| |
[Verslag, namens de Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde, door den heer Coopman, en voorstel tot het leveren van bijdragen voor het Woordenboek der Nederl. taal, door den heer De Vreese]
Namens de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde biedt de heer Coopman verslag aan over hare te middag gehouden zitting:
Door deze afdeeling wordt de vraag gesteld hoever de werkzaamheden betreffende de terminologie der Nederlandsche spraakkunst gevorderd zijn en of er geene reden bestaat tot het vervangen van de afgestorven Leden dier Commissie, welke dat onderwerp behandelt.
| |
| |
Zij legt tevens navolgend voorstel over:
‘De Bestendige Secretaris zal elk jaar, in de openbare zitting, een door de Academie goedgekeurd beknopt verslag over de uitgeschreven wedstrijden voorlezen.
Namens de Commissie tot onderzoek van het Woordenboek der Nederlandsche taal, legt de heer Coopman eenen brief (10n Maart 1898) van den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs over.
...‘Het is mij aangenaam’ - schrijft de Heer Minister - ‘aan die commissie, en in het bijzonder aan haren Secretaris, den heer Coopman, mijnen dank te betuigen voor de zorg waarmede zij mij inlichten over een viertal onlangs verschenen afleveringen van het Woordenboek.’
‘Hij verlangt ‘dat de achterstallige verslagen hem zoo spoedig mogelijk toegestuurd worden’ en ‘dat voortaan elke nieuw verschenen aflevering tot een verslag aanleiding geve.’
Uwe Commissie - zegt de heer Coopman - heeft eenen staat van zaken opgemaakt. Daaruit blijkt dat over al de afleveringen van 1896 en 1897 verslag werd uitgebracht. Er bestaan eenige leemten over het jaar 1895 en over 1890 tot 1892. De commissie zal ze zoo spoedig mogelijk aanvullen en, voor het overige, zich beijveren den Heer Minister te voldoen, daar zij hem dankbaar is om zijne hoog gewaardeerde belangstelling in hare werkzaamheden en vooral in den
| |
| |
grooten arbeid van de geleerde Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal. (Toejuichingen.)
Bij deze gelegenheid mag Uwe commissie niet nalaten een woord van hartelijken dank te richten tot verscheidene geachte Leden der Academie, die begrepen hebben dat het ook voor de Koninklijke Vlaamsche Academie taak en plicht is, het hare bij te dragen tot de voltooiing van ons Nederlandsch Taalmuseum, die grootsche schepping van haar betreurd lid M. de Vries. Met het oog op het excerpeeren van oudere en nieuwere Zuidnederlandsche schrijvers hebben de heeren Arnold, Bols, Broeckaert, Claes, Claeys, Daems, de Potter, Gezelle, Segers en Sermon zeer bereidwillig hunne medewerking toegezegd om aldus de Redactie in haren moeilijken arbeid te steunen. (Toejuichingen.)
Uwe Commissie houdt zich overtuigd dat nog andere Leden dat goede voorbeeld zullen navolgen en lijsten van en aanteekeningen over ten onzent in gebruik zijnde woorden, uitdrukkingen en beteekenissen opmaken.
Daartoe zou het raadzaam zijn volgenderwijze te werk te gaan.
Voorop dient gesteld te worden, dat de medewerking liefst betrekking moet hebben op in bewerking zijnde woorden of reeksen van woorden (voor het tweede deel, wat onmiddellijk volgt op Believen; voor het derde, op Breien; voor het vijfde; op Ham; voor het elfde, de samenstellingen met Op).
| |
| |
Om de Redactie te kunnen dienen met een opgave van Zuidnederlandsche woorden, uitdrukkingen en beteekenissen, neme men een der bestaande woordenboeken, b.v. en liefst de nieuwe uitgave van Van Dale, alsook de verschillende Zuidnederlandsche idiotica, en teekene op wat het lezen der artikels in die werken ingeeft en strekken kan hetzij tot aanvulling, hetzij tot verbetering van het gelezene. Wanneer de uitspraak van een woord van de algemeene Nederlandsche verschilt, trachte men die zoo nauwkeurig mogelijk te omschrijven; hetzelfde geldt, wanneer geslacht, meervoud of vervoeging van de gewone afwijken.
Wat het excerpeeren, d.i. het aanteekenen van woorden uit een gegeven werk, betreft, aan iedereen wordt natuurlijk overgelaten die geschriften te nemen, welke hij verkiest. Het zij ons echter vergund, daarbij op technische werken uit vroeger en later tijd de aandacht te vestigen. Door de zorgen Uwer Commissie zullen aan alle Leden, die zich bereid verklaren hunne gewaardeerde hulp te verleenen, de noodige pasklaar gemaakte papierstroken ter hand gesteld worden. Desverkiezend zullen ook aanwijzingen verstrekt worden over die werken uit vroeger tijd, waarvan het bijzonder wenschelijk is dat ze zouden geëxcerpeerd worden, en verder alle verlangde inlichtingen.
