| |
| |
| |
Lezing.
Eene kortswijlige Verhandeling over het partikel ‘Op’, door den heer D. Claes.
Onlangs werden we door ons wakker medelid, Dr de Vreese, aangemaand om, zoo mogelijk, aan de Redactie van het Woordenboek eene behulpzame hand te leenen door het excerpeeren van eenen of anderen vroegeren of hedendaagschen Nederlandschen schrijver, ja van onze eigene schriften; en dewijl de Redactie thans druk bezig is met de studie van 't partikel op, verzocht hij ons, dáár vooral onze aandacht te willen op vestigen.
Zulk beleefd en redelijk verzoek wijst men niet licht van der hand. Ik heb dan het laatste gedeelte van zijne uitnoodiging als eerste onderwerp mijner studie genomen, en ben op zoek gegaan naar de veelvuldige uitdrukkingen, waar het woordje op in voorkomt, niet zoozeer bij oudere of nieuwere schrijvers, als bij de spraakmakende gemeente, die zooveel ongekende of ongewaardeerde taalschatten in eere houdt; en de vrucht mijner opzoekingen ben ik zoo vrij, bij wijze van leesbeurt, aan onze achtbare vergadering op te disschen. 't Gerecht is
| |
| |
droog van zijne natuur; 't is de saus, die er smaak moet aan geven. Zal de mijne genoeg gebonden, niet te lang en waterachtig zijn? Op die vraag zal iemand kunnen antwoorden, wanneer hij, op 't einde mijner lezing, mijne aanhoorders tellen zal.
En ik wil u vooreerst verzekeren, achtbare Collega's, dat ik uwe aandacht niet op de gansche levensgeschiedenis van 't kleine op vestigen wil; ik heb die schier alleen nagegaan in bijzonderheden, welke doorgaans minder gekend zijn; en vermits er mij onder deze nog een goed aantal zullen ontsnappen, zal de langwijligheid, hoop ik, niet onder de voornaamste gebreken dezer voorlezing vallen.
De onderscheidene beteekenissen, die op aanneemt, juist bepalen is zeer moeilijk, daar de beteekenis er veelal door het volgende woord, of door de geheele uitdrukking aan wordt medegedeeld.
Om eene onmiddellijke toekomst aan te duiden zal men b.v. zeggen: de boomen zijn op uitbotten, de bloemen zijn op ('t) opengaan, het zaad is op 't uitkomen, de vogels zijn op 't uitvliegen, de eieren zijn op 't kippen, en vandaar spreekt men van eene zaak, die op 't kippen is; iemand staat op vertrek, op uitgaan, op uitrijden, op inpakken, op verhuizen, op uitscheiden, maar ook soms wel op springen, op vallen of, ruim zoo erg, op verdrinken, op verongelukken, ofwel hij ligt op sterven. Een huis staat op invallen, een tand op uitvallen; eene merrie staat op veulen, eene koe op kalven. Zoo zegt men zelfs dat iemand op eene schoone plaats staat, en als
| |
| |
't op schaapscheren aankomt, d.i. op slot van rekening, wordt die aan eenen anderen gegeven.
Veel dikwijler nog hecht op aan de uitdrukking de beteekenis van staat of beweging, ook beweging des gemoeds.
Gelijk men op reis, op marsch, op tocht, op jacht, op missie, op visiet, op bezoek, op soirée gaat of is, zoo gaat of is men ook op studie, op school, wanneer men nl. voor eenen bepaalden tijd elders gaat studeeren; de soldaat gaat op verlof, op groot verlof, op ziekverlof (met verlof gaan kan alleen gebruikt worden, als er nadere omstandigheden worden uitgedrukt; en zoo onze recruten hier en daar in verlof gaan, daar is de verfranschende kazerne de schuld van); soms geraakt hij voor eene kleinigheid op strafdivisie. In den schoonsten tijd van ons leven gingen wij op vacantie, als reeds vele onzer makkers op een kantoor schreven, op stiel of op een ambacht waren, op eenen winkel of eene fabriek werkten.
Wij verzoeken iemand op de kermis, op de bruiloft, op de koffie; en die iemand gaat of komt dan bij ons op de kermis, terwijl een andere, die nergens verzocht is, op zijne eigen beurs naar de kermis gaat. Zoo iemand wordt dan dikwijls nagegeven, dat hij op gang (niet te verwarren met in gang), op slenter, op trant, op scheut, op zwik, op zwier, op schok, op schokkel, op sjok, op sjoekkel (sukkel), op rabot (en ribaude) gaat, terwijl de vrouwen op marode gaan, heel vreedzaam. Men
| |
| |
verwarre op sukkel zijn niet met aan den sukkel zijn, dat beteekent: ziekelijk zijn of ook wel: geene voorspoedige zaken drijven. Het tegendeel is op trek of goed op trek zijn, dat verscheidene toepassingen heeft.
Een paard, dat dwaas wordt, gaat op den loop of op hol. Van een voorwerp, dat uitgeleend is, zegt men: het is op leen.
Van iemand die met lust en zonder achterdenken aan eenen doorgaans niet zwaren, dikwijls nutteloozen arbeid bezig is, heet het: zij is op haren wasch, op haren strijk, op haren naad, op haren zang, op haren taffel, of ook wel op haren zaag, klap, tater, praat, preutel, sammel, zanik, zeever, en als de kranke herstelt en het voedsel hem weer begint te smaken, dan komt hij weer op zijnen eet.
Van ziekten gesproken, die krijgt men o.a. op de oogen, op de borst, op de longen, op de blaas; maar als ge iemand niet andermans gebreken aan den neus, maar zijne eigen overtredingen op den neus hangt, dat kan hem zwaar op de maag liggen, en daarvoor kan hij soms lang gebeten, kwaad, duivelsch zijn op u, zoodanig dat indien ge op zijn geleeg (zijn kasteel, zijn goed, zijne hoeve) kwaamt, hij er u met zijn honden zou doen van af jagen of u eenvoudig op straat zetten. Misschien zouden de menschen dan tot u zeggen: Ge zijt op uw recht uitgestreken, d.i. ge krijgt loon naar werken.
| |
| |
Doch ik spreek, alsof ik iets op u te verhalen had. Anderen, minder kiesch, zouden zich misschien verschoonen met te zeggen: ik zweer op mijn conscience, op mijne eer, op mijn ziel, op mijn ziele zaligheid, dat het zoo niet is; ik zal er hoegenaamd geenen eed op doen, maar u eenvoudig, met de hand op het hart, zeggen: dat was geenszins mijne bedoeling.
Nu dat ik u weer op de lucht gebracht heb, zie ik, dat ik met u den weg op zeven ga, en dat op hier eerder wijze, dan staat of beweging aanduidt. Komen we dus een weinig op onze stappen terug, en laat me u intusschen vertellen dat men mij ooit kwalijk genomen heeft, dat ik in 't veld wandelen schreef, daar men beweerde, dat het moest op 't veld wandelen zijn. Dat was water op mijnen molen; want op 't kadaster, gelijk op de plakbrieven van alle echte Vlaamsche notarissen en op de tong van al degenen, die de taal onzer vaderen in eere houden, gebruikt men op, wanneer het hooge, in wanneer het lage velden, weiden, straten geldt. Te Brussel zegt men: op de Hoogstraat en in de Nieuwstraat; te Loven: op de Eversche (Naamsche) straat en in de Tiensche straat; te Tienen: op de Lange Bergstraat en in de Spiegelstraat... Wij zeggen te Neerlinter: op de Kommerstraat, op den Roelkouter, op den Duiveneer, op den Wijnmere, op den Heibosch (een veld, waar vroeger een bosch stond) naast in de Geetstraat, in 't Mereveld, in de Hel, in de Lisschebeemd, in den Vorschenzang,
| |
| |
in het Broek. En terwijl we hier zijn: de koeien gaan in de weide, wanneer men ze geregeld t'huis haalt, tenzij echter dat het weiland niet gevrijd zou zijn en zij moeten gehoed worden; dan gaan zij op de klaveren, loopen zij op de stoppelen; maar men zet de koeien op de weide, gelijk men de ossen op stal, de varkens op de kooi zet met het inzicht om ze te laten vet worden. Voor de varkens gebruikt men ook: op vet leggen; maar dit hoort tot eene andere categorie. Men zegt: er staat of er ligt schoon hooi op de weî; doch van graan sprekende zegt men: er is veel graan in 't veld, voordat het gepikt (gemaaid) is; maar daarna: er is veel graan op 't veld. Hier is 't misschien de plaats om de notarissen te herinneren, dat hunne voorgangers hooi en graan steeds op stok (niet op stam), en alleen boomen op stam verkochten.
Dat is mijn zwak, waarde Collegas: als ik in 't veld ben, weet ik van geen t'huiskomen. Och we zitten toch zoo lang op ons studeervertrek, ik ten minste, daar het mijne op de eerste verdieping ligt, om reden... Dat zal ik maar liefst niet zeggen; daarbij mijne vrouw heeft gaarne veel orde in de onderste vertrekken. Ook van daarboven zie ik meer, gelijk de dorpsheeren, die in de kerk hunne plaats op het koor hebben, de kwajongens, die op eenen boom kruipen, en veel meer dan de brave lieden, die op de poort zitten.
