Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1899
(1899)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Toespraak van den heer Van Even over het overlijden van den eher Em. Hiel]De heer Bestuurder staat recht en richt tot de vergadering de volgende toespraak:
Mijne Heeren. De Koninklijke Vlaamsche Academie wordt diep beproefd. De dood woedt in hare rangen Nauwelijks waren acht maanden van dit jaar verloopen of reeds had zij het afsterven van drie werkende en twee buitenlandsche eereleden te betreurenGa naar voetnoot(1). Het is veel voor eene vergadering uit zoo een beperkt getal leden samengesteld! Het afsterven, in den weinig gevorden ouderdom van vijf-en-zestig jaren, van Emmanuël Hiel, is een groot verlies voor de Vlaamsche letteren. De overledene was een man van hooge waarde, een sieraad onzer Academie. Gedurende bijna eene halve eeuw was hij de gevierde volksdichter, bezong hij met geestdrift de groote gebeurtenissen van het Vlaamsche land. Hij was, wat de Engelschen, ‘a self made man’ noemen. Alles was bij aan eigen onderwijs, aan eigen vlijt, aan eigen toewijding verschuldigd. Ook van daar de oorspron- | |
[pagina 352]
| |
kelijkheid, de eigenaardigheid die zijne gewrochten kenmerken en er de waarde van verhoogen. Uit den arbeidenden stand, in de gemeente Sint-Gillis, bij Dendermonde geboren, vond de jongeling op zijne baan meer doornen dan rozen. Eerst was hij werkzaam in eene katoenspinnerij, dan in den boekhandel en eindelijk in den octrooidienst, betrekkingen die hem weinig of geenen tijd tot geestoefening overlieten. Doch de met wilskracht bezielde jongeling nam op den nacht, wat hem uit den dag ontbrak, en wist aldus te zegepralen over de hinderlagen, welke hem in den weg stonden. Hiel ging voort in de poëzij en werd een dichter van hooge vlucht. Aan een diep gevoel paardé hij een machtige verbeeldingskracht, die hem den arbeid veraangenaamde. Hij was een kunstenaar in de bewerking van het vers. Niemand bezat vollediger dan hij het gevoel van het rythmus. Daarvan getuigen zijne Oratorio's Lucifer en de Schelde, twee meesterstukken door eenen anderen Vlaming, Peter Benoit, zoo glansrijk in muziek gebracht. In de geschiedenis onzer nieuwere letterkunde zal zijn naam prijken naast de namen van Pr. van Duyse, Th van Ryswyck, Ledeganck en van Beers. De ontslapene was niet enkel een verdienstrijk dichter, maar tevens een man met uitgebreide kennis. Rijk was de woordenschat, waarover hij beschikte. Hij schreef eene vloeiende, krachtige, duidelijke taal. In onzen Taalstrijd was Hiel een overtuigd en overschrokken strijder. Steeds vond men hem | |
[pagina 353]
| |
bereid om de miskende rechten van den Vlaming met woord en pen te verdedigen. Verbazend groot is het getal gedichten en liederen uit 's mans pen gevloeid. In zijne gewrochten, laat hij onze natie een roemrijk erfgoed, een kostbaren schat, die voor haar eene bron van opwekking, leer en genoegen zal uitmaken, zoolang de Vlaamsche taal in België zal gesproken worden. Wat als de kroon en tegelijk als steunsel zijner voortreffelijke hoedanigheden moet beschouwd worden, was zijne brandende liefde tot den geboortegrond, die hem van jongs af bezielde en hem tot den laatsten levensvonk is bijgebleven. Hij werd door den dood weggerukt toen hij werkzaam was aan zijn gedicht op onzen roemrijken Boerenkrijg, waaraan onderscheidene zijner bloedverwanten deel genomen hebben. In benoeming behoorde Hiel tot de oudste leden onzer Academie. Met de meeste verkleefdheid was hij onzer nationale instelling toegedaan. Hij bepaalde zich niet met onze zittingen getrouw bij te wonen, maar wist ze in belang helpen te verhoogen met het voordragen van oorspronkelijke en boeiende gedichten. Ten jare 1889 werd de post van Bestuurder door hem op de doelmatigste wijze waargenomen. De academie heeft hem verplichtingen, die uit het oog niet mogen verloren worden. Bij zijne teraardebestelling was ons medelid, de heer Obrie, de tolk der gevoelens van leedwezen | |
