Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1897
(1897)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBibliographische aanteekening.De heer Th. de Decker, vrederechter van het kanton Temsche, lid van den oudheidkundigen kring des Lands van Waas, schonk aan de Bibliotheek der Koninklijke Vlaamsche Academie een exemplaar van zijn geschiedkundig boek over Jan-Frans van de Velde, den ‘eximius’ van Beveren (Waas), aldaar in 1743 geboren en in 1823 overleden. Ik heb de eer, dit verdienstelijk werk aan mijne geachte medeleden ter lezing aan te bevelen. Het is eene monographie, in menig opzicht van groote waarde voor wie de Belgische geschie- | |
[pagina 721]
| |
denis van de laatste jaren der voorgaande en van het eerste tijdstip der negentiende eeuw wil doorgronden, vooral in hetgeen op de oude Hoogeschool van Leuven en op de kerkelijke toestanden alhier, betrekking heeft. Het is uit monographieën dat de algemeene geschiedenis wordt opgehaald en samengezet. Het onderhavig boek is een gedenkteeken door een edelhartigen naneef aan zijn roemwaarden oud-oom gewijd. Doch elk die in onze vaderlandsche glorie belang stelt, zal zich in dat werk verheugen en zal den schrijver geluk wenschen, want uit dat werk zien wij een groot man oprijzen, wiens naam en beeld men in ons geschiedenisboek niet mocht laten verduisteren. Met naarstige zorgvuldigheid en ten koste van vele en moeilijke opsporingen is alles, wat verspreid was of weggesloten en verborgen lag, bijeengezocht en in het licht gesteld. De goed geschreven vertaling der Latijnsche autobiographie van den verdienstelijken man gaat vergezeld van eene menigte onuitgegeven documenten, brieven, aanteekeningen, handschriften, uit zijne nalatenschap overgebleven en die, samen genomen, belang opleveren voor de geschiedenis van zijnen tijd. Wij behoeven enkel de twee jaartallen te vermelden welke de werkdadige tijdruimte van zijn leven insluiten, 1772, 1816, om de herinnering aan allerlei beroerten in den geest te roepen. | |
[pagina 722]
| |
Gedurende de twintig laatste jaren van haar bestaan, verpersoonlijkt Van de Velde het worstelend leven der oude Leuvensche Hoogeschool, aan dewelke wij hem het ambt van bibliothecaris, leeraar, Rector Magnificus, President van het groot College van den H. Geest zien bekleeden. Zijne rechtgeloovige leering kostte hem vervolging en levensgevaar; tot driemaal toe werd hij van zijn leeraarsambt ontzet, en de laatste maal, in 1788, kwam er een vonnis van tien jaren ballingschap bij; de tijdsomstandigheden echter verkortten het op een enkel jaar. Zijn eerste misdrijf was geweest, leerstelsels te hebben verdedigd in zake huwelijksbeletselen die wèl door den Paus bekrachtigd werden maar, met de gedachten van den keizer niet strooktenGa naar voetnoot(1); zijn tweede misdrijf bestond in zijn moedig optreden om de aloude rechten en wetten der Hoogeschool, door den keizerlijken willekeur miskend en geschonden, te handhaven. Kort van duur was de zege door Van de Velde nadien, in 1793, behaald, toen hij eindelijk, met zijne medegezanten bij de conferentie van Brussel, bekwam dat de Universiteit als vrije Brabantsche Gemeente herkend werd. | |
[pagina 723]
| |
In November 1797, onder de Fransche overheersching, werd tegen hem eene nieuwe veroordeeling uitgesproken, ditmaal tot vervoer naar Cayenne: ‘Le Directoire exécutif... Considérant que le nommé Van de Velde, ex-président, etc, est l'auteur d'un pamphlet intitulé: motifs de conscience qui empêchent les ministres du culte catholique à faire la déclaration exigée par la loi du 7 Vendémiaire an IV, qu'il est reconnu comme un ennemi acharné du gouvernement français, et que par son influence il dirige et maintient les autres ministres du culte dans la désobéissance aux lois, arrête... le nommé Van de Velde sera déporté.’ Zoo ging men om met de edelste vertegenwoordigers onzer nationale overleveringen; noch rechtzinnige overtuiging noch plichtgevoel noch geweten mochten helpen, evenmin de luister van geleerdheid en kunde.. ‘sera déporté.’ Van de Velde gelukte erin te ontsnappen; voortvluchtig zwierf hij in Duitschland om en maakte zijn ballingschap dienstbaar aan zijne studiën; ja, daar ontwierp hij eene algemeene geschiedenis der Hervorming, een overgroot werk, dat zijnen naam in de letterwereld zou vereeuwigd hebben, hadden de omstandigheden er de uitgaaf niet van belet. Uit de nalatenschap van Mgr. De Ram kwam het naar de Koninklijke Bibliotheek van Brussel over. Het bestond uit eene groote hoeveelheid opeengestapelde stukken welke Prof. Scheler | |
[pagina 724]
| |
met de nauwstgezette zorg onderzocht en in bundels rangschikte. Thans vindt men het gansche werk, onder den titel van Apparatus Melanchtonianus gebonden in acht zware folianten. In vijf en twintig steden van Duitschland had Van de Velde opzoeklngen gedaan en kopij genomen van ontelbare handschriften. De onvermoeibare navorscher en schrandere verzamelaar liet zich bij het afmeten van den ontzaglijken arbeid, vóór welken hij stond, niet afschrikken. In een brief aan den hertog van Saxen-Gotha, die hem op zijne aanvraag eene verzameling handschriften naar Dresden had gestuurd, schrijft hij over ‘ces courses, certainement très laborieuses pour son âge et qui le mettent dans des dépenses très considérables. Mais iacta est alea’. Het is begonnen, 't moet voort. Prof. Scheler heeft in 1867 de geleerde wereld eerst met den reusachtigen arbeid van onzen Van de Velde bekend gemaakt door eene reeks artikelen, medegedeeld aan het Duitsch tijdschrift Serapeum. Wat Scheler nopens de strekkingen van het werk beweert, wordt door De Decker weerlegd. Uit beiden blijkt dat de Apparatus overvloedig rijk is aan kostelijke bronnen voor de innige kennis der personen en gebeurtenissen in Duitschland, tijdens de omwentelingen der 16de eeuw. Wat voorgaat zal ons doen besluiten dat er tusschen de verschillende ambten, welke de Eximius Van de Velde aan de Hoogeschool bekleedde, geen enkel was geweest waar hij zoo bekwaam | |
[pagina 725]
| |
en zoo genegen kon toe zijn als dat van Bibliothecaris, hem in 1772 toevertrouwd. Hij was een dier Bibliothecarissen die hunne gewichtige bediening tot den hoogsten rang van aanzien en onderscheiding weten te verheffen. Aan zijn bestuur alleen heeft de Bibliotheek der Hoogeschool hare voorbeeldige inrichting in haar luisterrijken bloei te danken gehad. Als Bibliothecaris vroeg en bekwam hij, om over de belangen der Bibliotheek te handelen, een gehoor bij Keizer Jozef II; als Bibliothecaris is hij bekend gebleven in de geschiedenis der Belgische Bibliographie; ook, nog in 1816, dacht men er aan, in Leuven en tevens in Gent, hem tot het bestuur der Stadsbibliotheek te roepen; doch hij wees elk aanbod van de hand: ‘Je n'ai pu répondre à cette offre, de la ville de Louvain, à raison de mon âge trop avancé. Si l'ancienne université eût été rétablie, j'aurais sans difficulté repris toutes mes fonctions académiques; c'eût été un devoir de ma part.... J'ai encore plus de raisons de ne pas me rendre à Gand...’ De Koninklijke Bibliotheek te Brussel is in bezit van den Liber actorum Bibliothecoe, door Van de Velde begonnen zoohaast hij in bediening was getreden. Dat de Fransche Omwenteling, door de Bibliotheek der Leuvensche Hoogeschool te plunderen, meteen de vruchten van zijn werk had verwoest, zou hem dus niet hebben teruggehouden te herbegin- | |
[pagina 726]
| |
