Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1897
(1897)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |||||||||||
Lezing.
| |||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||
graaf van Arenberg, die haar in hare noodwendigheden ter hulpe kwam. De vrouw, die wij bedoelen, was niet enkel iemand van rang en aanzien, maar tevens van geleerdheid, eene schrijfster, eene dichteres, namelijk Catharina Boudewyns, weduwe van Nicolaas de Zoete, secretaris van den Raad van Brabant. Geen enkel Vlaamsch dichter uit haren leeftijd heeft meer dan zij aanspraak op eene bladzijde in het guldenboek onzer nationale letterkunde, waarvan onze Koninklijke Academie eerlang de uitgave gaat beginnen. Ofschoon hare gedichten onderscheidene uitgaven tellen, zijn zij thans ongemeen zeldzaam geworden, wat bewijst dat ze vele lezers vonden. In 1850 had Professor Serrure het genoegen een afdruksel der eerste uitgave er van terug te vinden, 't welk op de veiling zijner boeken 135 frank betaald werdGa naar voetnoot(1). Met de meeste heuschheid verstrekte de beroemde boekenliefhebber ons het bundeltje ter leen, en naar aanleiding dezer mededeeling schreven wij een opstel, dat, in 1852, te Arnhem, van de pers kwamGa naar voetnoot(2). | |||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||
Sedertdien verloren wij de dichteres nimmer uit het oog; wij verzamelden al wat onze navorschingen ons over haar deden ontmoeten, en zoo bevinden wij ons thans in staat onzen vroegeren arbeid te hernemen en te volledigen. Het dient nauwelijks vermeld dat wij met deze onderneming geen ander doel beoogen dan, naar gelang van ons vermogen, bij te dragen om de verdienstelijke Vlaamsche vrouw meer algemeen te doen kennen en waardeeren. Ondanks onze vlijtige nasporingen zijn wij er niet in gelukt, bijzonderheden over de eerste levensjaren van Catharina te ontdekken. Stellig behoorde zij tot de aanzienlijke ambtenaarsfamilie Boudewyns, uit Brussel. Onderscheidene leden uit dit huis vervulden betrekkingen bij het Staatsbestuur, als Jan Boudewyns, griffier van den Geheimen Raad van Brabant, in 1531, en Ieronimus Boudewyns, griffier van denzelfden Raad, in 1565. Catharina Boudewyns trad in den echt met eenen zoon van goeden huize, meester Nicolaas de Zoete, zoon van meester Lodewijk de Zoete, in 1525 secretaris van den Geheimen Raad des Keizers, en van Mathilde van Moerssel. Nicolaas de Zoete telde drie zusters, te weten: Catharina, echtgenoote van Joris Pesquear; Izabella, echtgenoote van Jan van de Wiele, en Francisca. echtgenoote van meester Peeter van Orssele. Ten jare 1558 werd hij verkoren tot gewoon secretaris van den Raad van Brabant, eene betrek- | |||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||
king welke hij tot 1584 vervulde, toen hij overleed. In zijn ambt werd hij door zijnen zoon Philip de Zoete vervangenGa naar voetnoot(1). Wijlen onze vriend en collega Karel Stallaert heeft Catherina's handteekening teruggevonden en er een fac-simile van medegedeeldGa naar voetnoot(2). Uit haar schrift blijkt het duidelijk dat zij eene verzorgde opvoeding genoot. Hare letters zijn goed gevormd en duidelijk uitgedrukt. Zwierig en net zijn de pennetrekken waarmede haar naam aanvangt, en de krullen - de paraphe - waarmede hij eindigt, getuigen mede van de vastheid harer hand. Weinige Staatsmannen en geleerden uit die dagen bedienden zich van een meer karakterisch handmerk. Behalve hare moedertaal verstond zij het Latijn, het Fransch en het Spaansch, 't welk destijds in België veel gesproken werd; zij was zeer belezen in den Bijbel en de gewijde geschiedenis. Ook op het gebied der toonkunst scheen zij geene onbekende te wezen. In hare gedichten vertoont Catharina Boudewyns zich aan ons als eene godsdienstige, deftige, beminnelijke vrouw, door eene vereeniging van geestesen gemoedsgaven buitengemeen merkwaardig. Met | |||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||
