Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1898

Bibliographische aanteekening.

De lijst der boekgeschenken kan ik nog met twee vermeerderen. De heer Hendrik de Marez, wiens naam reeds een goeden klank heeft, verzocht mij aan de Academie een exemplaar te willen overmaken van zijne twee laatste werkjes: De bruid van Quinten Metsys, een verhaaltje in drie bedrijven, en Mijn herte weet, een bundeltje zeer intieme gedichten. Het eerste dezer werkjes is reeds sedert eenigen tijd verschenen. Dat het gunstig ontvangen werd, dat het ‘een gunstige pers’ heeft gehad, om een neologisme te gebruiken, is u bekend, en ik hoef er dus niet verder over te spreken. Het andere daarentegen heeft nog nauwelijks het licht gezien. Evenals A. Pierson, had de heer De Marez het wel mogen betitelen intimis. Het zijn verzen geschreven ter eere van zeer geliefde bloedverwanten, blijk gevende van een diepgeworteld gevoel; aan de

[p. 304]

edelste gewaarwordingen is uitdrukking gegeven in eenvoudige, onopgeschroefde en daardoor treffende woorden.

De schrijver heeft zijne verzen geschreven in een soort van oudnederlandsch, een soort van dilettanten-middelnederlandsch, dat hij niet uitgeeft voor onberispelijk, maar dat genoeg verschilt van onze moderne taal om den lezer in den waan te brengen dat het werkelijk middelnederlandsch is, en in elk geval aan de verzen een groote bekoorlijkheid en zangerigheid bijzet.

De heer K. Doudelet heeft ze daarenboven geïllustreerd op zeer eigenaardige wijze: de teekeningen, welke sommigen van De Marez' verzen hem hebben ingegeven, staan niet alleen bij het gedicht waarop ze betrekking hebben, maar dienen elk gedicht tot omlijsting, en steeds in eene andere orde. Op het eerste gedicht vallen ze niet mee: er is een zekere geheimzinnigheid, een zekere onbegrijpelijkheid in, en daar dit ook met 's dichters werk het geval is, kan men Doudelet's teekeningen maar begrijpen als men De Marez' verzen volkomen begrijpt.

W.-L. de Vreese.

De heer Bestuurder wenscht den heer L. de Koninck, het nieuwbenoemde briefwisselend lid, welkom in de Academie, waarop de heer L. de

[p. 305]

Koninck de vergadering dank zegt en belooft, in de mate zijner middelen, te zullen medewerken ter opluistering der Nederlandsche taal en letteren.

Dagorde.

Worden gekozen tot leden der Commissie, die prijsvragen zullen voorstellen voor het jaar 1900: de heeren Bols, Broeckaert, Coopman, Daems en Gezelle.

Tot lid der Commissie van Middelnederlandsche letteren, ter vervanging van wijlen den heer P. Willems, de heer K. de Flou.

De heer Th.-J.-I. Arnold leest een opstel, getiteld: Het Nederlandsch in de Gentsche dagbladpers, hetwelk, op voorstel van den heer bestuurder, in de Verslagen zal opgenomen worden.

Te 4 ure verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven.