Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1898
(1898)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBriefwisseling.Bij een schrijven van 11 December bericht de heer Minister van Landbouw en Openbare Werken dat de kunstschilder Otto, te Loven, het hem door de Regeering bestelde portret van wijlen hoogleeraar P. Willems heeft voltooid, en dat dit kunststuk eerstdaags naar het lokaal der Academie zal worden gezonden. - Den heere Minister zal een brief van bedanking worden gezonden. | |||||||||
[pagina 448]
| |||||||||
De heer Coopman brengt verslag uit over de morgenzitting van de bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. Werden gekozen tot voorzitter der afdeeling (1e Januari 1899 - 31 December 1900): de heer Dr. Hansen; tot ondervoorzitter, de heer Dr. J. Obrie; tot secretaris, de heer Coopman. In die Commissie werd het vraagstuk betreffende het eigendomsrecht van door de Academie uitgegeven bekroonde verhandelingen opgeworpen en besproken. Dr. J. Obrie heeft daarover een verslag uitgebracht, waarmede de Commissie instemt. Dat verslag luidt aldusGa naar voetnoot(1):
‘De vraag of de steller van eene bekroonde verhandeling, die door de Academie werd uitgegeven, het recht heeft deze verhandeling opnieuw uit te geven, ook zonder tusschenkomst der Academie, aarzel ik niet bevestigend te beantwoorden. Naar luid toch van art. 1 der wet van 22 Maart 1886 heeft de schrijver van een werk alleen en uitsluitend het recht, dat werk uit te geven zooals hij het zal goedvindenGa naar voetnoot(2). Ingevolge art. 3 derzelfde wet kan dat eigendomsrecht door den schrijver, | |||||||||
[pagina 449]
| |||||||||
overeenkomstig de regelen van het Burgerlijk Wetboek, geheel of gedeeltelijk worden overgelaten of overgedragen. Wanneer nu iemand een antwoord op eene door onze Academie uitgeschreven prijsvraag inzendt, dan onderwerpt hij zich vooraf aan de door haar gestelde voorwaarden. Hij gaat met haar eene voorwaardelijke overeenkomst aan, waardoor hij zich verbindt, in geval van bekroning, haar de beschikking over zijn werk in zekere mate, d.i. gedeeltelijk over te laten. Om nu uit te maken welk de omvang van die overlating is, m.a.w. om te zien in hoeverre hij van zijn eigendomsrecht ten behoeve der Academie, heeft afstand gedaan, moet men natuurlijk de voorwaarden, die telkens bij het uitschrijven der wedstrijden, overeenkomstig de Wetten der Academie worden gesteld, nauwkeurig onderzoeken. Nu daaruit blijkt ten duidelijkste dat wanneer de Academie een ingezonden handschrift bekroont, zij daarvan den eigendom verkrijgt (Art. 44 der Wetten der Academie). Zij heeft ook het recht de bekroonde werken te laten drukken: dat spruit uit art. 43 der Wetten. Maar verder gaat haar recht niet. Een eersten grond voor die meening vind ik in art. 44 onzer Wetten, waarin, nadat de handschriften der verhandelingen zijn verklaard eigendom der Academie te zijn, wordt bepaald: ‘Echter kunnen de schrijvers, op hunne kosten, afschrift hunner werken ontvangen’. Die bepaling geldt voor alle verhandelingen, die op eene prijsvraag | |||||||||
[pagina 450]
| |||||||||
werden ingezonden, om het even of zij al dan niet bekroond werden. Overigens al bestond deze bepaling niet, toch zou men m.i. den schrijver eener verhandeling het recht niet kunnen ontzeggen zijn werk te laten opnieuw uitgeven, wanneer hij dat zou goedvinden. Hij heeft afstand gedaan van een recht, en zooeven heb ik den omvang van dien afstand bepaald. Hij heeft dus zijn recht gedeeltelijk verloren, in zooverre dat de Academie zijn handschrift, waarvan zij den eigendom heeft verkregen, mag laten drukken. Maar kan men zeggen dat hij zich ten eeuwigen dage