hart en ziel was zij aan de Catholieke Kerk verknocht. Niet om als dichteres te schitteren, maar veeleer om hare geloofsverwanten te onderwijzen en te versterken in den godsdienst, voerde zij de pen. Zoo oprecht was hare nederigheid, dat zij zich aanzag niet als eene dichteres, maar bloot als eene rijmschrijfster, in de poëzie volstrekt oningewijd. ‘Ick bekenne ootmoedelyck, zegt zij, dat ick die conste (der Rhetorycken) nyet en hebbe, maer ick hebbe simpelyck devotie ende geestelycke woorden (zoo den Heere mij die, door zijne gratie inneghegeven heeft) ghestelt naer die toonen van de weerlycke Liedekens.’ In deze overtuiging zegt zij tot den lezer: ‘Wilt dit boecksken nyet curieuselyck ondersoecken, maer devotelyck met aendachtigheyt lezen oft singhen.’ Met haren gemaal beleefde zij, te Brussel, de sombere dagen der burgerwoelingen. De Calvinisten hadden er zich meester van het gemeentebestuur gemaakt, en bedreven tegen de Catholieken of Koningsgezinden menige geweldenarij. Onderscheidene kerken en kloosters werden ingenomen en verwoest. Zekeren dag brak het grauw, bij middel van ladders, in Sinte Goedele en sloeg er alles aan stukken. De kerken van Sint Nicolaas, Sinte Catharina, Sinte Elizabeth en andere nog ondergingen hetzelfde lot. Ook de huizen der catholieke burgers werden niet gespaard. Daarop werd de uitoefening van den Roomschen eeredienst vanwege het gemeentebestuur verboden, op straf van | |||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||
verbanning of van andere exemplaire punitiën, gelijk men het noemde. De parochiekerken werden gesloten, ter uitzondering dergene, die ter beschikking der Calvinisten gesteld waren. Ook de feestdagen der heiligen werden afgeschaft, en aan de schoolmeesters en schoolmeesteressen gaf men bevel geen anderen catechismus uit te leggen dan den catechismus der Calvinisten, anders gezegd van HeidelbergGa naar voetnoot(1). In het klooster der Magdalenazusters werd er in het geheim dienst gedaan, doch dit kwam weldra aan het licht, doordien er soms tot drie en vierduizend menschen in de nabijheid van dit godshuis bemerkt werdenGa naar voetnoot(2). Een nieuw nog strenger verbod volgde op de overtreding. Te midden dier vervolgingen en gevaren zocht onze Catharina Boudewyns troost in den godsdienst en afleiding in het beoefenen der letterkunde. Aanvankelijk vervaardigde zij eene vertaling van een werkje over de Bescheidenheid van den Italiaanschen kanselredenaar de Fermo. Dit werkje, oorspronkelijk in het Italiaansch opgesteld, was onmiddellijk in het Spaansch overgezet geworden. Onze vrouw bracht het, op de Spaansche vertolking, in 't Vlaamsch over. Zij liet het onder den volgenden titel uitgaan: | |||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||
Een schoon tractaet, sprekende vander excellenter Deucht der Discretien, seer nootelijck en profijtelijk voor alle menschen die begeeren te comen oft te geraken totter Christelijcker perfectien oft volmaectheyt. Gemaeckt bij den Eerweerdigen Vader in Gode Heere Seraphin de Fermo, in zijnder tijt een excellent gheleert Predicant. Terst getranslateert wt den Italiaensche int Spaensche, en nu corts getranslateert wten Spaensche in onser Nederlantsche Tale. Met privilegie der Con. Majest. Geprint inde Princelijke stadt van Brussele, bij Michiel van Hamont, gezworen Boeckprinter, woonende opde Pongelmerct, oft men vintse te coope onder het Stadthuys. Anno 1568, in-12 van 86 bladzijden, zonder de opdracht. De vertaling is opgedragen ‘Aen die Eerweerdighe Vrouwe ende seer discrete Religieuse, Vrouwe Barbara Tasse, Abdisse des cloosters ende convents vander Cameren, bij Bruessele.’Ga naar voetnoot(1) De opdracht luidt aldus: ‘Eerweerdighe Vrouwe om dieswille dat ick uwer Eerweerdigheyt kenne te wesen, eene liefhebberse van allen gratien ende deuchden, ende dat cortelinghe tot mijnen handen ghecomen is een excellent boecxken (int Spaensche) sprekende van der nootelijcker Deucht der Discretien, zoo | |||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||
