hij ons verraste en vereerde, de hoop uitsprak op juister en billijker waardeering van ons streven, waarin, naar zijn eigen getuigenis, menige les besloten ligt voor zijne landgenooten, die, bij de beoordeeling van ons werk, al te vaak vergeten dat wij, Vlamingen, strijden tegen invloeden, van wier ontzenuwende kracht zij. gelukkig voor hen, zich geen denkbeeld kunnen vormen.
Ridderlijk als hij was, legde hij de bekentenis af, dat hij vroeger, bij het meten van Vlaamsche letterkundige of wetenschappelijke verdienste, soms een maatstaf had gebruikt dien men alleen bezigen mag in een land, waar de taal van het volk de taal is van het lager, middelbaar en hooger onderwijs, hetgeen, helaas! tot heden ten onzent niet het geval is, doch wel eenmaal worden zal.
Laat mij, waarde Medeleden, U herinneren aan ten Brink's woorden, uitgesproken in het gastvrij huis van zijnen edelen vriend, onzen onvergetelijken oud-bestuurder baron de Maere, in tegenwoordigheid van den Staatsminister Beernaert:
‘Mijne geachte landgenooten die, evenals ik, met het lidmaatschap van de K. Vl. Academie vereerd zijn, zullen beseffen dat de K. Vl. Academie veel bijdragen zal tot toenadering tusschen Noord en Zuid en tot ontwikkeling der gemeenschappelijke taal. Zij zullen hierheen komen, zoo dikwijls mogelijk, of uwe Verslagen en Mededeelingen, uwe uitgaven verrijken met wetenschappelijke bijdragen.’
Velen onder u, waarde Medeleden, hebben mij,