nen, indien maar zijn duurbare Hoogeschool zelf in het leven werd teruggeroepen. Het is zeker, als geleerde en als wetenschappelijk man zou Van de Velde zich tot den hoogsten rang van roem hebben verheven, ware de tijd hem gunstiger geweest; maar hij beleefde de geweldige dagen van omwentelingen die aan kunsten, wetenschappen en letteren geen vreedzame woonstede laten, geen vrije en veilige ontluiking gunnen. Anderszins, die fel beroerde tijden brachten gebeurtenissen aan in welker midden, bij worsteling, standvastigheid, taai volharden, zijne zielegrootheid glansrijk uitblonk - het hart van een held in een Vlaamsch priester-karakter. Van de Velde twijfelde er geen oogenblik aan: zoohaast de Fransche Overheersching de rechten der Universiteit miskende en haar tot gehoorzaamheid wilde dwingen aan decreten, op haar geenerwijze toepasselijk, begreep hij dat men haar het leven onmogelijk wilde maken, maar dat men, van de uitkomst zeker, haar eerst nog de gelegenheid aanbood, zich te verlagen en te verloochenen. Dan sprak Van de Velde gansch zijn kloekmoedig hart uit in die woorden, welke de geschiedschrijver der Hoogeschool, het openbaar testament der Alma Mater noemt. ‘Is er hoop, schreef hij, de Hoogeschool te redden, met aan de decreten te gehoorzamen? Dat zal niemand aannemen. En waar zou het ons mogelijk zijn te blijven staan op den weg der schul- | |
[pagina 727]
| |
dige toegevendheid? Tot welke schanddaden zullen wij niet voortgedreven worden? Moeten wij vergaan, laat ons den doodslag ontvangen, rechtstaande tot verdediging van ons geloof en onze oude, eerlijke christene zeden. Deze glorie, in den dood gewonnen, siere de grafstede onzer Universiteit, dat zij niet bij lafheid maar onder de slagen harer vijanden, vijanden ook des Geloofs, gebroken, niet gebogen, nederviel... Ruptam non flexam concidisse.’ Met dit heerlijk slotwoord eindigt de Hoogeschool haar glorierijk leven dat, vier eeuwen gedurende, zooveel luister over ons vaderland, zooveel licht over de katholieke wereld had gespreid. Wel mocht dat woord gesproken worden door haar ridderlijken verdediger die de laatste op de bres stond, die de laatste door den vijand getroffen werd en die de laatste in zijn hart de vonk van hoop in een mogelijk herleven bewaarde. In een geschiedkundig boek van een Waalschen priester vind ik de treffende, edele woorden van den Vlaamschen Van de Velde welsprekend aangehaald, doch - van waar ze komen wordt niet gemeld.... Den 25 October 1797 werd de afschaffing der Hoogeschool voltrokken bij besluit van het Centraal bestuur van het Departement der Dijle. Weinige dagen nadien, gelijk wij hooger meldden, bevond Van de Velde zich in Duitschland, ver van ‘le ministre de la Police Générale, chargé d'exécuter le présent arrêt de déportation’. | |
[pagina 728]
| |
Van de Velde keerde, ten jare 1803, in zijn geboorteland terug, als een schipbreukeling wiens goed op zee vergaan was. Voortaan, ver van het gewoel der wereld, zou hij zijne dagen besteden aan het voortzetten van begonnen of ontworpen boeken. Zijne gezondheid overigens, door ongelukken en tegenspoed geschokt, bij het óndergaan der geliefde school met wier leven hij zijn leven vereenzelvigd had, bij vervolging en ballingschap, vroeg naar rust en naar stilte. Rust en stilte werden echter eerlang onderbroken; en zichier in welke omstandigheden: Het was in 't jaar 1811: Napoleon op het hoogste van zijne macht, zijn geluk, zijne hoop... Te Savona bleef de Paus Pius VII gevangen gehouden. Hij weigerde de bullen van instelling te geven voor de talrijke openstaande bisdommen van het keizerrijk. Wat vermocht de keizer daar tegen? En nochtans, daar moest in voorzien worden: het was iets dat tegenviel, dat verstoring bracht in de kerkelijke organisatie des Rijks; en dit misnoegde en vernederde den grooten Keizer. Nu, het middel om alles goed te brengen was gevonden: Napoleon zou een nationaal concilie bijeenroepen dat de wijze kon aanduiden om de aanstelling der Bisschoppen te doen, zonder tusschenkomst van het Pauselijk gezag, indien de Paus bleef weigeren de Bullen te verleenen. De bisschoppen van Frankrijk en Italië werden dus uitgenoodigd om den 9 Juni te Parijs in nationaal | |
