Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1900
(1900)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||
Over de uitgaven van 1626 en 1638
| |||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||
uitgave van 1626 betreft, behoeft de schrijver geene verschooning: anderen, die jarenlang achter dien druk hebben gezocht, hebben hem nooit onder de oogen gekregen: zelfs mijn vader heeft hem nooit gezien. Ik ben zeer gelukkig dat de verschijning van het werkje des heeren De Vries mij de gelegenheid verschaft om over de uitgaven van 1626 en 1638 eenige nieuwe inlichtingen mede te deelen. De beschrijving van de uitgave 1626, die mijn vader heeft gegeven, is letterlijk overgeschreven uit Pieters (Annales des Elzeviers, tweede uitgave, 1858), waar te lezen staat (bl. 91): ‘Emblemata ofte Sinnebeelden met Dichten verciert door Jacobus Zevecotius. Item noch andere dichten van den selven. Lugduni Batav., ex officina Elzeviriana 1626, pet. in 12 obl. de 301 pp. y compris le frontispice et 72 fig. gravées dans le texte.’ Onder deze woorden staat de naam van dengene, die aan Pieters de beschrijving bezorgde: de graaf de Nedonchel. Toen mijn vader zich bezig hield met het boek van Pieters te hermaken, vond hij het noodzakelijk iedere boekbeschrijving op het exemplaar zelf na te zien. Hij richtte zich dus tot graaf de Nedonchel om te weten waar hij het exemplaar van Zevecote kon vinden. Den 6 December 1874 antwoordde graaf de Nedonchel: ‘Je me suis occupé des impressions elséviriennes et je comptais même faire paraître le résultat de mes recherches quand M. Pieters.... me fit connaître les travaux | |||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||
auxquels il se livrait sur ce sujet.’ De graaf zag er toen van af iets uit te geven: hij had sedert jaren eene verzameling Elzeviers bijeen gebracht zooals er geene tweede bestond. Ongeveer drie jaar vóór 1870 waren alle die Elzeviers nog bijeen, maar het werk van den heer Pieters had den graaf allen lust ontnomen om zich nog met Elzeviriaansche drukken bezig te houden, en daar er te Doornik, waar hij verbleef, maar weinig plaats was voor alle die boeken, werd de verzameling verdeeld: eenige zeldzame drukken gingen naar het kasteel te Boussu, het zomerverblijf van den graaf; andere werken gingen naar Parijs, waar hij een gedeelte van den winter doorbracht; andere nog bleven te Doornik; een gedeelte werd verkocht, een ander weggegeven. De graaf wist niet wat er met de uitgave van Zevecote was gebeurd, ja, hij was niet eens zeker dat zij deel van zijne verzameling uitmaakte. Hij kon alléén dit zeggen: hij stond er voor in dat de beschrijving, die hij aan Pieters had bezorgd, stipt nauwkeurig was. Sedert zijne briefwisseling met graaf de Nedonchel heeft mijn vader overal naar het werkje van Zevecote gezocht; hij heeft zich tot menige openbare bibliotheek gewend, en een ontzettend getal catalogussen van verkoopingen doorloopen. Zevecote bleef onvindbaar - en dat duurt nu 25 jaar. Hoe dikwijls is het niet gebeurd dat men aan de Elzeviers en aan andere uitgevers drukken heeft toegeschreven, die bij hen nooit het licht zagen! | |||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||
