Ierland zelf, maar in Engeland en tot in Amerika. En wat ons nog ruimere stof tot nadenken geeft, is het vuur waarmede zich de geheele bevolking bij de beweging aansluit en vooral de daad bij het woord voegt. Dezer dagen nog las men in alle bladen dat de vrouwelijke bedienden van een groot handelshuis te Dublin op eigen kosten eenen leergang van lersche taal hebben gesticht, welke door al die meisjes met ijver wordt gevolgd. Ik haal dit feit bij voorkeur aan, omdat het hier juffers geldt, die tot de burgerij der steden behooren en volkomen verengelscht zijn, ja denkelijk geene twee woorden Iersch kenden. Dat zij zich de moeite getroosten eene taal aan te leeren, die zoogezegd ‘tot niets dient’, en uit haar schraal loon de kosten van dat onderwijs betalen, is, dunkt mij, een afdoend bewijs van de macht der strooming, die de geheele natie medesleeptGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 88]
| |
De herleving van het Iersch steekt overigens de oogen uit. Geene week gaat er thans voorbij of een of meer Iersche boeken komen van de pers; Iersche bladen en vlugschriften verschijnen in menigte; zelfs in de groote couranten, zooals bij voorbeeld de Irish Daily Independent, worden dagelijks artikels in het Iersch afgekondigd... Ook op politiek gebied treedt het Iersch te voorschijn. Bij de opening van het tegenwoordig Parlement hebben drie Ieden den grondwettelijken eed in het Iersch afgelegd en in dezelfde taal op den gebruikelijken welkomgroet van den Speaker geantwoord. Een hunner, Thomas O'Donnell. ging verder: hij drong er op aan om eene Iersche redevoering uit te spreken. Men belette hem voort te gaan en niettegenstaande een warm protest van den leider der Iersche partij, John Redmond. bleef de Speaker onwankelbaar en weigerde eene nieuwigheid toe te laten, ‘die in strijd was met alle precedenten sedert zeshonderd jaar’. Maar om 't even! De gewenschte indruk werd gemaakt. O'Donnell had zich ten doel gesteld, eenerzijds | |
[pagina 89]
| |
aan de Engelschen te doen inzien dat de Iersche taal, welke zij dood en begraven waanden, nog altijd voortleefde; anderzijds de aandacht der Ieren zelven te vestigen op de waarde der taal, wier behoud met de toekomst van hunne nationaliteit zoo eng verbonden is. En dat dubbel doel werd bereikt. Reeds laat de Engelsche pers luide alarmkreten hooren en de beweegredenen, welke zij inroept om zich tegen het gebruik van het Iersch te verzetten, zijn letterlijk dezelfde, die onze Franskiljons doen gelden: het Iersch, roepen de Londensche bladen, is als taal van geenen tel; buiten Ierland is het onbekend en in Ierland zelf van zeer gering nut. Het Engelsch daarentegen is de wereldtaal, de taal der beschaving, de taal der wetenschap. De tijd, dien men aan de studie van het Iersch besteedt, is verloren. Wie Iersch spreekt, zondert zich van de moderne cultuur af en, daarbij, tracht, met of zonder opzet, verdeeldheid onder de zonen van het Britsche vaderland te zaaien en aldus de eenheid van het Rijk te verbreken. Of wij dat liedje kennen! Hierop heeft Thomas O'Donnell in de Review of Reviews (nr van Mei 1891) geantwoord en wel door argumenten, die insgelijks voor ons oude kennissen zijn, want zijne redeneering is, wat alle hoofdtrekken betreft, degene, die onze woordvoerders sedert de dagen van Jan-Frans Willems onophoudend herhalen. Ik kan mij dus de moeite sparen dezelve te | |
[pagina 90]
| |