elk ander eigendomsrecht op dat werk heeft ontzegd? Zeker lag dit niet in zijne bedoeling. Het is een algemeene rechtsregel dat niemand kan ondersteld worden van zijn recht te hebben afstand gedaan Het zou dus moeten blijken uit de bewoordingen onzer Wetten of uit die der voorwaarden van den wedstrijd dat de Academie zich het volle, onbeperkte eigendomsrecht op het ingezonden handschrift heeft willen verzekeren. En dat is zeer zeker niet het geval. De Academie is geene uitgeversfirma, die tracht winsten te bekomen door het uitgeven van letterkundige werken. Maar zelfs indien dit het geval was, zelfs indien zij als zoodanig optrad, toch zou haar gedeeltelijk recht op het bekroonde werk nooit tot gevolg kunnen hebben aan den schrijver het recht tot het uitgeven van zijn werk te ontnemen, omdat dit niet uitdrukkelijk werd overeengekomen. | |||||||||
[pagina 451]
| |||||||||
In dat geval zou men zich ten voordeele van den schrijver kunnen beroepen op art. 1162 van het Burgerlijk Wetboek, hetwelk bepaalt dat, in geval van twijfel, eene overeenkomst moet uitgelegd worden tegen hem, die iets bedongen, en ten voordeele van hem, die zich verbonden heeft. Het is bijna overbodig te zeggen dat deze oplossing als het ware noodzakelijker wijs ook moet gelden voor die andere vraag: ‘Heeft de steller van eene bekroonde verhandeling, die door de Academie werd uitgegeven, het recht daarvan eene vertaling te laten verschijnen? Het vertaalrecht is overigens een gedeelte van het eigendomsrecht van den schrijver. Dat wordt uitdrukkelijk gezegd in art. 12 der Wet van 22 Maart 1886: ‘Le droit de l'auteur sur une oeuvre littéraire comprend le droit exclusif d'en faire ou d'en autoriser la traduction’. De schrijver der verhandeling heeft aan de Academie zijn vertaalrecht niet afgestaan, dus blijft het hem alleen toebehooren. J. Obrie.
Ten slotte verlangt de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde overlegging van het verslag der werkzaamheden van de Commissie, welke belast werd met het opmaken van een ontwerp tot vaststelling van de terminologie der Nederlandsche spraakkunst. | |||||||||
[pagina 452]
| |||||||||
Namens de Commissie, welke belast is met verslag uit te brengen over de afleveringen van het Woordenboek der Nederlandsche taal, deelt de heer Coopman mede dat zij, door bemiddeling van den heer de Hoon, Substituut van den Procureur des Konings, te Brussel, uit de nalatenschap van den heer de Hondt, een handschrift ter inzage heeft ontvangen, t.w.: Dictionnaire de quelques termes flamands extraits des anciennes coutumes, chartes et sentences de Flandre etc., par E. van Acker, Conseiller à la Cour d'Appel, 1867.
Aan de Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche taal, te Leiden, werd door die Commissie, met een schrijven d.d. 12 December l.l., overgemaakt:
1o een exemplaar in losse, aan ééne zijde bedrukte vellen van het door de Academie bekroonde werk Verouderde woorden bij Kiliaan door Jacobs;
2o een dito van het bekroond Antwerpsch Idioticon door Cornelissen, voor zoover beide werken afgedrukt zijn. (Het vervolg zal regelmatig nagestuurd worden);
3o Excerpten uit:
| |||||||||
[pagina 453]
| |||||||||
