Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1899
(1899)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 523]
| |
onderbestuurder tot de vergadering de volgende toespraak betrekkelijk het nieuwe en groote verlies, dat de Academie getroffen heeft:
Mijne Heeren, veel geachte Medebroeders,
De Koninklijke Vlaamsche Academie heeft, andermaal, een smartelijk verlies ondergaan door het afsterven van een harer verdienstelijkste en werkzaamste leden. In onze laatste vergadering was hij nog bij ons, drukte hij ons nog de broederhand. Toen kon niets doen voorzien dat dit bezoek zijn laatste zou wezen! De voortreffelijke priester, dien de dood ons zoo plotseling komt te ontrooven, was eene eigenaardige en krachtige persoonlijkheid in ons midden, door zijne hooge geestesgaven, zijne verbazende geleerdheid en zijn eigenaardig dichttalent. Zijn afsterven is een groot verlies, niet enkel voor onze Academie, waarvan hij een sieraad was, maar tevens voor de nationale letterkunde in het algemeen. Guido Gezelle was een zoon van Brugge, van dat Brugge met zijne rijke torenpracht, met zijne bewonderenswaardige gedenkbouwen, met zijne onvergelijkelijke gewrochten van van Eyck en Memlinc; van dat Brugge, in een woord, behebt met al die voortbrengsels van geest en kunst, welke deze gemeente onder de steden van Europa beroemd en aanzienlijk maken. Vast heeft zijn Brugge op hem, in het nationaal opzicht, den weldadigsten invloed uitgeoefend. Het zal wel de stad vol roemrijke | |
[pagina 524]
| |
herinneringen zijn geweest, welke in hem de brandende liefde tot den geboortegrond ontstak, die later in al zijne verrichtingen aanschouwelijk was. Gezelle was Vlaming vóór alles en in alles; in bloed en in leven. Gelijk al onze strijders mocht hij niet altijd op rozen gaan. Maar hij had den moed der volharding, de deugd der onderwerping, en wist zijn doel te bereiken. In onzen Taalstrijd was hij gedurende bijna eene halve eeuw de leader in West-Vlaanderen. Zijn leeraarsambt, te Roeselare, maakte hij tot een apostolaat in het belang onzer letterkunde. Aldaar vormde hij eene reeks van jongelingen - van jonge strijders zal ik zeggen - die door geheel Vlaandrenland de taalzaak gingen bespreken en verdedigen. De doorzichtige man had bemerkt dat zijne gewestgenooten van de vaderlandsche geschiedenis, evenals van onze taal, weinig of niets kenden. Met onzen vriend James Weale stichtte hij Rond den Heerd, een leer- en leesblad voor alle lieden, waardoor hij het volk, in zijne eigen taal, met zijn roemrijk verleden en met zijne schoone oude zeden en gebruiken in kennis bracht. Onze vriend was met eenen verheven en krachtigen dichtergeest bezield. Zijne volledige gedichten bevatten eene reeks stukken van hooge vlucht, vol oorspronkelijkheid van schikking en rijkheid van taal. In zijne Kerkhofblommen ontwaart men meer dan één lief, geurig, zinrijk tafereel, dat aan den schilder der Rijve van Sinte Ursula doet denken. | |
[pagina 525]
| |
Gezelle was een schrander uitvorscher onzer taal. Meer dan iemand was hij in haren geest doorgedrongen; meer dan iemand was hij bekend met onze oudnederlandsche letterschatten en onze oude natuur- en volkspoëzij. Hij was de hersteller der hoogere taalstudie in West-Vlaanderen, het land van Maerlant, van den schrijver van Reinaert en van menig ander middeleeuwschen dichter. Zijne Loquela, uitgegeven met de medewerking van onze vrienden doctor de Gheldere en hoogleeraar Verriest, is een schat van wetenswaardigheden voor de Vlaamsche taalwetenschap. De schrandere man was onze Academie met geest en hart toegedaan. Op haren last gaf hij de kroniek van Hennen van Merchtenen in het licht, eenen arbeid die van zijne geleerdheid getuigt. Aan onze bibliotheek schonk hij over de honderd belangrijke boekdeelen, en hij gaf ons in bruikleen zijne meer dan 100,000 taalkundige aanteekeningen, de vrucht van vele jaren arbeid. De dood van Gezelle maakte door geheel het Vlaamsche land den pijnlijksten indruk. Dit bleek vooral bij zijne teraardbestelling. Sedert vele jaren had men, in zijne stad, bij geen enkelen rouwstoet zoo eene algemeene deelneming ontmoet. Op de luisterrijkste wijze heeft de stad Brugge jegens haren beroemden inboorling haren plicht vervuld. Met eene prachtige en indrukwekkende uitvaart heeft zij hem vereerd. Z.K.H. Prins Albrecht zond aan de nabestaanden des overledenen eene hartelijke | |
[pagina 526]
| |
betuiging van deelneming in den rouw. Het Staatsbestuur heeft zich bij deze betooging aangesloten: de achtbare heer Jules de Trooz, minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar OnderwijsGa naar voetnoot(1), stapte in den rouwstoet, en gaf derwijze een nieuw blijk zijner belangstelling in de Vlaamsche letterkunde. De stad Kortrijk, die Gezelle vele jaren tot inwoner telde, heeft besloten zijnen naam te geven aan eene straat en zijn borstbeeld er te doen plaatsen. Brugge zal hem, vermoedelijk, een nog grootscher gedenkteeken toewijden. Bij zijne uitvaart was ons geacht medelid, Dr Claeys, de tolk van ons innig spijt. Ik acht het plicht, ons verdienstelijk medelid voor den door hem zoo goed vervulden last dank te zeggen, en hem te verzoeken ons zijne lijkrede te willen mededeelen om ze in onze Verslagen te later verschijnen. Het bureel der Academie heeft eenen brief van rouwbeklag aan de familie Gezelle gezonden, en zal de Regeering verzoeken, het schoone, in alle opzichten bestgelukt borstbeeld van Guido Gezelle, door Lagae, voor onze galerij te laten in marmer beitelen. Het is onze plicht, de gedachtenis in ons midden te bewaren van den uitmuntenden man, | |
[pagina 527]
| |
die geheel zijn leven heeft gewijd aan het helpen heropbeuren onzer taal en letterkunde, aan de verheerlijking van het Vlaamsche Vaderland! (Toejuichingen.) |
|