ontleden en zal mij ermede vergenoegen op het oordeel te wijzen van eenen allesz ns bevoegden vakman, Sir Patrick Keenan, lid van den Raad van Onderwijs in Ierland. Uit een verslag van dien hoogen ambtenaar haalt O'Donnell de volgende brok aan. ‘The shrewdest people in the world are those who are bilingual; borderers have always been remarkable in this respect. But the most stupid children I have ever met with are those who were learning English while endeavouring to forget Irish. The real policy of the educationalist would, in my opinion, be to teach Irish grammatically and soundly to the Irish speaking people, and then to teach them English through the medium of their national language.’ Ik hoef nauwelijks te herinneren dat Em. de Laveleye en Goblet d'Alviella volstrekt dezelfde stelling hebben verdedigd en dat alle gezaghebbende deskundigen hunne meening beamen. Jammer maar dat de ‘groote bollen’ die in zeker Gentsch genootschap pontificeeren, er anders over denken. Of zij het recht hebben in zaken van onderwijs mede te praten is intusschen eene andere vraag, want een kladdeken bureelfransch volstaat niet om van eenen ongeletterden rond-de-cuir eenen taalgeleerde en van eenen verwaanden parvenu eenen meester der pedagogische wetenschap te maken. In zijn opstel heeft overigens O'Donnell het doel der beweging in eenige volzinnen uitmuntend samengevat. Zijn besluit verdient aangehaald te worden: | |
[pagina 91]
| |
‘England has now to deal with a people and their representatives fighting with determination and characteristic fearlessness, not alone for material welfare and the rights of self-government, but for some sacred, indefinable thing - the soul, the very life-being of a nation. Such is the Irish language to Ireland; as such do the Irish people look upon that language - those who know it, and those who do not - all determined that the rising generation of Irishmen shall be afforded opportunities for acquiring a thorough knowledge of it. We are determined to make our children bilingual, learning English for commercial purposes. Irish for social entertainment, for instruction, for elevation of soul.... We are determined to have our language in our own Parliament, to mould our constitution on lines characteristically Irish, to bridge the breach of the last hundred years, to take up anew the duty of our race.’ Niemand zal het verbazen dat de Britsche Regeering. die sedert eeuwen haar best doet om Ierland's nationaliteit uit te roeien, de Iersche taalbeweging met leede oogen aanziet. En evenmin dient het ons te verwonderen dat de heerschende klas - wat men in Ierland de ‘Engelsche bezetting’ noemt - dat nieuw bewijs der ontwaking van den volksgeest met klimmende ongerustheid gadeslaat. Ook hier in Vlaanderen hebben wij eene kaste, die het land uitbuit en al wat het voortzetten van die winstgevende exploitatie zou kunnen storen, perfas et nefas tegenwerkt. Wij kunnen dus zonder moeite begrijpen hoe en waarom pogingen worden aangewend om de herleving der Iersche taal in haren gang te stuiten. | |
[pagina 92]
| |
Natuurlijk is het, evenals ten onzent, op het gebied van het onderwijs, en bepaaldelijk van het middelbaar onderwijs (Intermediate Education), dat de eerste slag wordt geleverd. In Ierland zijn het Raden van ambtenaars,Ga naar voetnoot(1) door den Lord-Luitenant aangesteld, die feitelijk over alle scholen met schier onbeperkt gezag den staf zwaaien De werkkring van die Raden - Board of Intermediate Education voor het middelbaar onderwijs, National Board of Education voor de lagere scholen, enz. - is veel uitgebreider dan die van onze verschillende Conseils de Perfectionnement, want het geldt daar te gelijk adviseerende en beheerende lichamen. En men hoeft er niet bij te voegen dat de groote meerderheid van die Raden uit heeren bestaat, die het streven der Iersche Nationalisten uiterst vijandig zijn. Wij weten overigens bij ondervinding wat men van bureaucraten kan verwachten: dat volkje is van nature achterstallig, bekrompen, kleingeestig, de slaaf van sleur en gewoonte en onveranderlijk geneigd om alle personen ‘vreemd aan het bestuur’ met koddige, maar stelselmatige minachting te bejegenen. Geen enkele heilzame nieuwigheid, van de afschaffing der pijnbank af tot het aanteggen van buurtspoorwegen toe, heeft men kunnen invoeren, zonder eerst den | |