Bibliographen, die te goeder trouw handelen, kunnen in de war gebracht worden door aanteekeningen die foutief zijn. Men zou zich dus kunnen afvragen of mijn vader niet beter had gedaan met Zevecote's boek op de lijst der twijfelachtige Elzeviers te stellen; doch is er een goede reden om aan het bestaan der uitgave van 1626 niet te twijfelen: De Elzeviers zelven hebben in 1628 een catalogus, opgesteld van alle hunne uitgaven (Catalogus librorum officinae Elzevirianae) en daarin vindt men: Zevecotii Jac Emblemata, ende nederduytsche Poemata, in 12o. Het Plantijn-museum bezit van dien catalogus een exemplaar, waarin, nevens ieder boek, den prijs met de hand geschreven staat: het komt waarschijnlijk uit het huis der Elzeviers. Welnu, nevens Zevecote staat: fl. 1.10. Zoo dat wij bepaald zeker mogen zijn dat de Elzeviers vóór 1628 de Sinnebeelden van Zevecote hebben uitgegeven. In den Catalogus officinae van 1638 en dien van 1644 staat Zevecote op dezelfde wijze vermeld. Na 1644 is er van hem geen sprake meer, hetgeen nog al zonderling voorkomt, en wat wij later zullen trachten uit te leggen. In 1638 verscheen bij den Amsterdamschen uitgever Jan Janssen eene tweede uitgave van de Sinnebeelden van Zevecote. De titel luidt (De Vries, no 120: beschrijving naar het exemplaar der Gentsche bibliotheek): Emblemata ‖ ofte ‖ Sinnebeelden ‖ met Dichten | |||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||
verciert ‖ door ‖ Jacobus Zevecotius ‖ Item ‖ noch andere verscheyden dichten ‖ vanden selven ‖ t' Amsterdam, ‖ bij Jan Janszen, 1638. Er is een klein verschil in den titel: toegevoegd is het woordje verscheyden (andere verscheyden dichten). Verder bevat de uitgave van 1638, 304 bladzijden, terwijl de Elzeviriaansche er slechts 301 telde. Ten slotte is de uitgave van 1626 een 12o, terwijl die van 1638 een 16o is (ieder katern heeft 8 folios). In beide uitgaven is het getal platen hetzelfdeGa naar voetnoot(1): er zijn er 72. En daar wij kunnen veronderstellen dat men voor de uitgave van 1638 geene nieuwe kopersneden heeft vervaardigd, zullen de Elzeviriaansche platen wel insgelijks het werk zijn van den zelfden graveerder. Is de uitgave van 1638 een letterlijke herdruk van die van 1626? Men had het kunnen onderstellen, wanneer men bedenkt dat de dedicatie aan Agnes van Byler, vrouw van ridder Adriaen Ploos van Amstel, van 2 Jan. 1638, 3 bladzijden beslaat, zoo dat men tot het juiste cijfer 301 + 3 = 304 bladzijden geraakt. Maar met het doorbladeren van het Gentsche exemplaar werd ik gewaar dat een aanzienlijk getal dichten na 1626 moet zijn geschreven; vooreerst er zijn er die uit Harderwijk werden verzonden en Zeve- | |||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||
cote kwam zich eerst in 1627 in die stad vestigen. Ten tweede, er zijn er die handelen over de zegepraal van Piet Hein over de zilveren vloot (1628) - Die gedichten konden onmogelijk in den bundel van 1626 staan, en moesten er dus door andere lettervruchten zijn vervangen. Ik onderstelde diensvolgens dat ik in de Elzeviriaansche uitgave eene reeks onuitgegeven gedichten zou aantreffen, en wendde me toen tot mijn vader, die mij alle hooger vermelde inlichtingen verschafte. De uitslag van mijne opzoeking was dus nul en liep op eene teleurstelling uit. Maar een punt trok mijne aandacht: In de Elzeviers staat te lezen dat de herdruk van 1638 een 12o is - hetgeen op het Gentsche exemplaar niet kon slaan. Daar deze inlichting genomen werd uit Blommaert (Gedichten van Zevecote), doorbladerde ik in dit werk de verscheyden gedichten, die hier vóór de Emblemata gedrukt staan, en tot mijne groote verbazing werd ik gewaar dat alle de dichten, die na 1626 moesten geschreven zijn, bij Blommaert ontbraken. De uitgave, die Blommaert onder de oogen had, droeg wel het jaartal 1638, evenals het Gentsche exemplaar. Maar er was niet alleen verschil in het formaat, ook de inhoud verschilde. Eene nauwkeurige vergelijking tusschen de beide uitgaven van 1638 bracht het volgende aan den dag: In de jongere uitgave van 1638 waren er 12 | |||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||
