| |
[Toespraak van den heer Th. Coopman, bestuurder]
De heer Bestuurder staat recht en richt tot de vergadering de volgende toespraak:
Mijne Heeren!
Niet zoozeer om het Academisch gebruik, evenmin uit louter hoffelijkheid, maar bovenal tot erkenning van eene schuld van dankbaarheid, breng ik, uit Uw aller naam, den afgetreden Bestuurder hulde. Zijne bescheidenheid eerbiedigende ontzeg ik mij het genoegen de menigvuldige door hem bewezen diensten op te sommen, inzonderheid diegene, welke aangeteekend staan in de verslagen over de vergaderingen van het Bestuur. Kanunnik Daems, in weerwil zijner nederigheid, mag en moet evenwel vernemen hoe al zijne Medeleden hem dubbel hebben leeren achten tijdens het afgeloopen jaar, om den ernst en de waardigheid, waarmede hij onze werkzaamheden heeft geleid; en mij, persoonlijk, is 't een ware behoefte te verklaren, dat ik, gedurende de weinige maanden van ons samenzijn in het bestuur, in den humorist, den dichter en Vlaamschen strijder, dien ik hoogschat, ook
| |
| |
den uiterst fijn gevoeligen mensch heb liefgekregen.
Mocht de Koninklijke Vlaamsche Academie zich nog vele jaren verheugen in het bezit van den kundigen en beminnelijken man! Dàt is ons aller innigste wensch! (Toejuichingen.)
Mijne Heeren!
In de voorlaatste vergadering heb ik U reeds mijnen dank betuigd voor de mij door U allen toegekende onderscheiding. Ik herhaal, dat Uw bestuurder voor het jaar 1901 naar zijne beste vermogen zal trachten zich uwer keuze waardig te maken. Aan goede voornemens om in practischen zin werkzaam te wezen, ontbreekt het hem niet; evenmin aan geestdrift voor de vervulling der taak, die hem is toevertrouwd. Van zijne verplichtingen bewust, zal hij U in uwe hoogste verwachtingen niet te leur stellen: dat is immers onmogelijk waar eenstemmigheid heerscht, minzaamheid als wet geldt, een echt broederlijke geest de woorden bezielt en de daden bestuurt van hen die leven voor de studie; de beoefening der wetenschap als een eeredienst beschouwen; de taal en de letterkunde van hun volk hartstochtelijk vereeren.
Uw beste steun, Geachte Medeleden, zij mij verleend; want, voorwaar, mij zelven stel ik zware eischen: ik zou zoo graag voor onze drie jongste vaste commissiën den lang gewenschten Koninklij- | |
| |
ken kerstenbrief bekomen, en op hare uitgaven, evenals op alle andere, art. 18 der wet zien toepassen, dat, gesteld in eenen tijd toen men niet kon voorzien welke buitengewone werkkracht en werklust deze Academie zou aan den dag leggen, tot heden enkel geldt voor de critische uitgave van Middelnederlandsche werken.
De toestand van onze briefwisselende Leden is buitengewoon onaangenaam: door hunne verkiezing erkennen wij hunne kunde; maar de eer die wij hun bewijzen, komt hen op zooveel last te staan, dat iemand, hij weze dan ook een geniaal dichter of een uitstekend philoloog, het Academisch leven niet kan medeleven, wanneer hij, veraf wonende, daarbij geen groote of kleine Cresus is, - eene zeldzame gewaarwording, die weinig geleerden ondervinden of gesmaakt hebben. Mijn vurigste verlangen is, dat de briefwisselende Leden eenigszins in staat worden gesteld onze vergaderingen geregeld bij te wonen; tot hooger beroeping en in het algemeen belang zich te onderscheiden door gestadigen arbeid, en tevens de hier gesmede banden van vriendschap te helpen versterken.
Tot meer verscheidenheid in de prijsvragen, meen ik velen onder U te bevredigen, met de vraag te uiten, dat de Academie, zonder daarom eenige inbreuk te maken op artikel 30 der wet, de Commissie van vijf werkende Leden, welke jaarlijks belast wordt met het voorbereidend werk tot het uitschrijven van prijsvragen, samenstelle
| |
| |
uit éen Lid van elke bestendige Commissie, door de vergadering te kiezen uit een dubbeltal door elke Commissie voor te dragen, en uit den Bestuurder.