4o een exemplaar der werken onder 3, b en c vermeld. De Commissie zegt den heeren Jan Broeckaert, werkend lid der Academie, en G. Segers, briefwisselend lid, dank voor de door hen bezorgde excerpten en zij stelt er prijs op den heer Dr. Guido Gezelle hare erkentelijkheid te betuigen voor de voorbeeldige wijze, waarop dit geacht Medelid den oproep van de Commissie, tot medewerking aan het Woordenboek der Nederlandsche taal, heeft beantwoord: Dr. Guido Gezelle stelde ter beschikking van Dr. W. de Vreese, die belast is het met overzicht van hel Zuidnederlandsch in bedoeld Woordenboek, zijne uitgebreide verzameling excerpten (ongeveer 100,000), meestal uit Zuidnederlandsche schrijvers, om ze ten bate van het Woordenboek te gebruiken. (Toejuichingen). Aan de Redactie werd insgelijks medegedeeld dat door de Kon. Vl. Academie maatregelen zijn genomen om na te gaan, in hoeverre de opgaven in het Algemeen Vlaamsch Idioticon van Schuermans al of niet juist zijn, met het doel den uitslag van dit onderzoek aan de Redactie over te maken. Weldra zal den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs verslag worden uitgebracht over de laatst verschenen afleveringen van het Woordenboek. Ten slotte, zegt de heer Coopman, achten wij ons gelukkig U te mogen mededeelen dat de beide | |||||||||
[pagina 454]
| |||||||||
Vocabularia, tot welker uitgave gij gereedelijk beslist hebt, bijna geheel zijn afgedrukt, dank aan den loffelijken ijver van ons geacht Medelid Dr. de Vreese, die zijn verblijf te Londen heeft te nutte gemaakt om aldaar het vocabulaar van Noël de Berlaimont met uitgaven uit later tijd te vergelijken. Tevens werd door hem naar 65 bibliotheken in Europa een rondschrijven gestuurd, ten einde inlichtingen over die Vocabularia in te winnen.
De vergadering betuigt den heer Coopman en zijne Medeleden der Commissie haren dank voor hunne werkzaamheid.
De heer de Vreese biedt, namens den heer Alfons Roersch, een exemplaar aan van de door dezen uitgegeven Correspondance inédite de Loaeus (Jan van Loo), abt van Eversham, met eene inleiding en aanteekeningen voorzien door den uitgever. - Bedankingen worden gestemd aan den heer Roersch.
De heer Obrie biedt, namens den schrijver, een afdruksel aan van Bellerophon, symphonisch en lyrisch gedicht, door Isidoor Albert. - Bedankingen aan den schrijver.
Jhr. de Pauw doet de volgende mededeeling: De Koninklijke Vlaamsche Academie, voorge- | |||||||||
[pagina 455]
| |||||||||
nomen hebbende alles te verzamelen wat, in welke taal ook, verschijnt over den heldhaftigen Boerenkrijg en Besloten Tijd van het einde der verledene eeuw, heb ik de eer haar, namens den schrijver, een werk aan te bieden, dat eene bijzondere melding verdient; ik bedoel Le Dossier d'un Brigand, par Th. de Lantsheere, ancien BâtonnierGa naar voetnoot(1). Die ‘gewezen stafhouder’, die bescheiden en te recht dien eervollen titel, hem eertijds door zijne confraters, advocaten te Brussel, geschonken, verkiest boven alle andere, is de Staatsminister, lange jaren Voorzitter van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, oud-Minister van Justitie, Groot-Officier der Leopoldsorde, Groot-Kruis en Commandeur van nog meer; en die ‘Brigand’ is geen andere dan zijn eigen grootvader, in zijn leven erfgriffier van Opwijk en Lebbeke en van het Leenhof van Dendermonde, die op 1798 door de handlangers en bevelhebbers der Fransche Republiek, als verdachte (suspect) 's nachts in zijn bed werd aangehouden, naar Parijs gevoerd, en zes lange maanden zonder vonnis in den Temple werd gevangen gehouden. Hij was de broeder van den eerwaarden Vicaris-generaal Jan-Huibrecht de Lantsheere, secretaris van Zijne Hoogw. den Kardinaal van Franckenberg, bisschop van Mechelen, die zich tegen den Burgerlijken Eed had verzet, en dit republikeinsch misdrijf moest boeten in de gevan- | |||||||||
[pagina 456]
| |||||||||