't Is ook waarschijnlijk om de gedachte hoog, die ermede verbonden is, dat men zegt op 't rapport,
| |
| |
op de statie, op 't kantoor, op 't bureel, op de post, op 't gouvernement; maar in het paleis, dewijl men daar niet meer hooger klimt.
Op beteekent ook weleens het middel of het oogmerk, dat door de volgende gedachte wordt uitgedrukt, als in: op zijne eigen beurs reizen (wat we reeds tegenkwamen), op een andermans beurs teren, op eene beurs studeeren, op zijne ronde gaan, op zoek gaan, op inlichting of informatie gaan, op zijnen bedel, op zijnen schuffel (schoffel) gaan, op proviand uitgaan, op zijn pintjes, op zijn druppeltjes of borreljes gaan.
Gelijk we reeds zagen, ligt het varken, staat de os op vet; zoo staan ook de koeien op 't droog, wanneer ze geen groen voedsel meer krijgen, wat dus heel wat anders is dan: de koeien staan droog, geven nml. geen melk meer.
Het koperwerk in de keuken staat op den blink; andere voorbeelden ken ik in dien aard niet.
Kleederen worden op de maat, op den koop, soms wel op den groei gemaakt en op de maat gekocht. - Geld wordt op interest uitgezet, en vroeger werden de jongens van gegoede lieden, die hunne kinderen niet lieten studeeren, maar hun toch gaarne eene tweede taal zagen leeren, op wissel gedaan; zoo hadden de vaders niet item zooveel op de maand of op 't jaar uit te geven, maar betaalden malkander met gesloten beurzen, hetgeen zeer wel strookte met de zeden onzer burgerij, die nog al op hare tasch gezeten, of, in andere woorden, zeer houvast was.
| |
| |
Terwijl we nu toch op dat kapittel zijn, van 't geld namelijk, zal ik daar voortgaan om te doen zien, dat op ook wel de wijze of den tijd kan beteekenen. Iedereen weet wat op rekening betalen is. Zulks doet iemand veelal uit nood; maar op termijn betalen, is betrekkelijk nieuw en vooral in den laatsten tijd in de mode geraakt. Al wat ge uitdenken kunt: meubels, kleederen, wijn, sigaren, boeken per gewicht, kan men op termijn betalen, de kroozen, de risico's en de premie natuurlijk meegerekend. Wanneer men op pensioen gesteld is, gelijk ik, doet men aan zulke speculaties niet mee, evenmin als de ambtenaars, die op wachtgeld of de officiers, die op halve of op fransche solde (in de kazerne gaat nog alles op zijn Fransch) gezet worden, omdat alles bij hen niet op zijn plooikens of op zijn streepje was. Doch op dat gebied zal ik me niet verder wagen, anders mocht een belanghebbende mij op den degen beroepen. Ik wil me overigens op mijn fatsoen houden en hem geene gelegenheid geven om op mijne kap te praten.
Hoe meer men zich op het gebied van op beweegt, hoe meer noten het op zijnen zang krijgt en hoe meer het op een uitgestrekter gebied aanspraak maken wil. Op 't advies van wijze menschen en om van wijzere menschen niet op de vingeren te krijgen, zal ik, om deze studie te eindigen, zoo niet op rijm dan toch op de letter spreken en zeggen: zoo men op zijn teenen, op zijn bloote voeten, op zijn zokken enz. gaat, op rij of op root mar- | |
| |
cheert, waarom zou men dan niet op stap mogen gaan, terwijl de muziek, op maat de Vlaamsche Leeuw doet schallen? Verbied dan aan de boeren op slag te dorschen en op eenen wip, op eenen wind, op eenen vloek zijn er honderd om u uit te lachen.
Dat oude taalvormen verslijten, ja, verdwijnen kunnen, dat neem ik aan; maar laat ze toch hunne eigene dood sterven: begraaf ze niet levend, dat is onmenschelijk.
Verschoon mij, achtbare Collega's, 't was op u niet gemunt; ik ben overtuigd, dat gij met menschlievende gevoelens bezield zijt, en dat gij, met Dautzenberg, ‘van de breede schaal onzer moederspraak geene enkele noot wenscht te missen’. Ik bedank u integendeel voor uwe geduldige aandacht, en durf op uwe welwillende aanmerkingen rekenen, ten gevolge van welke uit deze onvolmaakte studie misschien eenig nut zou kunnen voortspruiten.
Namen, 17en Mei 1898.
|
|