In onze wet is er geen spraak van de beambten noch van de lagere bedienden der Academie. M. i. vergen dezer belang en waardigheid, dat benoeming en bevordering geschieden naar bepaalde regels in overleg met de Regeering vastgesteld. Geen twijfel of gij zult mijn gevoelen deelen, dat voor het begeven van bureelbedieningen in de Koninklijke Vlaamsche Academie, een vergelijkend examen evenzeer noodzakelijk is als in 's Rijks archief of in de Koninklijke Boekerij te Brussel, en wèl volgens een door de Academie op te maken en door de Regeering goed te keuren programma.
Het valt te onderzoeken, of er geene redenen bestaan om de bevoegdheid van de Commissie, welke belast is met het geldelijk beheer der Academie, uit te breiden tot het vaststellen, mits instemming van den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken, van de voorwaarden, lasten en bepalingen betreffende het drukken (formaat, papier en letter) van onze steeds in getal toenemende uitgaven.
Voor onze boekerij zou ik gaarne, met de vlijtige medewerking van onzen Bestendigen Secretaris, naar de volmaaktheid streven, opdat wij, in eene niet ver verwijderde toekomst, hare schatkamers zouden kunnen ontsluiten, al ware het enkel gedurende eenige uren in de week, niet
| |
| |
alleen voor onze Leden, maar voor allen, die de philologie beoefenen, niet het minst voor de studeerende jeugd, opdat ook langs dien weg, een vormende kracht van de Academie zou uitgaan.
Bij de overweging van al die wenschen en van nog vele andere, eveneens in verband met het verheven doel, de werkzaamheden en den bloei der Academie, ook met de onduidelijkheid, de onuitvoerbaarheid of de niet zeer keurige redactie van sommige artikelen onzer standregelen, werd het mij eindelijk klaar, dat de behandeling van al die zaken afzonderlijk, heden deze en morgen gene, regelrecht zou aandruischen tegen uw aller en mijn vast voornemen tot het zooveel mogelijk beperken van het bestuurlijk gedeelte onzer maandvergaderingen, ten bate van letterkunde en wetenschap. En toen scheen het mij oorbaar toe ze alle op te nemen in een Ontwerp tot wijziging van de wet der Koninklijke Vlaamsche Academie, dat ik de eer heb U aan te bieden, met mijnen dank aan de geachte Heeren Daems, Jonkr Mr. N. de Pauw, Dr. Claeys, E. van Even, Mr. Obrie, Dr. de Vos, Mr. Prayon-van Zuylen, de Flou. De eene hebben mij aangemoedigd, de andere voorgelicht; uit den mond van enkelen heb ik in den laatsten tijd veel aangeteekend wat bijdragen kon tot het ondernomen werk. Dr. W. de Vreese, inzonderheid, zij dank gezegd: hij aarzelde niet te mijnen behoeve heele bladzijden over te schrijven uit de wet van de Koninklijke Academie van Wetenschappen te
| |
| |
Amsterdam en van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden; hij vestigde daarbij mijne aandacht op de reglementen en werkzaamheden van de beroemdste Overrijnsche Academiën.
Mocht het U behagen dit ontwerp te laten drukken, dan houd ik mij overtuigd, dat Gij het zult onderwerpen aan eene commissie, tot wier samenstelling elke bestendige afdeeling een lid zal benoemen. Het vijfde lid zal onder de briefwisselende Leden door het Bestuur worden aangewezen. Die commissie zal overigens, naar ik hoop, bevoegd zijn zich een of meer raadgevende Leden toe te voegen.
Geachte Medeleden!