hebbe ick het selve (metter gracien Gods, die mij u arm dienersse daer inne heeft behelpelijck geweest) getranslateert wten Spaensche in onzer nederlantsche tale, d'welck ick uwer Eerweerdicheyt in alder ootmoedicheyt presentere ende dediere wt goeder oprechten herten ende affectien, uwer Eerweerdicheyt biddende (in recompense van den arbeyt die ick daer inne gedaen hebbe) mijnder altijt willen ghedachtich te zijne in u devote en vierighe ghebeden.’ Het boekje was goedgekeurd geworden door ‘meester Laureys Metsius, licentiaet in der Godheyt, ende deken der kercken collegiale van Sinter Goedele, binnen Bruessele’ den laatsten Maart 1567. Doch, vertalen was beneden de verdiensten van Catharina Boudewyns. De vrouw bezat al de hoedanigheden van geest en hart om de dichtkunst te beoefenen. Met bijval tokkelde zij dan ook de Vlaamsche lier, zooals wij gaan bewijzen. Reeds tijdens het leven van haren gemaal schreef zij verzen. In haar boekjen, waarover wij aanstonds zullen handelen, leest men een gheestelyck Liedeken, gedicht als joncvrou de Zoete hadde gebroken haer been, 1575. Zij schreef spelen van zinne, welke in de Brusselsche Kamers van Rhetorica als tusschenbedrijven werden opgezegd. Twee dezer stukken komen in haar boekje voor; zij zijn aldus aangewezen: ‘Hier nae volgen spelen van sinnen ende gheestelyck dialogus van den Bruydegom | |||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||
ende Bruyt in der Cantycken, ghedicht bij de voorscreven Ioncvrou ende ghespeelt ter Cameren (bl. 122-132); ‘een ander schoon spel van Sinne te weten: Liefde ende Eendrachticheyt beclaghende desen dierlijcken tijt, 1586.’ De knevelarijen, die de Catholieken te verduren hadden, vervulden haar met droefheid en tevens met gramschap. Met moed bestreed zij de Calvinisten, wie zij, waar het pas gaf, hare hekelroede deed gevoelen. In haar boekje vindt men nu ‘Een Liedeken gedicht doenmen te Bruessel gheen Misse doen en mochte’ (bl. 61) dan ‘geestelijcke veersen gedicht op het woort: latere Jerusalem, enz., doenmen de vaste int heymelyc hiel, als te Bruessel gheen Kercken en waren voor de catholycken en die goede Borghers menighe traenen weenden’ (bl. 145); dan weer ‘een gheestelyck refereyn, gedicht op het woort: haec est dies quam fecit Dominus, als de catholijke geen kercken en hadde’ (bl. 151); eindelijk ‘een vers gedicht op Asscensionis dach, doen de catholycken geen kercken en mochten hebben’ (bl. 159) In die woelige dagen waren er in onze gewesten tal van zedelooze liederen in omloop, in welke ook de priesters, monniken en nonnen bespot en verguisd werden. Onze dichteres zocht den verderfelijken invloed dezer gezangen tegen te werken met het volk stichtelijke en godsdienstige liederen te bezorgen. Op melodieën van wereldlijke zangen schreef zij eene reeks van nieuwe liederen, welke | |||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||
tot haar groot genoegen bij de menigte ingang vonden. Het is niet zonder belang de aandacht te vestigen op de zangwijzen of melodieën harer liederenGa naar voetnoot(1). Zij toonen ons dat zij het kwaad met eigen wapens bestreed, in andere woorden, dat de meeste harer melodieën aan wereldsche liederen ontleend zijn. Drie jaren na den dood van haren echtgenoot besloot zij hare gezangen en hare andere gedichten in een bundeltje te verzamelen. Het verscheen in 1587. Voor het lieve boekje had zij eenen titel gevonden, die andermaal haar poëtisch gevoel verraadt. Het draagt den geurigen titel van: | |||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||
Het Prieelken der Gheestelycker Wellusten, inhoudende veel schoone Gheestelycke Liedekens, Leysenen, Refereynkens ende andere GheestelyckeSpelen. Ghemaeckt by Iouffrou Katherina Boudewyns, weduwe wylen M. Nicolaes de Zoete, in zynder tyt Secretaris Ordinaris ons Heeren de Conincx, in zynder Maiesteyts Raede gheordineert in Brabant. - Tot Bruessel, by Ruthger Velpius, ghesworen Drucker der Co. Maj. Inden Gulden Arent, by het Hoff, in-12o, van 156 bladzijden, zonder de tafel; gothische letter. De titel is versierd met het drukteeken in houtsneê van Rutger Velpen. Het vertoont een dubbelen Arend met uitgespreide wieken en een crucifix omsloten van een beeldwerk. De spreuk luidt: sub umbra alarum tuarum protege nos. Dit drukteeken is op de laatste bladzijde herhaaldGa naar voetnoot(1). Het boek is opgedragen aan hare begunstigster de ‘hooghe ende welgeboren Vrouwe, Vrouw Margriete Princesse Gravinne van Arenberghe, geboren Gravinne van der Marck, Vrouwe van Barbanson, Zevenberghe, enz.’ De dichteresse verzoekt de Adelvrouwe, in hare opdracht, haren ‘ootmoedighen arbeyt in dancke te nemen | |||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||