[pagina 729]
| |
concilie te vergaderen. Twee en negentig bisschoppen kwamen saam. Zij zagen te Parijs de oogverblindende glorie van den almachtigen monark. Den 9 Juni had de doop van den koning van Rome plaats. De bisschop van Gent, Mgr. de Broglie, eischte van den oud-professor van Leuven dat hij hem naar het Concilie als zijn theologant zou vergezellen. ‘Gij alleen, en geen ander, kunt mij daar dienstig zijn. Nul ne peut vous remplacer... Je me croirais coupable devant Dieu en ne vous amenant pas avec moi’. Prins de Broglie noemt zich zelf ‘tam levis armaturae miles quant à l'érudition’. Hij smeekt den geleerde ‘d'ouvrir le vaste répertoire de science ecclésiastique, de droit canonique acquis par de longues lectures et conservé par une mémoire inouie’. Zich tot de reis en den strijd bereiden was al wat er te doen stond. Onmiddellijk was Van de Velde aan het werk om de wapenen te smeden, waarmeê zijn bisschop de keizerlijke plannen zou in duigen slaan. Te Parijs, in de bibliotheek van St.-Sulpicius en in de Keizerlijke bibliotheek, zette hij onverpoosd zijn geleerden arbeid voort. Doch, wat zal het helpen? Valt er aan te denken dat Napoleon zijne negentig bisschoppen zou, onverrichter zake, laten uiteengaan en de stoutste zijner pogingen laten verijdelen? Wie zou hem durven dwarsboomen? En zou die grootsche plechtigheid en praalvertooning niets dan eene vernederende neerlaag aanbrengen? Neen! dat was in de verste verte door hem noch door de zijnen te voorzien. | |
[pagina 730]
| |
En toch! dat heeft onze Vlaming van Beveren-Waas hem te smaken gegeven. In de eerste algemeene zitting hoorde men eene boodschap van den Keizer voorlezen De tweede algemeene vergadering werd gehouden den 10 Juli. Bij de voorbereidende werkzaamheden nam de invloed van den bisschop van Gent toe van uur tot uur; de bisschoppen van Bordeaux, Boulogne, Troyes en Doornik stonden hem ter zijde. Nu hoorde het zoogezegd concilie het verslag der commissiën, dat, aan Mgr. de Broglie toevertrouwd, het werk van Van de Velde was. Beurtelings spraken de kerkgeschiedenis, de decreten der conciliën, de godgeleerdheid, het Kanoniek Recht, de Schriftuur er afdoende en beslissend de verklaring uit dat het concilie onbevoegd was, om eene andere wijze tot aanstelling der Bisschoppen, te weten zonder tusschenkomst van het Hoofd der Kerk, te bestemmen en te regelen; zoo helder en zoo krachtig, zoo volledig en gegrond, zoo doorslaande was de bewijsvoering, dat al spoedig de overgroote meerderheid hare instemming liet blijken, waarop de voorzitter, beducht voor den toorn des keizers, plotseling de zitting hief en er eene nieuwe bepaalde voor den 12 Juli. Doch den 11 Juli reeds werd door keizerlijk bevel het nationaal concilie ontbonden en nog denzelfden dag werden Mgr. de Broglie en zijn theologant aangehouden en aanstonds naar de staatsgevangenis van Vincennes vervoerd. Hetzelfde lot ondergingen de bisschoppen van Troyes en Doornik. | |
[pagina 731]
| |
Het was in de vergaderlng waarop Mgr. de Broglie aan de keizerlijke plannen den genadeslag gaf dat hem door 's keizers vertegenwoordiger, bij wijze van onderbreking, werd toegesnauwd: ‘ce n'est pas vous qui parlez, mais c'est ce chien de flamand que vous avez derrière vous.’ Spijt, woede, verachting, wraakzucht zou men bij stroomen uit die woorden persen!... Maar ook, wat beleediging voor den grooten keizer! Niets meer stond den zegerijke nu in den weg, en ziet! een tiental laatdunkende, koppige priesters, in wier midden een lompe Vlaamsche kwaadstoker zich tracht te onderscheiden, bederven den geest zijner vergadering en snijden den pas hem af naar eigenmachtig bestuur van de Kerk in zijn rijk! Het zou hem zoo veel schooner gestaan hebben, den knoop los te maken dan met het zwaard des gewelds door te hakken... Nu, ze zullen 't boeten! Geleerdheid? Waarom dient hunne geleerdheid den keizer niet en de hooge belangen des Rijks?... Plicht en waarheid? Voorwendsels om oproerigheid en dwarsdrijverij te wettigen... Menigmaal, toen de Eximius over het berucht Nationaal concilie sprak, vond hij er vermaak in, den toon en de gebaren na te bootsen waarmeê de hooger aangehaalde woorden werden uitgebracht, en zijne brieven aan bijzondere vrienden dragen meermalen zijn handteeken met dien toenaam volledigd: Jan Frans Van de Velde, ‘chien de flamand’. Een tijdje later zal een gansche jonge hoop | |
