Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1897
(1897)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLezing.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 738]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In historiam (sic) D. Magdalenae
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ad D. Mariam Magdalenam de eius lachrimis.
Magdala dum tristi vitiorum compede vincta
Solvendam Domini te jacis ante pedes;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 739]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dumque tui defles suspensi fata Magistri,
Anxia desertis in tumuli foribus.
Quam dulces fundis lachrimas, quam nobile flumen
Nascitur ex oculi divite fonte tui.
Pactolus tali se vellet origine nasci,
Vellet et auriferi nobilis unda Tagi.
Illi etenim solum volvunt sub fluctibus aurum,
At fluit ex oculis plurima gemma tuis.
Dus een lofdicht op eenen Franschen dichter, die het leven der heilige Magdalena bezongen had. De schrijver, op wien hier gezinspeeld wordt, is niemand anders dan Remi de Beauvais, een capucijner, die een epos geschreven heeft in 20 zangen, getiteld: La Magdeleine (Tournai, Ch Martin, 1617, 746bl.). Zevecote noemt hem den grootsten dichter sedert den dood van Ronsard. Het nageslacht heeft dit gevoelen niet beaamd. Heden ten dage is deze dichter geheel en al in het vergeetboek geraakt. Paquot verklaarde reeds: ‘On peut regarder le poème du P. Remi comme le chef d'oeuvre du mauvais goût qui régnait au commencement du XVII siècle.’ Een modern criticus antwoordt: ‘Sans doute ce bon capucin flamand manqua de goût, mais non certainement d'imagination, ni même d'une certaine verve: c'est ce que prouvent les passages de son poème qu'a rapportés Viollet le Duc, p. 383-390 de sa Bibliothèque poétique. A la vérité, le style de Remi de Beauvais a plus de rapport avec celui des mystères écrits à la fin du XV s. qu'avec celui des bons écrivains de son | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 740]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
temps. Mais tout incorrect, tout bizarre qu'il peut être, on y rencontre pourtant de loin en loin des passages qui décèlent le poète et que ne désavouerait pas les plus célèbres romantiques de nos jours.’ Zevecote haalt aan als episodes, die hij bijzonder bewonderde: de scene waar Magdalena zich voor de voeten van Jezus werpt; die, waar zij treurt over Jezus aan het kruis (suspensi magistri); die, waar zij zoekt naar het lijk van den Meester. Maar wat thans voor het eerst aan den dag komt, is, dat zoo Van Zevecote Remi de Beauvais niet heeft nagevolgd, hij door dezen ten minste werd geinspireerd voor drie van zijne Latijnsche gedichten: Eleg. VI (lib I): D. Maria Magdalena deplorat Christum ad passionem euntem; Eleg. VII (lib. I): D. Maria Magdalena mortuum Christum deplorat; Sylvae lib. II: Ad Mariam Magdalenam de eius lachrimis (reeds aangehaald). Men vergelijke: Magdalena plorat Jesum ad passionem euntem en boek XV, bl. 531: Tristes pensements de Magdeleine voyant Jésus se partir pour aller à la passion: L'on ayme pour jouïr, non pour se paistre l'ame
En vain. Laissez le feu sans bois, ou est la flamme?
Separez les rameaux du tronc, où va l'humeur?
Qui produit le bourgeon? la fleur et le fruit meur?
Qu'est que l'amitié, retranchant la hantise?
Un tronc veuf de branchage: un feu qu'on desattise:
Un corps mort ou du moins privé de sentiment:
Un poisson hors de l'eau, son natal élément:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 741]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Un poussin dans le nid qui attend la bechée,
Et, en fin, un ruisseau dont la source est bouchée.
Dat gaat zoo verzen en verzen voort. Ik wil den lezer sparen, maar wensch hem nog aandachtig te maken op de volgende overeenkomst. In een apostrophe tot de Liefde roept Magdalena: Deusses tu pas m'ouvrir les portes ténébreuses
De l'Enfer pour, leans, par les sentes ombreuses
De cez mornes séjours, accompagner celuy
Qui au moyen de toy, m'a si prez jointe à luy?
Non tibi decretae dissuadeo funera mortis,
Juncta trahas fatis si mea fata tuis.