In hare voorlaatste zitting heeft uwe Commissie onderzocht of het niet mogelijk is de aandacht van het publiek in Vlaamsch-België op het Neder- | |
| |
landsch Woordenboek te vestigen. Uit den toestand blijkt - Spreker haalt verscheidene kenmerkende feiten aan - dat de uitgave van het standaardwerk der Nederlandsche taal, buiten een beperkten kring belangstellenden, in Zuid-Nederland niet genoegzaam bekend is.
Als een eerste middel tot ruimere verspreiding heeft zij den heer W. de Vreese verzocht een beknopt opstel over de geschiedenis van het Woordenboek te schrijven. Ons geacht medelid heeft bereidvaardig die taak op zich genomen. In Mei of Juni e.k legt hij ons zijn opstel over en uwe Commissie zal U alsdan om opneming van dat stuk in de Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vl. Academie vragen. Afdrukken daarvan zullen aan de Zuidnederlandsche tijdschriften en dag- en weekbladen, alsmede aan de voornaamste taal- en letterlievende genootschappen gezonden worden.
Ten slotte heeft uwe Commissie zich afgevraagd of ze hare bevoegdheid zou te buiten gaan door, nevens uwe vlijtige Commissiën voor Middelnederlandsche taal- en letterkunde, voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie, voor nieuwere Taal- en Letterkunde, iets te beproeven waardoor niet alleen de Redactie van het Woordenboek in hooge mate zou gebaat worden, maar te gelijker tijd kan dienen tot bevordering der taalstudie, vooral der historische lexicographie, of ze namelijk geen nut zou stichten met elk jaar iets uit te geven van de vele kleine en grootere Latijnsch-Nederlandsche en Fransch-Neder- | |
| |
landsche woordenboeken of glossaria enz. uit de 15de en de 16de eeuw, die thans weinig of niet meer bekend zijn en waarvan er niet zelden maar één exemplaar is overgebleven?
In hare jongste zittingen heeft uwe Commissie een ontwerp opgemaakt dat de heer Dr. W. de Vreese U aanstonds zal overleggen en toelichten. Zij hoopt dat het U behagen zal op uwe begrooting over het loopend jaar 1898 een gering hulpgeld uit te steken ten einde haar te vergunnen althans een paar werkjes bij wijze van proef te laten drukken.
Mocht na die proefneming tot de algeheele verwijzenlijking van het ontworpen plan besloten worden, dan zal uwe Commissie de vrijheid nemen de medewerking in te roepen van al de Leden der Academie, die zich willen belasten met de bewerking en uitgave van een bepaald boek. In afwachting leg ik, namens de Commissie, het volgende voorstel over:
‘De Kon. Vl. Academie keurt, in grondbeginsel, het ontwerp der Woordenboek-Commissie goed en veroorlooft haar als proef uit te geven: 1o het Vocabulaer van Noel de Berlaimont (1542); 2o het Vocabulario para aprender Franches Espannol y Flamincq (1520)’.
De heer Bestuurder verleent nu het woord aan den heer de Vreese, die het bovenbedoelde ontwerp volgenderwijze uiteenzet en toelicht:
| |
| |
‘Er is geen werk van historischen aard, waarbij men straffeloos kan nalaten kennis te nemen en gebruik te maken van hetgeen reeds door anderen verricht werd, en op geen ander van dat slag is dit misschien in zulke hooge mate van toepassing als op het schrijven van een woordenboek, al is het gebruik in dezen in tallooze gevallen misbruik geworden. Maar dit mag ons niet tot onbillijkheid doen overslaan, en de oogen doen sluiten voor de gewichtige diensten welke de oudere woordenboeken aan den jongeren woordenaar bewijzen of althans kúnnen bewijzen.
