Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1898
(1898)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 459]
| |
Elizabeth van den Hove
| |
[pagina 460]
| |
en dijkgraaf was. Hij overleed op slechts twee en veertigjarigen ouderdom, eene zeer godvruchtige weduwe achterlatende, met niet min dan twaalf kinderen, waaronder een zoon, die later priester werd, en onze dichteres, te Baarland ter wereld gekomen in den loop van 1666. In een harer opstellen verhaalt zij ons hoe hare moeder, na den dood haars geliefden echtgenoots, zich metterwoon ging nederzetten te Goes, terwijl zij zelve, vermoedelijk om er hare opvoeding te voltrekken, naar Mechelen gezonden werd. Het was in deze stad dat zij, na de hand te hebben afgewezen van eenen welhebbende gereformeerde, nog maar twintig jaren oud in het huwelijk trad met Hendrik Bruynincx, den zevensten zoon van eenen ervaren koopman uit Rozendaal, wiens zes andere zoons den geestelijken staat hadden omhelsd. Dit huwelijk werd in de kerk van de Rijke Claren te Mechelen den 8 December 1686 ingezegend. Hendrik Bruynincx, van wien, in 't voorbijgaan gezegd, ons geleerd medelid professor de Ceuleneer, van moeders zijde, afstamt, staat in de gedenkschriften der familie als een bekwaam apotheker te boek. Hij zette zich neder te Goes, de verblijfplaats zijner schoonmoeder, en werd er vader van vijf dochters en zeven zoons, waaronder Jan, de jongste, die zich te Aalst in den echt verbond met Joanna-Petronella Touriani, en Dendermonde kwam bewonen, alwaar hij weldra aan het hoofd stond van eenen voorspoedigen wijnhandel, tot heden door de familie Bruynincx voortgezet. | |
[pagina 461]
| |
Uit het huwelijk der laatstgenoemden werd den 18 October 1733 te Dendermonde een zoon geboren, met name Frans-Lucas Bruynincx, die er in 't college der Augustijnen, later ter hoogeschool van Leuven, zulke schitterende studiën deed, dat hij den graad van doctor in de godgeleerdheid bekwam en in 1769 door Gudwal Seiger, prelaat der St.-Pietersabdij te Gent, geroepen werd om in dit sticht de jonge kloosterlingen tot de kennis dier wetenschap op te leiden. Men weet dat hij, het voetspoor drukkende van Pieter-Adriaan van den Broucke, dezen anderen beroemden Dendermondenaar, ook met bijval de Latijnsche lier bespeelde. Hij overleed te Gent den 13 Januari 1779Ga naar voetnoot(1). Eene halve eeuw lang, min negen weken, sleet onze dichteres aan de zijde van haren geliefden echtgenoot, niet zonder tegen de onverdraagzaamheid der andersdenkende bevolking van ter Goes soms eenen hevigen strijd te hebben moeten voeren. Toen zij vijftig jaren oud was kwam haar het ongeluk over met blindheid te worden geslagen. Hoe pijnlijk haar zulks ook viel, toch onderstond zij haar lot met gelatenheid, in de hoop eenmaal het gezicht weder te bekomen. Drie jaren nadien, inderdaad, dank aan eene gelukkige behandeling van den Rozen- | |
[pagina 462]
| |
daalschen heelmeester Velthoff, mocht zij zich in eene volledige herstelling verheugen. Den 29 September 1736 weduwe geworden, verliet Elizabeth van den Hove korts daarna hare verblijfplaats, om haren intrek te nemen bij een harer kinderen te Dendermonde, alwaar zij in den gezegenden ouderdom van 85 jaren, den 14 Mei 1751 ontsliep. Hare stoffelijke overblijfselen werden in de Collegiale kerk van O.-L.-Vrouw ter aarde besteld. Het handschrift, of liever eene der kopijen van het handschrift onzer dichteres is getiteld: Invallende gedachten, gemaeckt door Elizabeth van den Hove, huysvrouwe van Sr Henricus Bruynincx, apothecaris, naer dat haere oogen sijn gepelt tot Roosendaal door den operateur Velthoff, op den 2 April 1720, voorsien met alderleije soorten van dichten, opgedraegen aen haeren Man ende Kinderen, oudt t' seventig jaeren. Het bevat vier en negentig dichtstukken van godsdienstigen en zedelijken aard, de meeste ontleend aan de H. Schrift, waarmede zij in 't bijzonder vertrouwd schijnt te zijn geweest. In hare Aenspraeke tot den leser vraagt zij verschooning voor de geringe dichtwaarde van haar werk, dat zij, nederig, zegt te zijn gemaakt van ‘een cleyn vrouwverstand’, die er enkel op uit was de gevoelens, welke in hare ziel opwelden, tot les en leering harer geliefden, op het papier te storten. ‘Mijne dichtkunst’, zegt zij: | |
[pagina 463]
| |
‘Is maar eenvoudig werk, dat ieder can verstaan;
Ick haal geen heydens volck noch philosophen aan,
Daar de poëten meest haar dichten mee op-proncken,
En doen door Venus vier de jonge herten voncken.
Ick soeck maar door Godts geest een ieder raat te geven,
En hoe een mensch bestaat en hoe hij dient te leven.
Ick heb gecomponeert voor droeve en blijde lien,
Dat kunt gij in mijn boeck en in mijn dichten sien.’
Hare aanspraak sluit met deze regelen, welke het bewijs opleveren dat zij met de spreuk van Horatius: poeta nascitur, non fit, niet onbekend was: ‘Maar door de studie wordt men echter geen poëet,
Dat is een gaaf van Godt, gelijck een ieder weet;
Hiertoe is studie, kunst en alle vlijt verloren:
Niets maakt poëten, maar men wordt poëet geboren.’
Het is mijn inzicht niet den dichtarbeid van Elizabeth van den Hove hier te ontleden noch er verdere uittreksels van mede te deelen. Wat in hare verzen vooral uitschijnt is een diep ingeworteld geloof in de goedheid en de almacht des Heeren, eene volkomene onderwerping in den goddelijken wil, en, zooals ik zegde, eene ongemeene bekendheid met de gezamenlijke bijbelboeken, van welke zij schier op iedere bladzijde het bewijs geeft. Hooge dichterlijke vlucht is er in wat zij schreef niet waar te nemen; hare verzen zijn niet altijd even vloeiend en zondigen weleens tegen de regels der prosodia; doch als men in acht neemt dat zij eerst, naar hare getuigenis, beginnen dichten is toen de lentetijd haars levens reeds lang voorbij was, dan baart het | |
[pagina 464]
| |
geene verwondering zoo zij met de goede dichters van haren tijd niet kan vergeleken worden. Zij heeft echter genoegzame verdiensten opdat haar naam aan de vergetelheid ontrukt worde. |
|