nieuwe gedichten ingelascht, waarvan 1 het werk is van zekeren van Wijnbergen, burgemeester van Harderwijk (het is eene vertaling van een Latijnsch gedicht van Zevecote). Verder waren er 2 Latijnsche gedichten van Zevecote: 1o een gedicht op de geboorte van den zoon van Izaak Pontanus (Ad Johannem Isac. Pontanum de nativitate filii)Ga naar voetnoot(1); ik vond dit terug in Zevecotii Poemata van 1640 bij den zelfden Amsterdammer, Jan Janssen uitgegeven (Epigrammata, lib. II, no 65 bl. 221). 2o eene elegie op den dood van Maria, zijne dochtertje (In obitum suavissimae filiolae Mariae Zevecotiae). Ik vond deze insgelijks in de Poemata terug (bl. 85, Eleg. 22, lib. III, waar de datum van Marie's dood bijgevoegd is, 24 Aug. 1635.) Ten slotte waren er nog in die uitgave 9 onbekende Nederlandsche gedichten van Zevecote: 4 opgedragen aan Thaumantis, de minnares van den dichter; een erotisch gedicht getiteld schaemte; een aan Daniël Heinsius; de reeds vermelde jaardichten over de overwinning van Piet Hein; eene Nederlandsche vertaling van het Latijnsch gedicht op de geboorte van Pontanus' zoon; en een getiteld op het Jansvelt te Leiden. Aan den anderen kant zijn er 5 gedichten in | |||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||
de oudere uitgave van 1638, die weggevallen zijn in de nieuwere: de titels luiden: 1o Droom (blz. 50 Blommaert) 2o Op de boeken van de verachting des doods van Daniel Heinsius (bl. 62 ibid.); dit gedicht komt reeds voor in de Nederlandsche poëtische vertaling, door Zevecote in 1625 uitgegeven, van het de contemptu mortis (bl. 62 ibid); 3o aen Heinsius (bl. 68 ibid); 4o een gedicht op Zevecote door A. Biese (ibid bl. 74); ‘5o een gedicht op Zevecote door A. Foortius bl. 115’Ga naar voetnoot(1). De overige gedichten zijn in beide bundels, voor zoo ver ik heb kunnen nagaan, zonder wijzigingen opgenomen; alleen het gedicht aen Apollo werd veranderd, zooals ik het later zal doen opmerken; twee titels van gedichten zijn gewijzigd; waar in de oudere uitgave te lezen stond: Harderdicht op den geboortedag van den Heer Daniël Heinsius, staat er eenvoudig Hardersdicht in de nieuwere. Waar in de oudere uitgave te lezen stond: Harderklacht over de ziekte van den edelen Johan Rutgers, raed ende gezant van Sweden, staat in de nieuwere eenvoudig: Harderklacht. Ten slotte aan het einde van het gedicht nr 1 aan Heinsius staat in de oudere uitgave de datum 1612, die weggelaten werd in de nieuwereGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||
Het zonderlinge van deze kleine ontdekking is, dat terwijl ik overtuigd was dat ik onbekende gedichten zou vinden in de Elzeviriaansche uitgave, ik die nu juist vond in de latere en laatste uitgave van 1638. Ik druk de nieuwe gedichten als aanhangsel bij deze studie over: zij vullen de uitgave der volledige dichtwerken aan, door Blommaert vroeger bezorgd. Als slotopmerking dien ik hier nog toe te voegen, dat ik ten zeerste betwijfel dat er wel degelijk twee uitgaven van 1638 hebben bestaan. Om een bewijs te vinden zou ik een exemplaar van den ouderen bundel met het opschrift 1638 moeten in handen krijgen. Ongelukkig heeft Blommaert niet vermeld waar het exemplaar berust, dat hij herdrukt heeftGa naar voetnoot(1); in de inleiding geeft hij echter eenige inlichtingen over het boek. Indien wij thans de uitgave der Elzeviers vergelijken met degene, die als grondslag voor Blommaert's uitgave heeft gediend, zoo stellen wij vast dat volgens de Nedonchel en den Catalogus officinoe, Elzevier's druk een 12o was; Blommaert's druk is insgelijks een 12o-Elzevier's druk telt 301 bl; wel is waar schrijft Blommaert dat zijn exemplaar 304 bl. telt, doch ik ben overtuigd dat dit een misslag is. Immers dichter Prudens van Duyse bezat ook Zevecote's Emblemata van 1638; dit boek werd verkocht | |||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||