In de eerste plaats zijn ze van het hoogste belang voor de chronologie van de woorden of van dezer beteekenissen; ze stellen ons in staat na te gaan, in welk jaar een zeker woord voor het eerst werd opgeteekend, wat natuurlijk slechts zelden, ja nooit bewijst dat het tot dan toe onbekend was, maar meestal: dat het tot dan toe nog tot een bepaald gewest of een bepaalden kring beperkt was en nog niet in de algemeene, beschaafde taal werd opgenomen. Het is b.v. algemeen bekend hoe talrijk de woorden zijn, waarvoor geene oudere bewijsplaats op te geven is dan het woordenboek van Kiliaan; maar wie met eenige aandacht de kolommen van het Woordenboek d. Nederlandsche Taal doorloopen heeft, zal weten dat ook andere, veel jongere woordenaren dan de beroemde corrector van Plantijn soms in dat voorrecht deelen. Met zooveel te meer reden mag men dus verwachten, dat ook zijne voorloopers ons dergelijke diensten zullen bewijzen. Hetzelfde
| |
| |
geldt de beteekenissen der woorden, en nog in meerdere mate de minder of meer geijkte uitdrukkingen waarin ze voorkomen, spreekwoorden en zegswijzen, welke iedereen gebruikt en verstaat, maar lang niet altijd begrijpt, omdat er van zoo vele in den loop des tijds een gedeelte, en gewoonlijk nog wel het voornaamste gedeelte, is weggevallen. Denk maar eens aan zegswijzen als: alle baten helpen, hij slaat er naar. Wat hebben ze voor eigenaardigs, als u de daarbijbehoorende vergelijking, die ze tot een geestig of kernachtig gezegde stempelt, onbekend is, als ge niet weet dat ze oorspronkelijk luidden, en in de volkstaal ook nu nog vaak luiden: alle baten helpen, zei de muis, en ze piste in de zee; hij slaat er naar, als de blinde naar 't ei. Soms zit de kracht niet in eene vergelijking maar in eene tegenstelling; zoo klinkt het b.v. vrij flauw, als men zegt: Droomen is bedrog; maar hoort ge - met uw verlof - uit den mond van een ongepolijsten Gentenaar: Droomen is bedrog, maar schijt in u bedde, ge vindt het nog, eerst dán zijt ge overtuigd dat droomen geene werkelijkheid is. Welnu, dit moge u duidelijk maken, welk belang voor taal- en volkskunde de oudere woordenboeken opleveren, aangezien ze despreek- en zegswijzen, die thans alleen nog verminkt uit onze pen komen, meestal in hun volledigen vorm opgeven; en waar dit niet het geval is, heeft dit begrijpelijkerwijze alweer zijne waarde. Maar er is nog meer. De oudste en daardoor de belangrijkste onzer woordenboeken, d.w.z. nagenoeg
| |
| |
alle diegene welke in de 15de en in de 16de eeuw verschenen, werden vervaardigd in een tijd toen er wel al een schrijftaal was, maar nog geene algemeene schrijftaal, zoodanig dat zij alle, het eene wat meer dan het andere, de taal der streek of stad, waar ze ontstonden, weerspiegelen. Ze leveren aldus een kostbaar en tot nog toe zeer verwaarloosd materiaal voor de klankleer onzer taal, en daarenboven kunnen de er in vermelde dialectische vormen in de handen van een ervaren linguist vaak dienen om de etymologie van algemeen bekende, maar duistere woorden duidelijk bloot te leggen. Men leze maar eens het artikel bekaaien in het Woordenb. d. Nederl. Taal. Voor dit woord werden talrijke verklaringen bedacht, de eene al even onmogelijk als de andere. Eerst nu is door Dr. A. Kluyver de ware etymologie gevonden, en dit zou hem waarschijnlijk niet gelukt zijn, indien hij niet bekend was geweest met het Zaansche (en dan ook bij Boekenoogen vermelde) bekeeuwen, dat hij in verband kon brengen met het bij Bredero voorkomende Hollandsche kauwen, waarnaast een vorm kaaien zeer natuurlijk is. Dergelijke dialectische vormen zijn ook in de oude woordenboeken volstrekt niet zeldzaam.
Ik zou nog lang kunnen voortgaan met het nut dezer oudere woordenboeken te betoogen in 't algemeen en in 't bijzonder, maar tegenover deze vergadering is dit waarlijk overbodig. Het zij genoeg te zeggen dat, toen Uwe Commissie tot onderzoek van het Wdb. d. Ndl. Taal naar middelen omzag om
| |
| |
de Redactie van ons nationaal Taalmuseum in haren moeilijken arbeid te steunen, al dadelijk hare aandacht op deze soort van werken werd gevestigd, en zij daarover hare gedachten liet gaan, met den uitslag dat zij besloot U voor te stellen, dat vanwege de Academie zou uitgegeven worden eene reeks herdrukken van oudere woordenboeken, hetzij door leden Uwer Commissie, hetzij door andere leden der Academie, die daartoe bereid zullen bevonden worden. Het is daarmede niet uitsluitend de bedoeling, der Redactie van het Woordenb. d. Nederl. Taal hulp en bijstand te verleenen, maar in 't algemeen ook de historische studie der Nederlandsche lexicographie te bevorderen, waaraan tot nu toe nog zoo bitter weinig is gedaan. Hoe betrekkelijk gering zijn b.v. nog altijd onze inlichtingen over de bronnen van Kiliaan, ook nog na de onderzoekingen van Dr. Kluyver? Het heeft onze geleerden blijkbaar minder aan ijver ontbroken dan aan goede gelegenheid om de stof te bewerken, aangezien de meeste woordenboeken uit de 15de en 16de eeuw zeer zeldzaam zijn; ja van sommigen is wel de titel, maar geen exemplaar bekend. Indien de Academie het plan harer Commissie goedkeurt, zal ze dus een in veel opzichten nuttig werk mogelijk maken en in eene werkelijke leemte voorzien.