genissen van België, Frankrijk en Italië, door bijna twintig jaren opsluiting, eerst als een der gijzelaars voor de betaling der zestig miljoen, op ons land gesteld, dan als verdacht van opstand. Het is een feit van beteekenis dat een zoo hooggeplaatst man als de Staatsminister de Lantsheere er fier over is, de kleinzoon en -neef te heeten van zulke vrome, vreedzame en onverschrokken mannen, en dat hij zich de moeite heeft getroost, te Parijs den geheimen bundel van dien verdachten onschuldige te gaan uitschrijven en uitpluizen, om ons te toonen in hoeverre de schandalige verdenkingen van de Fransche uitbuiters in ons land aan een groot getal onzer burgers en boeren, vrede en vrijheid, goed en bloed konden kosten. Doch, wat in onze oogen de getrouwe en beknopte ontleding dier lange en ongehoorde proceduur merkwaardig maakt, is, in de eerste plaats, de hulde door den schrijver gebracht aan een' onzer geliefdste en beroemdste medeleden, Emanuël Hiel, die een dier episoden in fraaie verzen heeft bezongenGa naar voetnoot(1), en aan wien hij den eervollen naam van ‘vriend’ geeft; in de tweede plaats, het tevens verschrikkend en koddig misverstand der vreemde vervolgers en rechters, die onze taal niet machtig waren. Onder de voornaamste wenken of bewijzen van plichtigheid tegen den ‘brigand’ ingebracht, werd er gewezen op | |||||||||
[pagina 457]
| |||||||||
eenen vertrouwelijken brief door dezes vrouw aan haren ‘allerliefsten man’ in het gevang gestuurd, waarin zij hem o.a. teederlijk zegde: ‘Ik heb verstaan uit UE brief, dat UE wel tot Parijs gearriveerd zyt, alsook dat UE hope heeft van haest te mogen afkomen’. Dit minzaam en eerbiedig UE kwam nog meermalen in den brief voor. Nu, het is om niet te gelooven - maar de Fransche vertaler had verstaan ‘que WEL est arrivé à Paris et que UE espère pouvoir sortir d'affaire’! En zoo nog twee, drie onzinnen, die tot den allerkomieksten uitslag brengen dat de rechter, die den verdachten gevangene ondervroeg, hem vraagde: ‘Qu'est-ce que le citoyen Wel dont elle vous parle et pourquoi est-il détenu? - Quel est l'individu qu'elle vous désigne par les deux lettres, initiales sans doute, UE?’ - En aan zulke brabbeltaal en rechters (?) waren de vrijheid, de fortuin, het leven onzer voorouders blootgesteld! ‘Indien ik ooit’ doet de schrijver met reden opmerken, ‘mij mocht verheugen, als Minister van het Rechtswezen, de wet, die in strafzaken het gebruik der Vlaamsche taal in België regelt, te hebben verdedigd en onderteekend (den 17 Augustus 1873), dan is het wel als ik deze gevaarlijke klucht te lezen kwam’. Die woorden spreken waarheid, want het was de laatste maal niet dat, zelfs onder een vaderlandsch bestuur, onschuldigen hebben kunnen verdacht | |||||||||
[pagina 458]
| |||||||||
of zelfs veroordeeld worden door de onkunde van rechters, die de taal des lands niet machtig waren. Het zou te lang zijn in al de bijzonderheden dier belangrijke levensbeschrijving te treden. Overigens na deze grap, où l'odieux se le dispute au ridicule, moet men maar de ladder optrekken Doch, gelijk de schrijver het zeer wel zegt, het lot van dien gevaarlijken ‘brigand’ is hetgene geweest van honderden zijner landgenoten: ab uno disce omnes. En daarom is deze familiegebeurtenis eene kostbare bijdrage, van groot belang voor de algemeene geschiedenis van ons dierbaar Vaderland. (Toejuiching.) | |||||||||
Dagorde.De vergadering keurt de rekening goed over het jaar 1898, voorgelegd namens de Commissie van Rekendienst. De heer Hiel, ingeschreven voor de lezing van het vervolg zijns gedichts: Besloten Tijd, vraagt die lezing te mogen doen in de maand Januari 1899. De vergadering stemt met dit voorstel in en de heer Bestuurder verleent het woord aan den heer Broeckaert voor eene biographische mededeeling over de Vlaamsche dichteres Elizabeth van den Hove. Dit opstel zal in de Verslagen en Mededeelingen opgenomen worden. Te 3 1/2 uur verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven. |
|