voor 6 fr. aan Serrure op de verkooping van 's dichters boekerij, 6 Mei 1862 (no 1944); in 1872 werd hetzelfde exemplaar verkocht voor f. 5,50 aan boekhandelaar Schouppe (Antwerpen), verkooging Serrure nr 1060. Waar het exemplaar thans berust, weet ik niet. Maar toen het in de handen viel van jhr. Ferdinand van der Haeghen, die de catalogus van van Duyse heeft opgesteld, maakte deze eene zorgvuldige beschrijving van het boek. Ik heb het genoegen gehad het papiertje te mogen raadplegen en leer er uit dat deze uitgave slechts 301 bl. telde. De uitgave van Blommaert kon er moeilijk meer hebben, daar zij dezelfde gedichten bevatte en dat ik niet inzie waarmede de 3 overige bladzijden konnen gevuld zijn. Ik vermoed dus dat de uitgave van de Elzeviers en de oudere van 1638, ééne en dezelfde uitgave zijn, in dien zin dat Jan Janssen het fonds van Elzeviers heeft afgekocht, den titel der Elzeviers heeft verwijderd en er een nieuwen titel met eene dedicatie, beide van 1638, heeft ingeplakt. De Elzeviers, gewone drukkers van de Leidsche Hoogeschool, waren eerst en vooral uitgevers van classieke werken, die zeer weinig aan Nederlandsche letterkunde hebben gedaan. Geen wonder dus dat zij de uitgave niet hebben uitverkocht en dat er thans nog zoo weinig exemplaren met hun titelblad worden gevonden. Bovendien, doe ik opmerken dat Jan Janssen op dezelfde wijze heeft gehandeld met de Latijnsche Emblemata van Schoonhovius, die | |||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||
in hetzelfde jaar 1626 door de Elzeviers werden uitgegeven: hij rukte hun titelblad uit en verving het door een nieuw, met het adres Amstelodami, apud Joannem Janssonium, 1648. (Zie Les Elzevier, no 261.) Indien het moest uitvallen dat Blommaert geene fout beging in het cijfer 304, zullen er dan ten minste 3 uitgaven van 1638 hebben bestaan, waarvan 2 wel letterlijke herdrukken van Elzevier's druk zullen zijn: De uitgave die Blommaert kende, een 12o van 304 bl.; en degene die van Duyse kende een 16o van 301 bl.Ga naar voetnoot(1). Wat er ook zij van deze bibliographische moeilijkheid, er zullen in de uitgave der Elzeviers, wat den inhoud betreft, naar mijn oordeel, geene nieuwe gedichten meer worden gevonden. De oudere tekst van Jan Janssen lijkt wel dien van 1626 te zijn. Bij voorbeeld in het gedicht aen Apollo vinden wij alle vrienden en kennissen van Zevecote terug, zooals wij die in de Poemata van 1625 leeren kennen. Strophe 10 luidt: | |||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||
In de latere uitgave van 1638, wijzigde Zevecote zijn tekst en sprak over:
Ploos geswinden geest,
Die geenen vijand vreest
Of Huygen die bekend
Tot aan der wereld ent is...
Strophe 11 (oudere tekst) werd van plaats veranderd en werd strophe 13:
NereusGa naar voetnoot(2) die soo soet
De Fransche tale doet
Uit syne penne vloeien
Dat nimmermeer laurier
Sal jevers el of hier
Den synen overgroeien.
| |||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||
In de latere uitgave van 1638 sprak Zevecote over:
Wynbergen die zoo zoet
De Vlaemsche tale doet
Vloeien uit syne pen.
Eene vleiende opmerking voor den burgermester van Harderwijk, die zijn gedicht over Marie Zevecote vertolkte.
Waar vroeger te lezen stond: Coloni soet siel, lezen wij thans Pontani soete siel. Daniel Colonius (van der Keulen), vriend van Heinsius en van de Dieu was in 1635 gestorvenGa naar voetnoot(1). In 1638 was hij nogal vergeten: hetgeen Zevecote noopte om zijn naam uit te schrappen en te vervangen door dien van zijn collega Johannes Izaac Pontanus, die aan de Harderwijksche Hoogeschool, tegelijk met Zevecote, de geschiedenis doceerde. Theunemans is de eenige vriend die zijne plaats van 1626, in de uitgave van 1638, bleef bewaren (Zevecote droeg hem Eleg. 12 lib. III op)Ga naar voetnoot(2).