in recompence van het goet herte, ende de goede gunste, die uwer Excellentie my u arme dienersse en myne kinderen altijd bewezen heeft, dies ick verobligeert ben myn leefdaeghen voor uwer Excellentie den Heere te bidden’. Het is de taal van een erkentelijk hart. De opdracht werd geschreven den 18 September 1586. De goedkeuring van het boek, door Marten Cools, Cantor der Ste Goedule-kerk te Brussel, dagteekent van 21 Januari 1587. Het Prieelken bevat 46 liederen, 7 leisenen, 5 refereinen en 2 tweespraken, waaraan zij den naem van Spelen van Sinne gaf. Zoo zij met hare liederen bij de Calvinisten afkeuring en haat inoogstte, vond zij bij hare gelootsgenooten wijden bijval. Gelijk zij het had verlangd, werden hare liederen veel gelezen en gezongen. Zestien jaren later schreef zij dat het Boekjen ‘zoo is ghetrokken gheweest datmen nergens gheen meer vinden en con’. Ofschoon tot hoogen ouderdom gekomen, besloot zij tot het opleggen van een nieuwen vermeerderden druk. Deze uitgave is vermeerderd met 9 liederen en met een prozawerk, getiteld: Eene generale biechte ende devote meditatie op de passie ons Heeren. Dit laatste opstel is eene vertaling uit het Fransch. De tweede uitgave verscheen in 1603, onder den oorspronkelijken titel: Het Prieelken der gheestelycker Wellusten. | |||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||
Inhoudende veel schoone gheestelycke Liedekens, Leysenen, Refereynkens ende andere gheestelycké Spelen. Met noch een generael biechte, ende devote meditatie op de passie ons Heeren. Ghemaeckt bij Iouffrou Catherina Boudewyns, weduwe wylen M. Nicolaes de Zoete, in zynder tyt Secretaris ons Heeren de Conincx, in zynder Majesteyts Raede geordineert in Brabant, Van nieuws gecorrigeert en vermeerdert. Tot Bruessel by Rutgheert Velpius, in den gulden Arent by t'Hof, M.D.c. iij. Met privilegie; van 182 bladzijden in-12; gothische letter. In 1603 was hare begunstigster, de prinses Margareta van Arenberg, overleden. De dichteres schijnt eene nieuwe beschermster gevonden te hebben, aan wie zij hare tweede uitgave vereerde. Het boekje is namelijk opgedragen ‘Aen de edele, eerbare ende discrete vrouwe, Vrouwe Margriete Bogaert, huys-vrouwe van Heere Jan Drencwaert, Riddere, Heere van Dormale ende Tresorier generael van de Finantien van haere Hoocheden’ Albert en Izabella. In de opdracht deed zij haar doel, hare betrachtingen in godsdienstig en zedelijk opzicht kennen. Deze bladzijde levert voor de kennis van hare gemoedsstemming een wezenlijk belang op. Wij schrijven ze hier over. Als hooger is gebleken, spreekt de vrouw tot Margareta Bogaert. | |||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||
‘Edele vrouwe, om dienswille dat die menschelijcke crancheyt behoeft altemets te hebben eenighe recreatie, zoo zeytmen ghemeynelyck dat den boghe niet altijt en mach gespannen staen, om dat hy niet breken en soude: dwelck aenmerckende den heylighen Apostel Paulus, vermaent alle Christen menschen, in zijnen brief totten Philippensen, int iiij capittel, dat zij hun zouden verblijden hier inden Heere, welcke woorden (om de selve beter te vestighen in alle godvruchtige herten) hy was verhalende zeggende, ick segghe u wederomme, verblyt u inden Heere, houdende alle zinnelycke ende werelsche recreatien voor ydelheyd, die welcke naer dat zij zijn gepasseert den menschen anders niet bij en brenghen dan onruste ende wroeghen van concientien: ende ter contrarien die vreucht ende blytschap die wij nemen inden