Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901
(1901)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||||||||
Eerste prijsvraag.
|
Nr 1. | Met kenspreuk: Quidquid sanctum et providum (Tacitus). |
Nr 2. | Met kenspreuk: Et majores et posteros cogitate (Tacitus). |
Nr 3. | Met kenspreuk: Parvo labore res magna constara non potest. |
Nr 4. | Met kenspreuk: Ars longa. |
Tweede prijsvraag.
Zuidnederlandsche Folklore.
Eene zoo volledig mogelijke verzameling en nauwkeurige beschrijving van de oude en de hedendaagsche ‘Kinderspelen’ in Vlaamsch-België, met aanteekening der daarbij gezongen liederen (woorden, en in zoo ver het mogelijk is, de muziek).
Nr 1. | Eene verhandeling met kenspreuk:
‘Hoe zalig als de jongenskiel Nog om de schouders glijdt, Dan is het leven in de ziel, En alles even blijd'’. |
Nr 2. | Zonder kenspreuk; geteekend: Van Turnichalt. |
Nr 3. | Met kenspreuk: Gelukkige kinderjaren. |
Nr 4. | Met kenspreuk: Spes Patriae. |
Nr 5 | Met kenspreuk: De boog en mag niet altijd gespannen zijn. |
Nr 6. | Met kenspreuk: Rust roest. |
Derde prijsvraag.
Vak- en Kunstwoorden.
Eene volledige en nauwkeurige beschrijving, met de daarbij behoorende afbeeldingen, van de visscherssloep, zooals die te Blankenberge, te Oostende en op de Panne in gebruik is, of nog onlangs was, ter uitzondering van de nieuwerwetsche door stoom bewogen visschersbooten. De namen zooveel mogelijk ook in het Fransch, Engelsch en Hoogduitsch opgeven.
Eéne verhandeling met kenspreuk: Piscator II.
Vijfde prijsvraag.
Eene volledige Kunst- en Vakwoordenlijst ovev het ambacht van den ‘Loodgieter en Zinkbewerker’ (met het oog op de bouwkunde), zooveel mogelijk met bijvoeging van de afbeelding der opgegeven voorwerpen en van de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen.
Eéne verhandeling, met kenspreuk:
‘Leert te kunnen wat gij doet’.
Nog is ingezonden een hs. ter beantwoording van de vraag betreffende de zuivere uitspraak der
Nederlandsche taal, uitgeschreven voor het jaar 1902, en tot kenspreuk hebbende: Willen is kunnen.
Deze verhandeling wordt ter zijde gelegd tot 1902.
Tot beoordeeling van de voor 1901 aangeboden verhandelingen worden benoemd:
voor de eerste vraag, de heeren Dr. de Vreese, Dr. Alberdingk Thijm en Dr. Simons;
voor de tweede vraag: de heeren Coopman, Bols en Broeckaert;
voor de derde vraag: de heeren de Flou, Jhr. de Gheldere en Gailliard.
voor de vijfde vraag: de heeren Coopman, van Droogenbroeck en Dr. de Vos.
De door den heer Bestuurdergestelde vraag of het in de Januari-vergadering door hem aangeboden ‘Ontwerp tot wijziging van de wetten der Academie’, volgens den eisch van artikel 65 der standregelen door ten minste vijf werkende leden tot een voorstel wordt gemaakt? geeft aanleiding tot eene gedachtenwisseling, waaraan de heeren Jhr. de Pauw, Mr. Prayon-van Zuylen en Daems deelnemen.
De heer Bestuurder leest een schrijven voor van den heer J. van Droogenbroeck, die het overgelegd ontwerp steunt en tevens een wensch uit met het oog op de verdere behandeling.
De vraag wordt bevestigend beantwoord door de heeren Daems, Jhr. de Gheldere, de Flou, Jhr. de
Pauw, Dr. de Vos, Gailliard, Mr. Obrie, Mr. Prayonvan Zuylen en Segers.
Op het in aanmerking nemen van het voorstel wordt, derhalve, in de eerstvolgende vergadering gestemd.