Het belangrijke van deze kleine verhandeling is dat de verscheyden dichten van Zevecote, die in het 2de gedeelte van de Zinnebeelden den onder- | |||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||
titel dragen: ‘Jacobi Zevecoti Nederduytsche Dichten meest over eenige jaren geschreven’ nu worden teruggebracht tot 1626. Een deel daarvan is veel ouder: een gedicht is zelfs gedagteekend 1612, het jongste gedicht van de reeks schijnt te zijn dat op den dood van Maurits van Nassau, 23 April 1625. Het ware te hopen dat, om de bibliographische moeilijkheid voorgoed weg te ruimen, men mij zoo veel mogelijk drukken van 1638 bezorgde; zoo alleen zou ik kunnen vaststellen of mijne gissing omtrent het getal uitgaven steek houdt. | |||||||||||||||||||
Onbekende gedichten van Jacob van Zevecote,
|
1. | aan Thaumantis. |
2. | Thaumantis. |
3. | aan Thaumantis. |
4. | aan dezelfde. |
5. | Schaamte. |
6. | aan Daniel Heinsius. |
7. | Jaardichten over de overwinning van Piet Hein. |
9. | Gedicht op de geboorte van den zoon van Pontanus. (Vertaald). |
11. | Op het Jans Velt te Leiden. |
Een gedicht van Jan van Wynbergen, burgemeester van Harderwijk, nr 10, bl. 243.
I. - Aen Thaumantis (bl. 195).
II. - Thaumantis (bl. 198).
III. - Aen Thaumantis (bl. 253).
IV. - Aen de selve.
V. - Schaemte (bl. 257).
VI. - Aen Daniel Heinsius (bl. 271).
VII. - Jaerdichten over de treffelicke Victorie van Pieter Pieterss HeynGa naar voetnoot(1)
1.
2.
3.
VIII. - Ad Iohannen Isac. Pontanum De nativitate filii.
(Ik druk het gedicht niet over daar het te vinden is Poemata, 1640. Epigram. lib. II, nr 65.
IX. - Dat is:
X. - In Obitum suavissimae filiolae Mariae Zevecotiae.
(Zie Poemata 1640, Eleg lib. III nr 22, bl. 85.)
XI. - Het selve vertaelt
(Door den wel Ed. Heere Jan van Wynbergen, Burgemeester van Harderwijck.
XII. - Op Jans velt te Leyden.
Naschrift.
P.S. - Terwijl bovenstaande verhandeling in de handen van de geleerde commissarissen der Academie was, om er verslag over uit te brengen, kreeg ik een brief uit Doornik om mij te laten weten dat de heer de Nedonchel zijn Zevecote had teruggevonden! Ik betuig bij dezen mijn welgemeenden dank aan mijn vriend den heer Dr Paul Bergmans, te Gent, en aan den heer Soil, te Doornik, voor de moeite die zij zich hebben getroost om den hoogbejaarden heer graaf te bewegen een onderzoek in zijne bibliotheek in te stellen.
Het boekje werd mij ter inzage toevertrouwd. Wat den titel betreft, kon ik vaststellen dat deze door Pieters onnauwkeurig is opgegeven. Indeeling, punctuatie en woorden stemmen heelemaal overeen met die van het Gentsche exemplaar (1638).
Wat den inhoud betreft, mocht ik vaststellen
dat mijne gissing (bl. 388) ‘dat in de uitgave der Elzeviers geene nieuwe gedichten meer zullen gevonden worden,’ wel degelijk steek houdt. De inhoud der uitgave van 1626 stemt overeen met den tekst, door Blommaert uitgegeven.
Wat ik echter niet kon gissen, is dat Elzeviers uitgave eene lange dichterlijke opdracht bevat aan Ermgardis Rutgers, vrouwe van den beroemden Daniël Heinsius.
Den tekst laat ik hier volgen: (bl. 2 ongenommerd)
Aen de Ed. Vrouwe Ermgardis Rutgers
Huysvrouwe van Heer Daniël Heinsius
Ridder van S. Marcq, Raet des Konincks van Sweden enz.
UL. E.
Tot albereyden Dienaer.
Jacobus Zevecotius.