[pagina 93]
| |
kwaadwilligen tegenstand der bureelerij uit den weg te moeten ruimen. De hooge schooloverheid doet dus wat zij kan, niet alleen om de uitbreiding van het Iersch onderricht te belemmeren, maar zelfs om de studie der landtaal, daar waar zij reeds wordt beoefend, te beperken en zoo mogelijk geheel en al te verbieden. Vooral is het de burgerij, die men tracht te beletten zich op de studie der volkstaal toe te leggen. Zou men niet denken dat men zich in Vlaanderen bevindt? Die tartende houding heeft echter een algemeen verzet uitgelokt.Ga naar voetnoot(1) De R.K. Aartsbisschop van Dublin, Dr. Walsh, die lid was van den Raad van Onderwijs, heeft met klank zijn ontslag genomen en zich zonder aarzelen bij de lersche taalbeweging aangesloten. Het voorbeeld van eenen man. die, met het oog op zijn edel karakter en zijne diepe geleerdheid, bij alle Ieren zonder onderscheid van godsdienst de hoogste achting geniet, zal zonder twijfel onweerstaanbaar blijken en de Engelsche bladen voorzien reeds dat de zaak waarschijnlijk hierop zal uitloopen dat eerlang het feitelijk gezag over het schoolwezen aan de plaatselijke | |
[pagina 94]
| |
besturen zal worden opgedragen, die, door het volk gekozen zijnde, uit Nationalisten bestaan en dus Ierschgezind zijn. Die bladen hebben geen ongelijk. Intusschen dringt zich eene vraag op. Is de beweging leefbaar? Zij bevindt zich thans midden in de Sturm- und Drangperiode. Zal die onstuimige ijver voortduren, of wel, na eenen tijd, verflauwen en verdwijnen? Zeer zeker is het dat de Ieren, die, alhoewel met Germaansche bestanddeelen vermengd, deze hebben opgeslorpt en een door en door Keltisch volk zijn gebleven, met de goede ook de slechte eigenschappen van hunnen stam hebben geërfd. En volharding is geene Keltische deugd. Van den anderen kant onderscheidt zich het Iersche volk door de hartstochtelijke verknochtheid waarmede het aan zijne leiders onverzettelijk blijft gehecht. En zoo gebeurde het dat Parnell, die geen Kelt, maar een volbloed Angelsakser was en in hooge mate den ijzeren wil, de taaie vastberadenheid en den practischen geest van zijn ras bezat, beslissende uitslagen heeft kunnen bekomen, die zijn persoonlijk door de natuur oneindig milder begaafde voorganger, de typische Kelt Daniel O'Connell, te vergeefs had trachten te verkrijgen. Alles zal dus van de mannen afhangen, die de lersche taalbeweging leiden: zijn zij voor hunne taak gewassen, dan is de overwinning zeker; blijken zij integendeel onhandig of onbekwaam, eene eindelijke nederlaag is niet te vermijden. Met het oog hierop is het noodig de aandacht | |
[pagina 95]
| |