Heere, is ons gevende een inwendighe verlichtinghe des gheests, dat wij door die blytschap gedachtich worden in onser herten, die weldaden die wij van Godt den Heere altijt ontfanghen, om hem daer af ootmoedelycken te dancken ende te loven: dwelck ick (arme sondersse) over zestien jaeren aenmerckende, hebbe alsdoen gedicht een schoon geestelyck Boecxken, ter eeren Godts, inhoudende vele gheestelijcke Liedekens, Refereynkens ende spelen van Sinnen, welck boecxken zoo is ghetrocken gheweest, dat men nerghens gheen nu meer vinden en can, daer ick my inne zeere verblijdende om die gestichticheyt die ick hope dat daer doore ghevolcht is) hebbe binnen drye jaeren herwaerts (in mijn oude daghen) den aerbeyt gedaen van noch meer andere schoon devote liedekens te dichten, dwelck ick (door de Gratie Godts) ende tot zijnder eeren volbracht hebbe, soo dat het selve boeckxken nu zeere gemeerdert is, hebbende daer noch by gevoecht (tot stichtinghe van alle devote gheestelijcke herten) een schoone meditatie op het bitter lijden Ons liefs Heeren | |||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||
Jesu Christi, een devote bichte, ende eenen schoonen devoten willecomme om den Heere willecomme te heeten als men gheweest is ten heylighen weerdighen Sacrement des autaers, soo dat ick hope (metter gratien Godts) dot het selve boeckxken alst met aendachticheyt sal gelesen worden) noch vele schoone gheestelycke vruchten voortbrengen zal, welck boeckxken ick aen U Edele Vrouwe dedicere ende presentere, U ootmoedelijck biddende, dat U believen wille mynen aerbeyt in dancke te nemen, ende tselve boekxken met aendachticheyt te lezen, ick en twyfel niet het en zal U zeer aenghenaem wesen. Hier mede U den Heere bevelende. Gheschreven te Bruessele den XXVI januarij duysent ses hondert ende drye. Bij mij u ootmoedige dienersse, Catherina Boudewyns, weduwe wijlen den Secretaris de Zoete.’
Tot den Lezer zegt de goede vrouw:
‘Beminde lesere, die dit boecxken zult singhen oft lezen, dat gy daerinne zoudt meynen te vinden die conste der Rhetorycken, in t'ghetal der veerssen oft sillaben, ghy zoudt u abuseren, want ick bekenne ootmoedelyck dat ick die conste nyet en hebbe, maer ick hebbe simpelyck devote ende gheestelycke woorden (zoo den Heere my die door zijne gratie inneghegeven heeft) ghestelt naer die toonen van de weerlycke Liedekens, daeromme bidde ick u, en wilt dit boecxken nyet curieuselyck ondersoecken, maer devotelyck met aendachticheyt lesen oft singhen, zoo zuldt (hope ick) daer door ghesticht ende beweeght worden tot een geestelycke recretatie, welck het motyf gheweest is van mynen aerbeyt. Bidt den Heere voor my.’
Catharina Boudewyns bezat eene eigenaardige en aangename dichtgave. Meer door natuur dan | |||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||
door oefening schijnt zij in de poëzie te hebben gelukt. In haren tijd was en bleef de ellendige versmaat der rederijkers, bij de meeste onzer dichters, nog steeds de regel. Onze vrouw was iemand van te hoog gelouterden smaak om met die prosodie vrede te hebben. Gelijk hare twee merkwaardige tijdgenooten Lucas d'Heere en Jan van der Noot, gebruikte zij eenen natuurlijkeren versbouw. Hare gedichten dragen een eigenaardig karakter, vloeien uit een gloeiend harte en eene rijke verbeelding. In het godsdienstig lied, eene dichtsoort welke anders niet onbeoefend was gebleven, bereikte zij eene aanzienlijke hoogte; hare gezangen zijn vol zachtheid, teederheid en harmonie; zij getuigen van een ongewoon gemak van uitdrukking en van eene wezenlijke meesterschap over de taal. Wij meenen niets gewaagds te zeggen met te verklaren dat zij het in zuiverheid van taal op de meeste harer tijdgenooten vooruit heeft. Dit alles zullen wij door eenige voorbeelden trachten aanschouwelijk te maken. Het eerste stuk, dat wij hier ter aanhaling kiezen, is eena Leysene om het Kindeken Jezus te groeten. Het is van den volgenden inhoud: Ic wil inden geest naer Bethleem gaen
Ende spreken dat soete kindeken aen,
Met deser groeten tot alder tyd.