Non ego carnifices non formidabo gehennas,
Quaeque solet trepidus cuncta timere pavor.
Tout m'est dous avec toy: avec toy les supplices
Et les croix me seront toutes pures délices!Ga naar voetnoot(1)
Te lugebo truci morientem in stipite Christe.
Me gaudebo pari posse perire modo.
Maar laten wij eerst eene nauwkeurige beschrijving van de 39 fol. van het HS. gevenGa naar voetnoot(2):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 742]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eenige bladzijden zijn hier uitgerukt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 743]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 744]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 745]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 746]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 747]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik hoef er hier niet aan te herinneren hoe het treurspel, dat het licht zag in 1623, onder den titel Maria Greca, niets anders is dan de tragedie Maria Stuartia, waarvan de schrijver den titel en enkele verzen heeft veranderd: Bodel Nijenhuis heeft reeds vroeger een Gentsch HS in handen gehad, waaruit dit duidelijk bleekGa naar voetnoot(1). Men zou kunnen vermoeden dat Zevecote aan de waarheid van den Roomsch-Catholieken Godsdienst heeft getwijfeld, vóór zijn vertrek uit de zuidelijke Nederlanden, einde 1623 of begin 1624. Want toen hij in 1623 bij Wolsschate te Antwerpen zijne Maria Greca uitgaf, was hij nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 748]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Augustijner monnik en vertoefde te Brussel. Dit blijkt uit de opdracht aan Claudius D'Ongnyes, baron van Hoboken, gedagteekend uit Brussel (10 Kal. Martii 1623, Bruxellis ex nostro collegio - het collegie der Augustijnen. Zie verder opdracht van lib. I Elegiarum: Raptim ex nostro collegio 13 Kal. jun. 1623 en opdracht van lib. II Elegiarum: Bruxellis in nostro collegio 14 Kal. jun. 1623). Tot nogtoe hebben de geleerden gemeend dat het vervormen van de Maria Stuartia tot eene Maria Greca zijn oorsprong nam in de bekeering van Zevecote tot het protestantisme: Hij kon, zei men, niet langer op dezelfde wijze over de onthoofding der ongelukkige Schotsche koningin denken, toen hij van godsdienst was veranderdGa naar voetnoot(1). Deze gissing kan echter glad verkeerd wezen. De verandering kan ook hare oorzaak vinden in esthetische bezwaren, die den dichter later gingen beletten tooneelen uit het moderne of middeleeuwsche leven in Latijnsche verzen en in tragedies, bewerkt naar de voorschriften van Aristoteles, te behandelen. Wat aan dit vermoeden eenigen steun geeft, is eene nieuwe ontdekking, die wij aan ons HS. verschuldigd zijn: Zevecote heeft een treurspel geschreven over Conradijn van Zwaben, zooals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 749]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijkt uit de beschrijving hierboven van het HS. Dit treurspel is onuitgegeven; maar bij het lezen van het stuk werden wij gewaar dat de dichter heele brokken uit zijn middeleeuwsch drama heeft overgenomen, om ze in te lasschen in zijne Esther, welke te gelijk in 1623 met de Maria Greca het licht zag. Aleer wij verder over den Corradinus van Zevecote uitweiden, laten we eenige bijzonderheden volgen over de historische feiten, die in het stuk vermeld worden. Het treurspel speelt in 1268. Conradijn van Zwaben, de laatste der Hohenstaufen, wien het koningrijk Napels door erfrecht toekwam, waagde een opstand tegen Karel van Anjou, den Franschen vorst, die zijne erflanden had bemachtigd. Hij had tot bondgenooten Frederik van Oostenrijk, uit het huis van Babenberg. en vooral de Saracenen, door keizer Frederik II te Luceria overgebracht. Den 23 Augustus 1268 kwam het tot een treffen te Tagliacozzo. Conradijn werd geslagen. Hij nam de vlucht en besloot naar Sicilië over te steken: hij scheepte zich te Astura in; maar de heer van deze plaats. Johannes Frangipani, vreezende verantwoordelijk gesteld te worden door Karel van Anjou, zoo hij Conradijn liet ontsnappen, leverde