te vestigen op een ander gevaar, dat dreigend in het verschiet opduikt. Tot nog toe is het streven der Ieren op nationaal gebied streng onzijdig gebleven, in dien zin namelijk dat de Iersche Katholieken, die 75 t.h. der totale bevolking verbeelden, al zijn zij aan hunne Kerk met eene vurige overtuiging toegewijd, die men elders zelden aantreft, niettemin geen ander doel beoogen dan het veroveren der volste godsdienstige en staatkundige vrijheid, eene vrijheid, welke zij aan andersdenkenden zonder voorbehoud willen gunnen. Gansch de geschiedenis van den Ierschen strijd levert daarvan afdoende bewijzen en de geest van lofwaardige verdraagzaamheid, die het Iersche volk bezielt, blijkt onder anderen uit het feit dat menige katholieke kiesomschrijving in het Parlement door Protestanten wordt vertegenwoordigd. Vele der mannen overigens, die aan het hoofd stonden van de nationale beweging en wier namen heden nog door burger en boer met kinderlijke liefde worden herdacht, waren geene Katholieken. Ik noem slechts Henry Grattan, Lord Edward Fitz Gerald, Theobald Wolfe Tone, Robert Emmet, William Smith O'Brien, John Mitchel, Isaac Butt en - last not least - Charles Stewart Parnell. Betreurenswaardig is het dus dat enkele aanhangers der Gaëlische taalbeweging deze in het belang van hunne Kerk van het rechte spoor schijnen te willen brengen. In een onlangs ver- | |
[pagina 96]
| |
schenen vlugschrift, door de Gaelic League uitgegeven (Pamphlet no 21). beschrijft de Eerw. heer Forde, die zich overigens volstrekt nuttelooze en zelfs ongepaste uitvallen tegen de Protestantsche leer veroorlooft, de Iersche taalbeweging als de ‘herleving van het geloof’, als eene reactie tegen ‘de van Protestantisme doordrongen Engelsche letterkunde’ en geeft onbewimpeld te verstaan dat hij het Iersch beschouwt als een middel om het volk van Ierland verstandelijk af te zonderen en buiten den stroom der ‘verdorven’ wereldcultuur te houden. Dit is geheel iets anders dan hetgeen Thomas O'Donnell verkondt en herinnert al te zeer aan zekere pogingen, die alhier na 1830 werden aangewend om ons aan den invloed van het ‘kettersche’ Holland te onttrekken. Met genoegen stel ik echter vast dat de onbekookte uitval van Pastoor Forde dadelijk meer dan één krachtig protest heeft uitgelokt, onder anderen een uitmuntend artikel in Standish O'Grady's All Ireland Review (nr van 20 Juli 1901). De schrijver van die lezenswaardige bijdrage vermoedelijk O'Grady zelf - doet uitschijnen, ten eerste dat het verkeerd is de godsdienstquestie in eene zaak te mengen, die er niets mede te maken heeft en aldus oneenigheid en wantrouwen te zaaien waar eendracht en wederzijdsche toegevendheid volstrekt onmisbaar zijn; vervolgens, dat geen redelijk mensch er aan denkt door middel van het Iersch een soort van Chineeschen muur rondom | |
[pagina 97]
| |
Ierland op te slaan en dat zelfs wanneer alle beschaafde Ieren de volkstaal zullen spreken, zij niettemin de meesterstukken der Engelsche letterkunde bij voortduring, ja meer dan ooit, zullen blijven lezen en genieten; eindelijk, dat men zich met illusies paait, indien men zich inbeeldt dat het mogelijk zal blijken den stroom der lersche taalbeweging af te leiden en in beslag te nemen om den molen van deze of gene kerkelijke of politieke kapel te doen draaien. Het slot van het artikel is vooral merkwaardig: ‘A word now to the Hierarchy and Priesthood of Ireland in general. | |
[pagina 98]
| |
ments, the songs and tales of the heroic and romantic ages of Ireland. They will press past your Church, and past the monks, and the monastic literature, and past Columba and Patrick, straight on to Finn, Ossian, and Oscar, and to the heroes and heroines of the Red Branch - Pagans all. Het is te hopen dat er naar die ernstige waarschuwing zal geluisterd worden. Zij komt van eenen man, die door zijne schriften en zijne persoonlijke bemoeiingen meer dan wie ook aan het ontstaan van de tegenwoordige taalbeweging heeft medegewerkt en dus bevoegd is om zijne stem te verheffen tegen hen, die haar op het dwaalspoor zouden willen lokken.