Ick groet u zoete kindeken schoone,
Ghy zyt ghecomen ut s'vaders' troone
In Maria ghebenedyt.
| |||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||
Ick groet u, lieffelyc kindeken cleyne
Geschapen van s'maegdekens bloede reyne
Door die cracht des H. Gheests.
Ick groet u, Kindeken in der crebb n,
Mocht ick u in myn herteken hebben,
Dat is de plaetse die ghy begeert.
Ick groet u, suyver kint gepresen,
Die ons altsaemen hebt ghenesen
Doort storten van u heylich bloet.
Ick groet u, kint vol caritaten,
Om u wil ick de werelt laeten
En sterven alle sinnelycheyt.
Ick groet u, kindeken cleyn besneden
Doet my myn hooverdye vertreden
Met een diepe ootmoedigheyt.
Ick groet u, woort des Vaders verheven,
Voor wiens majesteyt dat d'Ingele beven
En singhen Sanctus tot alder tijt.
Ick groet u, Kindeken groot van machten,
Ghy hebt verwonnen des vyants crachten
Die doot, die helle, de werelt me.
Ick groet u, Kindeken jonc van dagen,
Wilt wt mynder herten jaeghen
Alle dat u Heere mishaecht.Ga naar voetnoot(1)
Is dat niet oorspronkelijk van opvatting, mooi van voorstelling, warm van gevoel? Men zal, vertrouwen wij, het volgende geestelijk lied gaarne terugvinden: | |||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||
Devote ziele wilt u vermeyden
Int hofken van Oliveten zoet,
En wilt doch daer wt niet scheyden,
Maer gaet by uwen Bruydegom goet,
Ghy sult hem vinden ligghen ter aerden,
In zyn ghebet met viericheyt groot,
Eer hy heeft willen den strijt aenveerden
Ende voor ons sterven bitter doot.
Hoe bangich was zyn lieffelijck herte
Zijn siele bedroeft in grooter noot,
Want hy voorsach die groote smerte
Dat cruyce en al zyn lyden bloot,
Dwelck hy corts soude moeten dragen
Voor de sondaers boos en quaet,
Die hem niet en souden behagen,
Maer veel blyven obstinaet.
O alderliefste Bruydegom verheven
Ick bid u door u bloedich zweet,
Door uwen anxt, u schudden ende beven
Ende door u traenen heet,
Wilt myn cout herte ontsteken van binnen
Met uwer vierigher Liefden groot,
Dat ick myn sonden mach verwinnen
Ende u beminnen tot in myn doot.
Bidt voor die dit heeft gheschreven,
Ende diet selve heeft ghedicht,
Dat Godt haer wille zyn gratie gheven
Inwendich door zyn Goddelijck licht,
Dat zijn bloedich lyden ende smerte,
Sijn heylich leven ende deucht
Soo mach gheprint zyn in haer herte,
Dat zy vergete alle ydel vreucht.Ga naar voetnoot(1)
| |||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||
Is dit, voor 1586, niet glad en vloeiend? Is dat geen tafereeltje dat van een fijn, gevoelig harte getuigt? Wil men een gezang, waarin het harte der gemoedelijke vrouw zich nog ruimer voordoet? Men luistere: O een, o Goddelijk een,
Dat Magdalena hadde vercoren,
Rust, o Jesus, in myn herte alleen
En laet myn ziel van u niet scheën,
Op dat zy niet en gae verloren.
Drijft wt my dat u mishaecht,
Maekt my den mensch naer uwen wille
Wt liefden myn herteken naer u jaecht:
Myn sonden met u bloet wt vaecht!
Stort in my u gracie stille!
O Heer, wanneer sal comen den tyt,
Dat ick u sal aenschouwen
Daer boven in u hemelryck,
Daer altyt wesen sal iolyt
By u moeder ons lieve Vrouwe.
Ende met u Inghelkens sonder getal
En al u heyligen vol deuchden,
Daermen u altyt loven en dancken sal,
Ende singhen Sanctus boven al
Inder eewicheyt met vreuchden.