den vluchteling aan den Franschman over, en den 26 October werd Conradijn met zijn vriend Frederik op de groote markt te Napels gehalsrecht. Ziedaar de gebeurtenissen, waarvan Zevecote een treurspel maakte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 750]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij leeren uit het HS. dat de dichter eerst een stuk in vijf bedrijven ontwierp. Zóó waren ook zijne Rosimunda en de Maria Stuartia. Dit was, om zoo te zeggen, een algemeenen regel, die in het begin der XVIIe eeuw door de tooneelschrijvers werd gevolgd. Men werkte naar de voorschriften van Scaliger en vooral naar die van Daniel Heinsius in zijn ‘de constitutione tragediae,’ van 1611Ga naar voetnoot(1). Bovenaan, op de bladzijden, vinden wij de eerste verdeeling:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 751]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is het eerste ontwerp: maar de hier vermelde bladzijden zijn met iets heel anders ingevuld. Bij het schrijven begon Zevecote den Corradinus op fol 15a op zijne plaats, maar gaat alleen tot op fol. 20a, verdeelt het stuk in 3 bedrijven en laat de koren weg. Ziehier de beschrijving van het HS:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 752]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 753]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens de berekening van J. van Zevecote zelf op het einde van het stuk had het treurspel 900 verzen. De dichter heeft er van afgezien het treurspel uit te geven, zooals het daar stond. Lange brokken heeft hij er echter uit genomen om ze in zijne Esther in te lasschen. In het 5de tooneel van bedrijf II, waar Conradijn en Frederik, na den slag van Tagliacozzo, besluiten te vluchten, lezen wij (fol. 17b):
Corr(adinus).
v. 1.[regelnummer]
Ah! insolentes sortis insane vices!
Quam lubrica tuum sustinet basis pedem
Infida meretrix! Quam breves scenas agis!
Quas propera tragico fine conclusit dies.
5.[regelnummer]
Quantis suaves sentibus tegis rosas,
Quantumque fellis nectari immisces tuo!
[Quo Friderice fugimus.....]
Deze verzen zijn ingelascht Esther, Actus IV, Scena 3 (bl. 142).
Het 6de tooneel begint met de verzen (fol. 17b). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 754]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Corradinus.
v. 1.[regelnummer]
O laeta semper numina! Et nunquam meis
Inimica votis!
Ook het begin van Act. II, Scen. I, Esther (bl. 122).
Het 7de tooneel Corradinus leest als volgt (fol. 18a):
Fridericus.
v.10[regelnummer]
Quid Ergo?
Corradinus.
Totus animus abjectus jacet,
Dubiisque curis pectus obsessum tenens
Quid sit timendum nescit, et tamen timet.
Talis subinde quando scintillas vomens
Incerta toto flamma discurrit polo
15.[regelnummer]
Nauta imminere grande proesagus malum
Pugnare divos pavidus, et toto aethere
Spargi fugaces siderum flammas putat.
Vidensque, tragicos agere delphines choros,
20.[regelnummer]
Tristemque coeli faciem, et infidos maris
Tumere fluctus, omen infaustum timet,
Fatique proprii augur infelix sedet.
At nube fractâ subitus erumpens fragor
Coelum, solumque turbat, et mari incubans
25.[regelnummer]
.................
Frustra rogantem coelites nautam rapit,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 755]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Coecisque miseram brevibus illidens ratem,
Fractas per aequor spargit iratum trabes.
[Ah Friderice!.....]
Alle deze verzen bevinden zich ook Esther, Act. III, Scen. 2 (bl. 130).
In het zelfde tooneel, lezen wij verder (fol. 18a):
Corradinus.
[Quaecumque suades opto].
Fridericus.
Sed tu
Simula dolores, statue terrori moderare
Cordisque luctus fronte difficileGa naar voetnoot(1) tege.
Corradinus.
Quid FridericeGa naar voetnoot(2) fronte dissimili jubes
65.[regelnummer]
Meos timoresGa naar voetnoot(3) tegere? Nequicquam facis:
Ut agilis aliquam flamma depascens domum,
Effrena fertur, vi sibi sternens viam
Jurata nullum prorsus imperium pati
Omniaque vastans obvia, et tectum et trabes
70[regelnummer]
Perfringit audax, lugubri exemplo probans
Quam vanus illam tegere tentarit labor.