De heer Bestuurder verleent het woord aan den heer Gailliard die, namens den heer de Flou, secretaris der Commissie voor Middelnederlandsche Letteren, het verslag aanbiedt over de zitting van gemelde. Commissie, gehouden den 21n November 1900.
Dat verslag luidt als volgt:
‘Jhr. de Pauw deelt eenige proefbladen van Michelant's Dialogues mede, om te laten zien dat die uitgave veeleer eene soort van fac-simile, dan een wetenschappelijk werk geweest is. Wat het Gesprächbuchlein van Keulen betreft, dat is zóó slecht, dat het behoort heruitgegeven te worden. De nieuwe uitgave dier twee werkjes zou niet zeer uitgebreid zijn: 100 en 50 blz., met glossarium en tafel. Hij stelt de vraag of het niet goed ware, bij dringendheid aan de Academie oorlof tot drukken te vragen?
De heer Gailliard stelt voor, niet eer met den druk van nieuwaangeboden werken te beginnen, dan wanneer de werken, gedeeltelijk gedrukt, zullen verschenen zijn. De staat der geldmiddelen dient ook niet uit het oog verloren te worden. Ten andere wenscht de heer Minister eerst al het achterstallige werk voltooid te zijn.
Jhr. de Pauw verklaart daarmede in te stemmen; hij zal dan ook het reeds begonnen A udientieboek voortzetten. Bij zijn werk Ypre jeghen Poperinghe moet geen glossarium gevoegd worden: de redenen daarvoor staan in de inleiding van dit werk, blz. 34, duidelijk opgegeven.
De heer Alberdingk Thijm vraagt hoe het staat met het onderzoek der nagelaten papieren van Dr. P. Willems.
De heer de Potter antwoordt dat alles aan de leden der sub-commissie verzonden is en dat de heer Dr. de Vreese verklaard heeft thans een verslag over Willems' nagelaten werk te geven. De heer Dr. Simons heeft zijn verslag gereed en is bereid om er dadelijk mededeeling van te geven.
De heer Alberdingk Thijm maakt bekend, dat het voornaamste gedeelte van het handschrift nog moet onderzocht worden, namelijk de cahiers, welke hij nog niet onder het oog heeft gehad.’
De heer Des. Claes, secretaris van de Bestendige Commissie van het onderwijs in en door de Nederlansche Taal, deelt mede, dat hij in de Maart-vergaring verslag zal uitbrengen over de werkzaamheden dier Commissie.
De heer Bols bekomt het woord voor zijne aangekondigde lezing Over eene verzameling brieven van Tollens, Kinker, Petronella Moens, Moke, baron de Reiffenberg, Pr. van Duyse enz. - Verscheidene
dezer stukken bieden groot belang voor de kennis en de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde en taalbeweging in België.
De heer Bestuurder dankt den heer Bols voor de mededeeling van die hoogst belangrijke bijdrage tot onze letterkundige geschiedenis van het begin en de eerste helft der XIXe eeuw. Hij drukt den wensch uit dat al de aangehaalde brieven, in extenso, in de Verslagen en Mededeelingen der Academie zouden gedrukt worden. (Algemeene bijtreding.)
De heer Bols stemt volgaarne met het verlangen van den heer Bestuurder en van de vergadering in.
Daarna leest de heer Teirlinck eene verhandeling Over de toponymie van den Reinaart en bepaaldelijk over Kriekeputte. - Ook dit opstel zal, op voorstel van den heer Bestuurder, in de Verslagen en Mededeelingen opgenomen worden.
De heer Bestuurder leest, namens de Commissie voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal, het verslag over de laatstverschenen afleveringen van dit groote werk, te weten over de 14e aflevering van het 5e deel: Hanepoot-Haring; de 10e aflevering van het 3e deel: Broeder-Brouwketel; de 14e aflevering van het tweede deel: Bedmeester-
Beter; de 5e aflevering van het 11e deel: Openslaan-Ophangen; de 15e aflevering van het tweede deel: Beter-Bewaken.
De lezing van dit verslag, dat bestemd is voor den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, wordt toegejuicht.
Nadat de Bestendige Secretaris het procesverbaal over het verhandelde in kort ontwerp heeft voorgelezen, verklaart de heer Bestuurder de vergadering gesloten te 4 u. 25 m.