Groote blyschap sal wesen daer,
Gheen verstant en kan se dincken,
Maer wy moeten dicwil peyzen voorwaer
Dat moeten wesen sal zuyver en claer,
Dwelck inder eewicheyt sal blincken.
| |||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||
Op dese claerheyt eerst vooral
Behoort een sondich mensch te letten
Dat hy tot deese vreucht niet comen en sal
Die hier beneden in dit artsche dal
Syn siele met sonden wilt besmetten.Ga naar voetnoot(1)
Er komt in den bundel een lied voor op de toenmalige Brusselsche Calvinisten. De verdiensten er van zijn juist niet aanmerkelijk; doch het is voor de geschiedenis van den leeftijd der dichteresse van geen belang ontbloot. Wij schrijven het daarom af: Laet ons in Godt verblyden!
Sonder vermydenGa naar voetnoot(2)
Den Heere ghebenedyden
Cleyn ende groot!
Godt dancken ende loven
Die ons heeft van boven
Gegeven den peys, twas meer dan noot!
Veel menschen zynder bleven van honger doot,
En wilt dit vergeten niet,
Al tsamen tot Godt vliedt,
Dat wy niet en vallen in zwaerder verdriet.
God wil ons gracie gheven
Om deuchdelyck te leven,
Sonder sneuven,Ga naar voetnoot(3)
Elck nae zynen staet;
Goede borgers wilt wtroyen,
Jae teenemael verfoyen
Der Ca!vinisten leeringhe quaet
Met al hen ongeloove zeer obstinaet:
| |||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||
Want ghy siet hoe dat
Verdorven wordt die stadt,
Daer sy sayen hen quaet saet.
Wilt al hertelijck bidden,
Dat Godts gheest int midden
Van alle herten worde gheplant;
Dat liefde mach regneren,
Eendrachticheyt floreren,
Die neringhe en welvaert brengt int lant,
Ghy Catholycken, houdt hier aen de hant.
Dat Calvinus worde verjaecht,
En Luyter wtghevaecht
Met hen predicanten sonder verstant.
Verhuyst ghy, Calvinisten,
Vol muyteryen ende twisten,
Ghy hebt te Bruessel te lange gewoont
Want u tyrannie en u diverye
Hebdi ons ghenoech getoont.
Naer u wercken suldi worden geloont
Door u valsch gheloove blint,
Onse Kercken hebdi gheschint;
Wee die tot u zijn ghesint.
Gheestelycke persoonen
Wilt nu blytschap toonen
Die te Bruessel zyt beswaert:
Als goede levende rancken
Wilt God almachtich dancken
Dat hy u soo lange daer heeft gespaert,
Nu en suldi niet meer syn vervaert,
Grypt al eenen moet,
Het Calvinist gebroet
Gaet nu wech loopen metter spoet.
Den edelen Hertoch van Parmen
Heeft Bruessel willen ontfermen,
Natuerlycke liefde hem daertoe dwingt.
Godt geve hem prys ende eere,
Tes een genadich Heere,
| |||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||
Die ons den peys wt liefden schinckt.
Goede borgers, dit altyt ghedinct,
Wilt allen danckbaer zyn
Op dit termyn
Dat ghy niet en valt in swaarder pyn.Ga naar voetnoot(1)
Wy zullen onze aanhalingen staken met het overschrijven van een Kerstlied; het heet eene gheestelijcke Leysene op den toon: Swinters en 't Somers even groen: Begint u hertekens op te heffen,
Verblyt in uwer sielen gront,
Wilt u wegen maecken effen
Voor den grooten Heere die comt.
Ghy moet u siele maecken reyne,
Om hem t'ontfangen, tes meer dan noot:
Al schynt hy te wesen een kindeken cleyne,
Hy is een Heere van machte groot.
Geen meerder gifte en connen wy crygen
Dan die ons Godt gegheven heeft.
Laet ons Godt dancken sonder zwygen
Al dat op der aerden leeft.
Ons menscheyt heeft Godt aengenomen,
Wie can begeren meerderen troost,
Hy is selver in persoon ghecomen,
Met zynen bloede zyn wy verlost.
Compt en wilt altsaemen smaecken
Des kindekens groote soeticheyt.
Doet u hertekens naer hem haecken,
Maect u conscientie wel bereyt.
Door ootmoedicheyt wilt u verneren,
Met traenen wilt suyveren uwen gront.
Die in zyn menschheyt contempleren,
Zijn Godtheyt maect de siel ghesont.
| |||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||
Als wy dese groote liefde aenmerken
Soo cryghen wy sondaren moet.
