Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1896

Bibliographische aanteekening.

Vóór eenige weken verscheen, onder den titel: Uit Bosch en Beemd, een bundel gedichten, dien ik de eer heb, namens den Schrijver, den heer Aug. Vermeiren, leeraar te Lier, de Koninklijke Vlaamsche Academie ten geschenke aan te bieden. Tevens neem ik de vrijheid, er de aandacht mijner hooggeachte medeleden op te vestigen. Het werk is zoo goed als een eersteling, al verscheen allicht hier of daar een enkel afzonderlijk stukje van dezelfde hand; maar het is de eersteling van eene echte dichterziel, wie, met studie en volharding, gepaard aan strenge eischen nopens eigen geesteswerk, eene schoone toekomst openstaat.

Dat de heer Vermeiren over uitmuntende dichtergaven beschikt, zal, meen ik, niet één onbevooroordeelde kunstrechter loochenen. Hij bezit meesterschap over de taal, en tevens - wat bij sommigen weleens ontbreekt - draagt hij haar immer diepen eerbied toe. Als dichtsoort biedt de bundel groote verscheidenheid aan: eenvoudige gemoedelijke stukjes naast statige en verhevene zangen, beschrij-

[p. 457]

vingen en verhalen naast bespiegelingen en zangdichten. Evenzoo voor den verzenbouw: uitheemsche of verouderde, maar opnieuw in zwang gebrachte vormen wisselen af met onze meer gewone, stukken in het metrum der Ouden met stukken in de ons eigenaardige versmaten.

Meer dan één stuk - en kan het in een heelen dichtbundel wel gemakkelijk anders zijn? - loopt over menigmaal bezongen onderwerpen, onderwerpen, die men afgesleten kan stempelen, en toch weet de dichter er zoo iets eigenaardigs over te zeggen, ze zoo te behandelen, dat zij nog met genoegen gelezen worden. De Schrijver heeft veel hart en gevoel; 't heeft hem echter niet verhinderd zijnen vorm met oplettende zorg af te werken en te kuischen: hij wijdt aan de prosodie zooveel eerbied als aan de taal.

Met een woord, naar mijn bescheiden oordeel is Vermeiren's Uit Bosch en Beemd een der beste tusschen al de bundels gedichten, die sedert geruimen tijd in Vlaamsch België werden uitgegeven.

S. Daems.

De vergadering benoemt den heer C.-J. Hansen, werkend lid, tot afgevaardigde der Koninklijke Vlaamsche Academie bij het aanstaande Nederlandsch Letterkundig Congres, te Antwerpen.

Door den heer Coopman wordt, namens de Commissie voor het onderzoek van het Woordenboek

[p. 458]

der Nederlandsche Taal, verslag uitgebracht over de twee laatstverschenen afleveringen van dit werk. De heer Bestuurder dankt de Commissie voor hare werkzaamheid en den heer Coopman voor zijn alleszins leerrijk en verzorgd opstel, dat bestemd is voor den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs.

De heeren Willems en Claeys deelen eenige opmerkingen mede aangaande de nota des heeren de Pauw betrekkelijk het opschrift van eenen XIII^e eeuwschen grafsteen.

Dagorde.

De Leden der keurraden voor de letterkundige wedstrijden dezes jaars leggen de verslagen neder over de door hen beoordeelde handschriften.

De vergadering gaat over tot het kiezen van twee briefwisselende leden ter vervanging 1^o van den heer Claes, benoemd tot werkend lid; 2^o van den heer Frans Willems, overleden.

Worden gekozen: de heeren, Dr. W. de Vreese, leeraar te Gent, en kanunnik J. Muyldermans, letterkundige te Mechelen.

Tot buitenlandsch eerelid, ter vervanging van wijlen Dr. Moltzer, wordt gekozen de heer Karl Tannen, letterkundige te Bremen.

De heer bestuurder verklaart daarna de zitting geheven.