Op deze verzen volgt (bl. 7 ongenommerd) een hoogst belangrijk berichtje aan den lezer. Ziehier dien tekst:
Beminde Leser; En denckt niet dat dese beel-
den van my gevonden syn: want alsoo sy over eenige jaren door den geleerden F. Schoonhovius, in Latynsche spraecke, met veelderlei vonden verciert syn geweest; hebbe ick van den Drucker, die de selve beelden onder hem hadde, versocht synde, die met nieuwe Nederduytsche dichten, synde van anderen sin, vertoont; Hopende hiermede te beproeven of my uw oordeel een spoore sal wesen om wat grooters in de handt te nemen.
Het werk van Fl. Schoonhovius, waarvan hier sprake is, zijn de Emblemata, uitgegeven in 1618, door Andries Burier, te Gouda. Na den dood van Burier (1620) waren de koperplaten van Schoonhovius in de handen gekomen van de Elzeviers. Wij vernemen dus uit het bericht aan den lezer, dat het deze laatste zijn die aan Zevecote gevraagd hebben, eenen Nederlandschen tekst voor die platen te vervaardigen.
Wij weten dus thans hoe de Emblemata van Zevecote zijn ontstaan.
De Elzeviers waren van plan het zelfde jaar eene nieuwe uitgave van Schoonhovius' werk te bezorgen (Les Elzevier no 261). Zij wilden tegelijker tijd de platen gebruiken voor Zevecote's Nederlandsche Emblemata. Eene vergelijking tusschen de platen van Schoonhovius en Zevecote (beide uitgaven van Schoonhovius, 1618 en 1626, stemmen letterlijk overeen, cf. Willems Les Elzevier) leert ons dat de volgorde dier platen verschilt, alsook
het getal: Schoonhovius heeft er 74, Zevecote 72. Een vergelijkende tabel doet ons zien dat nr 11 en 49 van Schoonhovius niet zijn overgenomen.
Alhoewel Zevecote ons verzekert dat zijne dichten, ‘sijnde van anderen sin’, geene vertalingen van Schoonhovius mogen heeten, geldt dit slechts voor een gedeelte daarvan. Verreweg de meeste sinnebeelden zijn vrije navolgingen van den Latijnschen tekst; sommige zijn bijna letterlijke vertalingen, anderen hebben met de eerste Emblemata niets gemeens, en werden den Gentschen dichter door de plaat alleen ingegeven.
Als voorbeeld van bijna letterlijke vertaling kiezen wij nr 60 van Schoonhovius.
De plaat stelt voor: Cesar in eenen triomfwagen gezeten.
Sis memor utriusque fortunae.
Cf. Zevecote, nr 60:
Al dat hier leeft, niet sekers heeft.
Nr 69, Schoonhovius. Plaat: Een man en een bussel verstrooide pijlen, welke hij een voor een breekt.
Civilis discordia, hostis victoria.
Vergelijk de welgeslaagde (zeer vrije) navolging nr 67 van Zevecote:
Versaemde macht heeft dobbel kracht.
Schoonhovius, nr 46. Plaat: Een man wil eenen ouden boom rechten.
A teneris assuescendum.
Zevecote, nr 50:
Soo hy out sonck, soo peep hy jonck.
Schoonhovius, nr 3, Plaat: De val van Phaëton en Icarus.
Altum sapere periculosum.
vergelijk hiermede Zevecote, nr 2:
Die hooge vliegt, sich self bedriegt.
Schoonhovius, nr 15. Plaat: Een leeuw door muggen (?) getergd.
A minimis quoque sibi timendum.
vergelijk hiermede Zevecote, nr 6:
Oock van wat kleens, komt veel geweens.
Ten slotte na als deze aanhalingen laten wij een voorbeeld geven van een sinnebeeld waar Schoonhovius en Zevecote heelemaal verschillen.
Schoonhovius, nr 65. Plaat: Een jongeling van ezelsbeenen fluiten makende.
Indoctus ipse alios juvo.
De ezels zijn onbekwaam tot zingen, nochtans leveren hunne beenderen de beste stof voor fluiten; zoo ook wie zeer rijk is, moet de arme studeerenden ter hulpe komen met zijne rijkdommen... (Indachtig de ezels waarvan hiervoren sprake is geweest.)
Zevecote, nr 56, bewaart niets van dit betoog:
Een konst-ryck man komt allom an.