Laet ons in zynder liefden verstercken,
En dancken hem van zyn menscheyt goet
Die onse crancheyt heeft ghedragen
Hier beneden in 's werelts pleyn
En ons altsamen, die waren slaven,
Vry gemaekt van sonden reyn.Ga naar voetnoot(1)
Catharina's vijf kinderen waren:
Zooals wij hooger gezegd hebben, bezat Catharina Boudewyns, met hare kinderen, eene ruime woning nabij Sinte Goedelekerk, in de huidige Wildenboschstraat, gaande van de Colle- | |||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||
giaalstraat naar de Lignestraat. In eene acte van 1595 is dit huis opgegeven als volgt: ‘Een groote hoffstadt, met eender groote zale, met eender keuckene, stuyckende tegen die gemeyn strate, metter poorten ende een plaetsse daer toebehoirende, metter eedtkamer, achterhuysse, hove daeraen liggende, ende metten uytgange achter in de straet geheeten theetegat, ende allen zyne anderen toebehoirten geleden onder off ter zyden van den kerckhove van Sinter Goedelen, tusschen de goeden wijlen Meester Jans Sucquet, die nu zyn der Weduwen wylen Meester Aerts van Bakeren, in d'een zyde, ende de goeden Meesteren Lowys Vulgaert, in d'ander.’ Volgens eene andere acte was het huis ‘gestaen ende gelegen by Sinte Goedelenkercke, naest den huyze genoempt thuys metten Engelen’. Den 15 November 1595 verkocht ‘de eerzame Cathelyne Boudewyns’ haar huis aan ‘die wel geborene vrouwe, vrouwe Antonia Penelope, geboren vrouwe van Brederode’. In de acte ontvangen door den notaris Jan de Cambye is het aldus aangewezen: ‘Zeker huer (heur) huys, met alle toebehoirten derselver (sic), bynnen deser stadt van Brussele, gelegen by Sinte Goedelen lange trappen, soo men wilt gaen naer het hoff van Bergen, ende dat om ende mits der somme van 2600 guldens, tot 20 stuyvers elken gulden gerekent, gancbaer in dit land van Brabant.’ De vrouw gaf quittantie van den verkoop van dit huis respectivelijk den 27 Juni en 22 December 1595. | |||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||
Deze verkooping werd bij acte ontvangen door den notaris Philip van Woelput, te Antwerpen, den 16 December 1596, gelaudeerd, geratificeerd en geapprobeerd voor zooveel hem aanging door Meester Marten de Zoete, gezworen advocaat aldaar, zoo voor hem als voor zijnen broeder Antoon de Zoete, ‘wezende toen in Spanje’, beide zonen van Catharina Boudewyns, en den 23 derzelfde maand deed de moeder goedenisse van haar huis in handen der Erflaten van de Tolkamer, te Brussel. Dit stuk brengt ons andermaal in kennis met al hare kinderen. Zij verschijnt er met hare dochter jufvrouw Maria de Zoete, in persoon; de gemelde broeders Marten en Antoon, meester Philip en jufvrouw Louise de Zoete en Antoon Persoons, haar man en wettig momboir, toen afwezig en wonende te Stralen, in Gelderland, bij procuratie; ‘alle kinderen wylen des voorschreven Mter Nicolaes de Zoete en der voorgenoemde Juff. Catherina Boudewyns.’ In dit stuk leert men tevens dat de vrouw voor de Tolkamer verschijnt, zoo in eigen naam als ook uit kracht van ‘zeker besloten Testament of uittersten wil bij wylen haren man en haer te zamenderhand gemaekt, voor Meester Thye, notaris, te Antwerpen,’ den 29 October 1580Ga naar voetnoot(1). Onze dichteres had het geluk de eerste jaren van het bestuur der aartshertogen Albert en Izabella | |||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||
nog te mogen beleven. Naar men uit hare schriften leert had zij haren intrek genomen in eene geestelijke vergadering, wellicht in het Begijnhof van Brussel. Aldaar zal zij nog menig uur van kalmte en opbeuring hebben gevonden. Gelijk gezegd is stelde zij, in 1603, te Brussel, eene tweede uitgave van haar Prieelken algemeen verkrijgbaar. Leefde zij nog eenige jaren daarna? Het is ons niet vergund deze vraag op te lossen. Te Brussel hebben de kerkregisters van dit tijdstip opgehouden te bestaan, en elders deden wij vergeefsche moeite om het sterfjaar der dichteres te ontdekken. Veel nog blijft er voor de geschiedenis onzer letterkunde uit de archieven op te delven. Wij koesteren de hoop dat er vroeg of laat nadere inlichtingen over de laatste jaren van Catharina Boudewyns zullen kunnen medegedeeld worden. |
|