Het komt er nu op aan te beredeneeren, wat er zal uitgegeven worden en hoe dit zal moeten geschieden.
Op de eerste vraag kan het antwoord luiden,
| |
| |
dat in 't algemeen in aanmerking komt alles wat voor 1573, d.i. voor Plantijn's Schat der Nederduytscher Spraken verschenen is. Daarvan is reeds een zeer bruikbaar, ofschoon nog voor aanvulling vatbaar overzicht geleverd door ons geacht medelid Sermon, in zijne in de Verslagen over 't jaar 1891 medegedeelde bibliographie der Vlaamsche Vertaalen Woordenboeken, v.h. begin der boekdrukkunst tot den jare 1700. Daaronder vallen al dadelijk af de groote polyglottische woordenboeken, in dewelke er aan het Nederlandsch slechts zeer weinig aandacht is geschonken; onder hetgeen er dan nog overblijft, verdienen de zeldzaamste en ontoegankelijkste dan natuurlijk de voorkeur.
Wat de tweede vraag betreft, de wijze van uitgave zal dienen te verschillen al naar het werk dat aan de beurt komt. De oudste en belangrijkste zijn immers niet alleen woordenboeken, maar ook handleidingen om te leeren spreken, zoogenaamde vocabularen; die dienen dus herdrukt te worden en voorzien van een register, waardoor men een overzicht krijgt van al de Nederlandsche woorden die er in voorkomen. Voor de woordenboeken in engeren zin, met de vreemde taal, Latijn, Spaansch of Fransch, voorop, dient er overwogen te worden of daarbij hetzelfde stelsel zal gevolgd worden, ofwel datgene door Prof. Verdam gevolgd bij de door hem bezorgde nieuwe uitgave van Van der Schueren's Theutonista. Uwe Commissie is van meening, dat het vooralsnog niet wenschelijk is daaromtrent een vaste beslissing te
| |
| |
nemen, maar in elk bijzonder geval de zaak nauwkeurig te overwegen. Daarentegen kan wel eene algemeen geldende beslissing genomen worden omtrent de inleiding tot elk werk: daarin zal telkens het dialect en de woordenschat, het ontstaan en de betrouwbaarheid van het opnieuw uitgegeven werk aan eene grondige critiek dienen onderworpen, en verder alle mogelijke bibliographische bijzonderheden dienen medegedeeld worden. Op de geheele verzameling zou dan ten slotte een algemeen register kunnen gemaakt worden, waarin men met één blik zou kunnen zien, in welke der uitgegeven woordenboeken een bepaald woord al of niet voorkomt, en zoo omtrent zijne lotgevallen zou ingelicht worden.
Dit is, in korte trekken, het plan dat de Commissie aan de goedkeuring der Academie onderwerpt, en waarvoor zij verzoekt dat de noodige credieten zouden toegestaan worden. De verzameling zou kunnen begonnen worden met de uitgave der twee volgende werken:
1o | het Vocabulaer van Noel de Berlaimont, voor het eerst verschenen in 1511; daarvan is echter geen exemplaar bekend; het werd opnieuw gedrukt in 1542, van welke uitgave het eenig bekende exemplaar in de bibliotheek van den hertog van Arenberg te Brussel berust. |
2o | het Vocabulario para aprender Franches Espannol y Flamincq (sic) zonder naam des schrijvers bij Vorsterman te Antwerpen in 1520 verschenen. Van dit werk, waarvan het bestaan slechts kort
|
| |
| |
| geleden aan het licht kwam, berust een eenig exemplaar in dezelfde particuliere bibliotheek. |
De Commissie twijfelt niet of dit plan zal uwe goedkeuring verwerven. Er zijn al dikwijls klachten vernomen, dat de Academie alleen Middelnederlandsche werken uitgeeft; die klachten zijn wel niet volkomen billijk: de omstandigheden hebben het tot nog toe zoo meegebracht, maar dit is een reden te meer om de handen uit de mouwen te steken en te bewijzen dat ook andere uitgaven wel degelijk onze aandacht bezig houden’.
Door toejuichingen betuigt de vergadering hare instemming met het plan der Commissie tot onderzoek van het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Het voorstel zal op de dagorde der volgende zitting gebracht worden.
|
|