Doch genoeg! Wie deze vergelijking tusschen beide dichters wil doorzetten, vinde hier een tabel waarmede hij de overeenkomende plaat bij Schoonhovius kan vinden:
1 = 1, 2 = 3, 3 = 8, 4 = 13, 5 = 4, 6 = 15, 7 = 35, 8 = 42, 9 = 44, 10 = 22, 11 = 51, 12 = 64, 13 = 6, 14 = 7, 15 = 31, 16 = 32, 17 = 34, 18 = 37, 19 = 38, 20 = 43, 21 = 45, 22 = 39, 23 = 47, 24 = 57, 25 = 2, 26 = 5, 27 = 9, 28 = 10, 29 = 12, 30 = 14, 31 = 17, 32 = 18, 33 = 19, 34 = 21, 35 = 20, 36 = 23, 37 = 24, 38 = 25, 39 = 26, 40 = 27, 41 = 28, 42 = 29, 43 = 30, 44 = 33, 45 = 36, 46 = 40, 47 = 41, 48 = 48, 49 = 16, 50 = 46, 51 = 50, 52 = 52, 53 = 54, 54 = 53, 55 = 55, 56 = 65, 57 = 59, 58 = 56, 59 = 58, 60 = 60, 61 = 62, 62 = 63, 63 = 66, 64 = 61, 65 = 67, 66 = 68, 67 = 69, 68 = 70, 69 = 71, 70 = 73, 71 = 72, 72 = 74.
Onze aanhalingen zullen volstaan om te bewijzen dat het oordeel van Jonckbloet (Gesch. der Ned. Letterk., 1890, t. IV, blz. 108) over de Sinnebeelden van Zevecote niet billijk is: ‘De Sinnebeelden die hij in 1638 uitgaf (lees: 1626), zijn onbeduidender dan soortgelijke stukken uit dien tijd plegen te zijn.’ Zevecote heeft hier een werk op
bestelling gedaan en heeft de pretentie niet gehad een oorspronkelijk gewrocht daar te stellen.
In de beide Elzeviers uitgaven van Zevecote en Schoonhovius zijn de platen van 1618 nog gaaf: in de uitgave van Zevecote van 1638 is een gedeelte van de platen erg versleten.
Wij weten niet wie de vervaardiger van de platen is geweest. ‘De prenten’, zegt de Vries, blz. 25 ‘zijn over het algemeen zeer fraai. D. Francken Dz. schrijft in zijn l'oeuvre gravé de Van de Passe een er van op blz. 13 (Schoonhovius) toe aan Crispin de Passe Fr. en zegt verder: parmi les autres il y en a peut-être encore de sa main. De heer J.-Ph. van der Kellen meende ze allen aan de Passe te moeten toeschrijven.’
Ten slotte eene enkele opmerking:
Heeft Janssen in 1638 twee uitgaven van Zevecote's Sinnebeelden uitgegeven? Of heeft hij, zoo als wij het vroeger hebben ondersteld, eenvoudig het titelblad en de dedicatie van de uitgave van 1626 verwijderd, en door nieuwe bladzijden vervangen?
Wij kunnen op deze vraag geen beslist antwoord geven.
Het lijdt voor mij geen twijfel dat Janssen met Elzevier's Zevecote heeft gehandeld evenals met diens Schoonhovius. Was het exemplaar dat Blommaert afdrukte de uitgave van 1626 met vernieuwde titel en dedicatie? Er zijn enkele verschillen tusschen Blommaert's tekst en Elzeviers uitgave.
1o | Het gedicht van A. Foortius ‘op de Emblemata van den wijtvermaarden poëet J.v.Z.,’ komt bij Blommaert op het einde van de Emblemata (blz. 115); bij Elzevier is dit het voorlaatste gedicht van Nederduytsche dichten, (het laatste gedicht is het versje van A. Biese). Wellicht is deze verandering toe schrijven aan Blommaert, die oordeelde dat het, waar hij het stelde, beter te pas kwam. |
2o | Het bericht aan den lezer dat bij Elzevier op blz. 7 voorkomt (na de dedicatie) komt bij Blommaert aan de keerzijde van den titel (blz. 76, vóór de dedicatie). Is dit insgelijks eene verandering van Blommaert? In allen gevalle past dit bericht niet in eene uitgave van Janssen, aangezien de drukker, die Zevecote verzocht heeft een Nederlandschen tekst te vervaardigen, Elzevier is, en niet Janssen. |
3o | Het eerste stuk van de Nederduytsche dichten (aan Heinsius blz. 3), is bij Blommaert gedagteekent van 't jaar 1612. Deze datum komt niet voor in Elzevier's uitgave. Blommaert heeft hem zeker uit zijn duim niet gezogen. Was hij dan wellicht met de hand in het exemplaar bijgevoegd? Zoo niet, dan zijn er wel degelijk in 1638 twee uitgaven van de Sinnebeelden. |
In de orthographie zijn er vele kleine verschillen tusschen Elzevier's druk en Blommaert. Maar deze laatste heeft zich niet getrouw aan den druk gehouden, dien hij weergaf.