Sic impotente cordis angusti sinu
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 756]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Claudi recusat, mille vulgandum modis,
Quod grande moestis ardet in fibris malum,
75.[regelnummer]
Celare curasGa naar voetnoot(1) coner incassum meas
Aliunde si frons simulet, erumpet dolor,
Mendaxque quamquam vultus affectum premat,
Se semper aliqua prodet eluctans via.
Cf. Esther, Act. I, Scen. 4. (bl. 118, IIde tooneel).
Corradinus, Scena 11, leest (fol. 18b):
Corradinus.
1.[regelnummer]
Hoc nunciabat ergo praesagus timor?
Et ille caecus mentis attonitae stupor?
[Et illa cordis tacita murmuratis
Patiens Christi?........
5.[regelnummer]
...............
........ Si reos mori velis
Tibique fusas nullus auscultans preces
Severus instes, tarda quid cessat manus?
10.[regelnummer]
Cur nos reservas hostibus sannam tuis?
Jaculare dira fulmina, aut fatum quoque
Super nocentis victores SodomesGa naar voetnoot(2) plue.
Sed parce potius nominisGa naar voetnoot(3) memor tui,
15.[regelnummer]
Et qui superbos spernis, afflictos juva.
At qui juvare renuis, o juva tamen
At si juvare renuis, innocuis pie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 757]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Parce Friderico, nullum is admisit nefas
Sed jure............
Male tutus ullam Nemesin a tergo times?
Et imminentem fatuus irrides Deum?
Qui justus ultor criminum in tuum caput
Olente foetam sulphure arrexit manum.
30.[regelnummer]
Indigne Carole! Qualis heu olim gemes,
Quando inter animas umbra damnatas sedens,
Non profuturo noxium lessu scelus
Sero dolebis poenitens, quando Deus
AEquum querelis pectus obstinans tuis,
35.[regelnummer]
Adamante multo claudet inferni fores.
Miserande! tunc proesentis occurens tibi
Imago scelleris, dente vipereo tuos
Depascet artus; [Quando......
Cf. Esther, Act. III, Scen. 4, bl. 132.
Corradinus, Act. III, Scen. 1, leest (fol. 19a): (Carolus Gaudet et Jubet adduci).
Carolus.
v. 1.[regelnummer]
O Fulgurantis sancte dominator poli
Qui me meosque patrioGa naar voetnoot(1) fovens sinu
Librata fulmina in meos hostes gerisGa naar voetnoot(2)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 758]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Quis explicare voce mortali queat,
Quae tu potente mira moliris manu?
[Tot sarracenes........
Frustra superbus triste submittens caput
Lictoris ensi, scilicet nunquam bene
15.[regelnummer]
Successit ulli, quisquis insano nimis
Stimulatus aestro sprevit invictos Deum
Contraque..... arma vesanus tulit
Testatur illud [imperi nuper mei
Manfredus occupator in medio jacens
20.[regelnummer]
Campo..............
Quid alia memorem? Mille qua surgit mihi
Exempla Phoebus, mille qua fugit, dabit.
[Testatur hoc jam Corradinus, occidat
25.[regelnummer]
Qui me meosque voluit affectos nece
Consilium
[Moderare, princeps, cordis ardorem tui]
Deze verzen komen voor Esther, act. III, scena 2, bl. 129.
Wij hebben hier dus over de 80 verzen, die van het een treurspel in het ander werden overgebracht. De nieuwe bijzonderheden, die door ons hs. aan den dag komen, werpen meer licht op de wijze, waarop van Zevecote zijne tooneelwerken vervaardigde. Het is niet wenschelijk de enkele onuitgegeven lyrische gedichten die in het hs. nog voorkomen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 759]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier op te nemen, evenmin als grootere fragmenten uit den Corradinus. Ten eerste zijn de bladzijden zoo slordig geschreven dat zij op vele plaatsen heelemaal onleesbaar zijn; ten tweede mogen we niet vergeten dat wij met werken uit de jeugd van onzen dichter hebben te doen, stukken die hij zelf heeft veroordeeld. Het hierboven vermelde zal echter volstaan om te bewijzen dat het nieuwe handschrift niet geheel van alle belang is ontbloot, maar integendeel allerlei belangrijk nieuws bevatGa naar voetnoot(1). Leonard Willems. |
|