[pagina 732]
| |
‘chiens de flamand’, zal gansch het Seminarie van Gent, den almachtigen keizer nogmaals doen ondervinden dat er toch altijd nog iets op aarde is, dat voor hem niet buigen zal. Omtrent vier maanden werden de gevangenen au secret gehouden en slecht behandeld. Daarna zag Van de Velde zich tot verblijfplaats in ballingschap de stad Rethel aangewezen. In de lente van 1814 mocht hij Rethel verlaten om naar het vaderland terug te keeren. ‘Den 5 Mei, zeggen zijne aanteekeningen, kwam ik te Beveren, waar ik met veel blijken van vreugd ontvangen werd. Bevernam appuli, magna laetitioe significatione exceptus’. Elders beschrijft hij breedvoeriger zijne feestelijke intrede te Beveren, en in dat verhaal treft ons de volgende bijzonderheid: ‘Aan den ingang der kerk vond ik Jan-Frans de Rop, mijn doopkind, gedragen op de armen zijner minne en met een palmtak in de kleine hand. Ik nam het palmtakje aan en gaf het aan zijn zusterken, Maria-Francisca, die daar nevens stond. Het was de eerste maal dat ik mijn klein-neef en doopkind zien en omhelzen mocht. Die ontmoeting deed mij de tranen in de oogen komen’. Ik geloof het goed: er is daar eene verrassing, die ineens en te gelijk de gevoeligste snaren des harten raakt! Hij, die den inval had, dit tooneeltje saâm te stellen, bewees, het menschelijk hart goed te kennen. | |
[pagina 733]
| |
Nog nauwelijks was Van de Velde in zijn vaderland terug, of hij keerde de oogen naar Leuven, waar hij de oude Hoogeschool wilde herinrichten. Reeds den 18 Mei bevond hij zich in de stad der Alma Mater om met zijne oud-collega's over zijn geliefkoosd ontwerp te onderhandelen. Hij zelf ontving, met den heer Van Audenrode, de volmacht om bij de bevoegde overheden de herstelling der Leuvensche school te bespreken en te bewerken. Straks (6 Juni 1814) zien wij hem in gehoor ontvangen bij baron Vincent, dien de bondgenooten aan het hoofd van het landsbestuur hadden gesteld, en (reeds in Augustus 1815) bij Z.M. Willem van Nassau, aangeduiden koning; intusschen had hij zich gewend tot Frans II, keizer van Oostenrijk, en tot Pius VII, als zijnde beiden de opvolgers van de eerste stichters der Universiteit. Hoe opgebeurd was zijne hoop! Reeds onderzocht hij te Leuven wat er nog overbleef aan werktuigen van physica, scheikunde, heelkunde enz. Het koninklijk besluit van 25 September 1816, waarbij het hooger onderwijs voor België werd geregeld, verijdelde zijne pogingen, die, hoe min ook met de gewenschte vrucht begunstigd, van bewonderenswaardige toewijding en standvastigheid getuigen. Teleurgesteld en ontgoocheld, bleef de edele grijsaard niet in moedeloosheid ledig; maar onverwijld sloeg hij de handen aan het uitvoeren van zijn sedert jaren opgevat ontwerp, eene volledige | |
[pagina 734]
| |