Juli-Aug. 1901. A. Prayon-van Zuylen. | |
Bijlage I.(Uit de Irish Daily Independent, nr van 27 Juni 1901).
| |
[pagina 99]
| |
moned for the definite purpose of dealing with the new Intermediate rules, which practically ban the national tongue; but though there was fierce resentment displayed last night at the unpatriotic conduct of the Commissioners, the dominant feeling was one of supreme confidence that the Irish people who have taken so wholeheartedly to the study of their old tongue, will one day, and that a not very far distant one, place it in a position impregnable alike to the assaults of open enemies like Trinity CollegeGa naar voetnoot(1), and of secret ones like the majority of the Commissioners of the Board of Intermediate Education. Those who were present at last night's great meeting did not attend for the mere purpose of speechifying or shouting; they came from different parts of Ireland in order to prove by their presence that no unworthy intrigues can interfere with the determination of the Gaelic League to pursue the course which it has been so successfully pursuing in face of great and serious difficulties. ‘It is a very curious fact that the Board which i supposed to take a deep interest in Irish education should have so completely displayed its prejudice against the national language of Ireland. The request of the Gaelic League, representing the best and most patriotic elements in Irish life, was not an extravagant or an extraordinary one. It merely asked when the new Intermediate rules were being framed that Irish, as a subject, should be placed, at least, on the same footing as German or French. But this moderate request was treated with lordly disdain by the majority of the educational autocrats of the Intermediate Board. Forsooth, | |
[pagina 100]
| |
Irish is not a ‘commercial asset’ like Mr. Cecil Rhodes's British flag; it is not a cosmopolitan language like German or French in Mr. George Wyndham'sGa naar voetnoot(1) opinion; but, as Mr. Edmund Leamy, M.P., pointed out in his speech of beauty and eloquence, it is, as far as Ireland is concerned, something better; it is the national language, the language in which is enshrined the spiritual longings, the intellectual triumphs, and the weird sorrows of the Celt; and it is just because it is the national language that the West BritishGa naar voetnoot(2) Intermediate Board wants to ban and, if possible, to banish it from its ancient home. It is very easy to glibly talk of ‘cosmopolitan’ languages But how many Intermediate students who learned French and German four years ago know anything of them to day? How many Intermediate students who, even when they were studying French with all their might, could correctly pronounce a French sentence? All this talk of ‘cosmopolitanism’ is the merest rubbish, dishonest rubbish too, which will deceive no one who understands the situation. Then we are told that this country has no Irish literature. Those who say so speak in ignorance, and with prejudiced minds. It has a literature which deserves to be preserved - a literature of wich Continental scholars, who know much better what they are talking about than the Professor | |
[pagina 101]
| |
MahaffysGa naar voetnoot(1), speak in the highest terms of praise. It is, of course, impossible to say whether last night's great meeting will have any effect on the Intermediate Board. Bodies of this description have been so long accustomed to kick and cuff all who dared to oppose their opinions that we suppose in this instance the gentlemen on the Intermediate Board, who despise the Irish language, will continue on the wrong and foolish course on which they have embarked. Well, as we have already indicated, the Gaelic movement has, so far, got on without them; and it is destined to progress in spite of them. The Rotunda gathering has sounded a battle note which will resound through the land. The resolutions which it passed supply a basis of action which, in the words of one of them, will ‘render nugatory the restrictions placed upon the teaching of Irish’. Parents and the heads of Intermediate Colleges and Schools can, by insisting that Irish must be one of the subjects for examination, simply make a laughing-stock of the efforts of those who think that it is not ‘genteel’ enough for our Irish youth to study. For our own part, we have now come to regard the action of the Intermediate Board as a blessing in disguise. It will rouse the country to action: it will give an impetus to the language movement, which a complacent set of rules could never have given it, and it will prove to cynics and scoffers that the ideal of an Irish Ireland is not an unreal or an impossible one. | |
[pagina 102]
| |
Bijlage II.Ziehier een staaltje van Iersch, met de Engelsche vertaling er naast. Zooals men ziet wordt het Iersch met bijzondere letterteekens geschreven, hetgeen ongelukkig de studie ervan voor buitenlanders niet vergemakkelijkt. Wenschelijk ware het dat de Ieren, evenals de Welschen, de gewone Romeinsche karakters zouden aannemen. | |
[pagina 103]
| |
TRANSLATION. |
|