[pagina 354]
| |
onzer Academie Ik dank het achtbare medelid, in aller naam, voor den door hem zoo wel vervulden last, en verzoek hem tevens ons zijne lijkrede te willen mededeelen om in onze Verslagen te worden opgenomen. Ik stel voor, in naam der Koninklijke Vlaamsche Academie, een brief van rouwbeklag aan Mevrouw Hiel te zenden, en aan het Staatsbestuur te verzoeken een marmeren borstbeeld van den ontslapene te laten uitvoeren, om in ons lokaal te worden geplaatst, alsmede zijn portret op koper te laten snijden voor ons eerst uit te geven Jaar boek. Hij moet in onze harten voortleven, de waarde en beminde medebroeder, die geheel zijn leven aan de verdediging eener rechtvaardige zaak en aan de verheerlijking van het vaderland heeft gewijd! (Toejuichingen)
De heer Bestuurder verzoekt dat een der leden zich zou willen belasten met het schrijven der biographie van wijlen Em. Hiel. - De heer Prayonvan Zuylen aanvaardt deze taak. | |
Bibliographische MededeelingNamens den heer Brasseur, leeraar aan de Staatsnormaalschool te Lier, heb ik de eer aan de Koninklijke Vlaamsche Academie zijn jongst verschenen werk aan te bieden, getiteld: Rekenkunde, | |
[pagina 355]
| |
Theorie en Practijk ten dienste van Normaal en Middelbaar Onderwijs. Tot nog toe werd in België geen enkel werk in de Nederlandsche taal ten dienste van het Normaal onderwijs geschreven, waarin oefening met theorie werd vereenigd. Het werk van den heer Brasseur voldoet aan deze vereischten. Het draagt vooreerst den stempel van grondige, strenge wetenschap, en is tevens een spiegel, waarin de aankomende leeraar een voorbeeld voor zijne lessen ziet. Geen enkele regel is opgegeven zonder voorafgaanden uitleg op een of meer vraagstukken, zonder dat het bewijs, op ontleding gesteund, is uiteengezet. Talrijke practische aanmerkingen stellen den lezer tegenover de werkelijkheid, wijzen op verouderde vormen of onnauwkeurigheden, geven verkorte rekenwijzen op, duiden aan wat dient gevolgd of vermeden te worden. ‘De wezenlijke bekroning van het rekenonderwijs is het oplossen van vraagstukken. Men verkrijgt daarin door veelvuldige oefening de grootste vaardigheid. De grootste moeilijkheden zijn in het onderhavige werk uit den weg geruimd door het behandelen der bijzonderste methoden van oplossing. In een paar hoofdstukken zijn de opgaven geleidelijk geordend, en, waar het noodig was van eene type-oplossing voorafgegaan, welke den lezer den sleutel geeft tot menige oplossing van denzelfden aard.’ | |
[pagina 356]
| |
Bijzondere zorg is besteed aan de vraagstukken over handel, nijverheid, landbouw, huisbouden, interest, disconto, wissels, menging, openbare fondsen, leeningen, spaar- en lijfrentkas, maatschappijen van onderlingen bijstand en van levensverzekering. Indien ik daarbij voeg, dat het werk in eene eenvoudige, bevattelijke taal is geschreven, en dat de schrijver vele wetenschappelijke uitdrukkingen van vreemden oorsprong, welke in schier alle rekenkundige werken voorkomen, door echt Nederlandsche heeft vervangen, zoo zal men overtuigd zijn, dat het boek van den heer Brasseur geroepen is om aan ons Normaal- en Middelbaar Onderwijs de grootste diensten te bewijzen. Gustaaf Segers. | |
Dagorde.De heer Prayon leest een opstel, getiteld: ‘Naschrift op Taalpolitie’, hetwelk de vergadering beslist in de Verslagen te laten drukken. De heer de Vreese geeft den heer Prayon- van Zuylen een kort antwoord, wat hij uitvoeriger zal doen wanneer het hem, na de lezing van het opstel des heeren Prayon, zou blijken noodig te wezen. Door den heer Claes wordt vervolgens een opstel gelezen, getiteld: De onkruidkunde van den heer Meert gewikt en gewogen. In de volgende vergadering zal over het al of niet drukken van dit werk gesproken worden. |
|