Wat het formaat betreft, Elzevier's druk en de
uitgave van 1638 komen heelemaal overeen. De uitgave van 1626 heeft kleine katernen van 8 folios, evenals die van 1638. Er zijn in de uitgave van 1626, 301 genommerde bladzijden, gevolgd door 3 blanke bladzijden (1 ½ fol., de laatsten van katern T.), zoo dat men desnoods begrijpt dat Blommaert verklaart dat zijne uitgave 304 blz. telt.
Emblema I begint in de uitgave van 1626 op blz. 8, in de uitgave van 1638 (Gentsch exemplaar op blz. 6.
Wij laten het aan de geleerde schrijvers der Bibliotheca Belgica over te onderzoeken hoe vele er eigenlijk uitgaven zijn.
- voetnoot(1)
- Ten onrechte zegt De Vries (l.c.) dat de uitgave van 1638, 74 platen telt.
- voetnoot(1)
- Pontanus vervaardigde op zijne beurt een Latijnsch gedicht op den dood van Zevecote's dochter Maria (Zevecotii Poemata, 1640 blz. 87.)
- voetnoot(1)
- Ik weet niet wie die A. Biese, noch die A. Foortius zijn.
- voetnoot(2)
- Als typographische fouten die voorkomen in de nieuwere uitgave van 1638 zij vermeld dat nevens emblema X staat te lezen figuur IV; nevens embl. XXX, fig. XXXI; embl. 33 krijgt tot opschrift XXXI.
- voetnoot(1)
- Op de verkooping van zijne boekerij op 17 December 1872 kwam het niet voor.
- voetnoot(1)
- In den catalogus van P. van Duyse staat wezenlijk 16o.
- voetnoot(2)
- Francois van Aerssen, de beroemde Nederlandsche diplomaat, was curator der Hoogeschool te Leiden; Aan hem droeg Zevecote de Poemata van 1625 op.
- voetnoot(1)
- Aan Rochus van den Honert (Zie Van der Aa, Biograph. woordenboek) die de latijnsche dichtkunst met bijval beoefende, droeg Zevecote zijne Maria Graeca (Poemata, 1625) op. Het is de 2de uitgave der Maria Graeca: de eerste (1623) werd opgedragen aan Karel d'Ognies; de derde (1640) aan Simon van der Meyden.
- voetnoot(2)
-
Richard Jean de Nerée (geboren 1579 te Caen in Normandie) studeerde te Leiden in de godgeleerdheid: hij vertaalde de acten der Dortsche synode in het Fransch; gaf in 1607 een treurspel uit, le triomphe de la Ligue, in 1611 vertaalde hij de Minne Dichten van Hooft in Fransche verzen.
Over de Nerée zie Van der Aa, Biogr. Woordenboek; Navorscher D. VIII bl. 3, 122; catalog. de la bibliothèque Wallonne à Leyde, p. 7-8.
- voetnoot(1)
- Zevecote droeg aan Colonius Eleg. 14, lib. III op. (Poemata, 1625.)
- voetnoot(2)
- Ambrosius Theunemans in de opdracht van de Epigrammata (1640) wordt genoemd ‘divini verbi apud Waremondanos praeconi’ Waarmond ligt in Holland.
- voetnoot(1)
- i.e. deed.
- voetnoot(1)
- 9 September 1628. - Zie Jaardichten in het Latijn, lib. II epigram. No 96 Ad Hispanum post interceptam classem Indicam.
- voetnoot(1)
- i.e. deed.
- voetnoot(1)
- i.e. deed.
- voetnoot(1)
- L. 'tis.