De dageraad van eene nieuwe eeuw is opgegaan. Wat de XIXe voor onze taal en letteren is geweest, heeft de Eerwaarde oud-bestuurder Daems U onlangs treffend afgebeeld in zijne redevoering: Eene Eeuw van strijd. Heeft zij, in weerwil van al hare wonderen op het gebied der wetenschap, geenen vrede gekend of gesticht, ons volk heeft zij evenmin, vóor haar afsterven, bevrediging geschonken. Toch zagen wij, tijdens hare laatste levensjaren, de Vlaamsche dagbladpers eene ongemeene uitbreiding nemen; te Antwerpen, het eerste Nederlandsch Rechtskundig Congres, - te Brussel, onder de leiding van ons Medelid Dr Mac Leod, het vierde Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres houden. In de Scheldestad werd Peter Benoit's Muziekschool tot
| |
| |
Koninklijk Vlaamsch Conservatorium verheven en het Nederlandsch Lyrisch Tooneel geopend. Ons dankbaar volk vereeuwigde onze mannen: J. Fr. Willems, Ledeganck, David, Van Duyse, Conscience, Tony Bergmann, door marmer of brons. Tot de vervlaamsching van het hooger onderwijs, werd te Gent een verheugende strijd aangebonden, die kloekmoedig wordt volgehouden, dank zij onzen onderbestuurder Mr. J. Obrie en zijne vrienden. Maar de algeheele, stipte en eerlijke uitvoering van de Vlaamsche taalwetten, evenals het uitsluitend gebruik van onze Moedertaal op Vlaamschen bodem in het bestuur en in den raad van stad en provincie, behoort nog steeds tot de vrome wenschen, en meer dan ooit zien wij die taal bedreigd in de lagere school. Om het even: het Dietsche ras, is, naar het schijnt, voor den strijd geboren, en evenmin als in de XIVe eeuw hier of in de XVIe in 't Noorden, zal het, in de XXe, plooien of ondergaan, 't zij hier of daar of in Zuid-Afrika.
Daarom begroeten wij de pasgeborene niet met ziekelijke wenschen. De kloeke leus der vaderen: Help u zelf, zoo helpt u God! is nog steeds de onze; maar, uit de volheid van ons hart, hopen wij, als leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, dat deze nieuwe eeuw wezen zal, voor de geheele menschheid, en voor ons vaderland, zijn vorstenhuis, volk en instellingen, eene gulden eeuw, in den zin van voorspoed, vooruitgang en vrede!
| |
| |
Geachte Medeleden!
Met een stil, weemoedig woord herinner ik U aan onze geliefde dooden van 't verleden jaar: baron de Maere d'Aertrijke, Dr. Burgersdijk en Mgr. Dr. W. Everts, en leg, in den geest, en in uw aller naam, zonder haat of wrok tegen wie het ook zij, een lauwertak neer op het graf van onze stamen taalgenooten die, in een ander werelddeel, in den strijd voor vrijheid, taal en recht, als helden zijn gevallen, ons eigen volk tot voorbeeld, ja den geheelen, Nederlandschen stam wellicht tot zegen! (Toejuichingen.)
De heer Daems vraagt het woord en betuigt opnieuw zijn dank aan den heer Coopman voor de al te vleiende woorden nopens zijnen persoon en nopens de wijze, waarop hij zich, tijdens het verloopen jaar, van het hem toevertrouwde ambt gekweten heeft. Hij zal op dien lof niets afdingen, om niet alles te moeten afdingen, maar zet hem, evenals de toejuichingen der Academie, die er aan beantwoordden, alleen op de rekening der hartelijke welwillendheid zijner medeleden, waarvan de overtuiging hem gelukkig maakt; en zoo hij zijne taak niet al te slecht vervuld heeft, dan schrijft hij zulks vooral toe aan de ondersteuning en den wijzen raad van den huidigen Bestuurder, wien hij, met vreugde, herhaaldelijk dank en hulde betoont. (Toejuichingen.)
| |
| |
Jhr. de Pauw stelt voor, de toespraak van den heer Coopman, alsmede zijn Ontwerp tot wijziging der Wetten, te laten drukken. (Aangenomen.)
| |
Dagorde.
Worden gekozen tot leden de Commissie van Rekendienst: de heeren Claeys, de Ceuleneer en jhr. de Pauw.
Namens de Commissie voor Nieuwere Taal en Letteren wordt bekend gemaakt, dat de heer Obrie tot voorzitter en de heer Prayon tot ondervoorzitter gekozen zijn.
De vraag, gedaan door de Commissie voor Nieuwere Taal en Letteren om de eerste aflevering van de Biographie der Zuidnederlandsche schrijvers te mogen voorzien met de portretten van Tony Bergmann, Johanna Berchmans (wed. Courtmans) en P.-V. Bets, wordt ingewilligd.
De heer Simons geeft een beknopt overzicht van het Walthariuslied, door hem in metrische versmaat vertolkt, waarna hij een fragment van zijne bewerking leest. - De heer Bestuurder dankt den heer Simons voor zijne mededeeling en stelt voor, die in de Verslagen te laten drukken. (Aangenomen.)
Te 4 uur wordt de zitting door den heer Bestuurder gesloten.
|
|