geschiedenis der provinciale kerkvergaderingen van België te vervaardigen. Van zijne SynopsisGa naar voetnoot(1) verscheen in 1822 het derde lijvig boekdeel. De schrijver sluit met deze, woorden: ‘niet zonder vermoeidheid, in deze onze gevorderde levensjaren, hebben wij den eindpaal van ons werk bereikt... Laus Deo’ Van dit hoogst verdienstelijk en belangrijk werk zeî de Spectateur Belge: ‘C'est le fruit d'une longue vie consumée dans l'étude. L'auteur a dû faire d'immenses recherches.. L'état politique et ecclésiastique de la Belgique depuis environ deux siècles et demi y est décrit avec beaucoup d'exactitude’. Ook is dat werk niet verouderd en het heeft, na zoo vele studiën op geschiedkundig terrein, niets van zijne waarde verloren. Ten jare 1811 had de eximius Van de Velde, met tegenzin en ondanks zijn bijna zeventigjarigen ouderdom, zijn afgezonderd en stil werkzaam leven verlaten om zijnen bisschop naar Parijs te volgen; het was de plicht die het hem gebood. Sedert zijnen laatsten terugkeer in Beveren beproefde zijn bisschop nogmaals hem uit zijne eenzaamheid te trekken om in zijn bisschoppelijken raad te Gent met hooge waardigheden en eerambten zijne verdiensten te vergelden en zijne loopbaan te bekronen. Van de Velde bedankte. Eere-kanunnik der Cathedraal van Sint-Baafs benoemd, bleef hij te | |
[pagina 735]
| |
Beveren zijne laatste levensjaren in edele rust genieten, met hart en geest zoo ver van de wereld, alsof hij nooit hare stormen en strijden hadde gekend, alsof hij aan de gebeurtenissen des tijds immer vreemd ware geweest, alsof hij geenen naam van eenige beteekenis droeg. Bezorgd met de noodlijdenden zijner gebuurte, die hij van hut tot hut ging bezoeken, en met de opvoeding en het onderwijs der arme kinderen, die allen hem kenden en lief hadden, getrouw aan zijne dagelijksche godvruchtige wandeling naar het heiligdom van Gaverland, verbleef hij onder de landelijke bevolking, door allen geëerbiedigd en bemind om zijnen vaderlijken omgang met iedereen, om zijn milde goedheid, om den adel zijner ziel die in gansch zijn uiterlijke doorstraalde. Wel wisten de landslieden eenigszins wat er over hem uit verleden jaren verhaald werd; maar over zijn lijden in gevangenis en ballingschap, over hetgeen zijne pen had teweeg gebracht, over teleurstelling of zege in zijn worstelend leven, daar hoorde zelfs zijne naaste omgeving in zijne laatste jaren hem niet meer over uitweiden. Het was als had hij een zekeren schroom, die angstige en beslissende oogenblikken te herleven, toen hij zelf met alles waar zijne ziel aan kleefde in doodsgevaar stond. Dit alles was zoo pijnlijk grievend geweest en daar was zooveel goeds onwederroepelijk in verloren gegaan, dat het niet tot die lotgevallen behoort waarvan het woord gewaagt: olim et hoec meminisse juvabit. Geen zege had zijn heldhaftige pogingen bekroond... De | |
[pagina 736]
| |
neerlaag van Napoleon op het concilie van Parijs, had, ja, eene kerkscheuring belet; was, ja, eene groote gebeurtenis van glorieus herdenken, maar zijne priesterlijke nederigheid herinnerde die slechts in algemeene bewoordingen: ‘welke diensten ook in de zaak van het Concilie ik kan bewezen hebben...’
Dit verslag, saâmgetrokken uit het breedvoerig werk van den heer De Decker, bewijst, meenen wij, dat onze vaderlandsche geschiedenis, in de laatste honderd vijftig jaren, een groot man meer telt dan velen wel wisten; en dus, dat de schrijver dezer hoogst belangrijke monographie, al miste zelfs zijn boek de voorname hoedanigheden welke het nu onderscheiden, zich toch verdienstelijk zou hebben gemaakt met den Vlaming te verheerlijken, die niet alleen door zijne verbazende geestvermogens en door de uitgestrektheid en blijvende waarde zijns arbeids, maar tevens door de zielegrootheid, gebleken in strijden waarbij de grootste belangen op 't spel stonden, verdiend heeft onsterfelijk in onze nagedachtenis te leven. Dr H. Claeys. | |
Dagorde.De rekening over het dienstjaar 1897, namens de Commissie van Rekendienst voorgelegd, wordt goedgekeurd. | |
[pagina 737]
| |
De vraag, door de Gentsche afdeeling van het Nederlandsch Verbond gestuurd aan de Academie om zich te doen vertegenwoordigen bij het te Gent ingerichte comiteit, dat tot doel heeft een standbeeld op te richten voor Jan-Frans Willems, wordt tot de volgende vergadering verdaagd. De heer bestuurder sluit de zitting te 4 uren. |
|