Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1896
(1896)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||
Zitting van 15 Januari 1896.Aanwezig de heeren Gailliard, bestuurder, baron de Maere, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr de Pauw, Gezelle, Hiel, P. Willems, Alberdingk Thijm, Daems, Hansen, Micheels, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, van Even, Bols, de Flou, Claes, werkende leden; de heeren de Ceuleneer en Fr. Willems, briefwisselende leden. Van de heeren Génard en Sermon, werkende leden, en Janssens, briefwisselend lid, is bericht gezonden dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen. Na lezing van het verslag over de vorige zitting, hetwelk goedgekeurd wordt, deelt de bestendige secretaris de titels mede der | |||||||
Aangeboden boeken.Door de Regeering: Bibliographie de Belgique 1895, nrs 22-24 Bulletin de l'Agriculture, 1895, nr 3. Wallonia, 3e jaar, nr 12. | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
Door den heer S. Daems: Des Priesters zege. Gent, 1896.
Door den heer Gezelle: ΛΟΚΡΙΣ. Siena, 1895.
Door den heer Arseen van der Schelden: Hulde aen den zeer eerw. heer Benedictus de Decker... ter gelegenheid van het 25e jaer zijner inwijding als priester, door Ch. van den Nest, pr. 1853.
Door den heer Isidoor Albert: Boudewijn Hapkin, treurspel in vijf bedrijven.
Door het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde: De Vrije Fries, 18e deel, 4e aflevering en 19e deel, 1e aflevering.
Door den eerw. Pr de Beck: Nieuw Liedt-Boeck ghenaemt den Maeghde-Krans, door Jacob de Ruyter, 2e druk.
Door den heer Clockener-Brousson, luitenant bij de Koloniale Reserve in Noord-Nederland: Liederen-Bundel voor Janmaat en Soldaat.
Door de Société de Statistique de Marseille: Répertoire des travaux de la Société. 1895. | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
Door den beer A. Siffer: Het Belfort, 1896, nr 1.
Door de Uitgevers van Biekorf, 1895, nrs 23, en 24.
De heer Broeckaert vraagt het woord en maakt der vergadering bekend dat de Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie, in hare heden gehouden zitting, gekozen heeft tot voorzitter voor 1896, den heer Ed. van Even, en tot ondervoorzitter jhr. de Pauw.
De bestendige Secretaris deelt de lijst mede der dagen, op welke in het jaar 1896 zitting zal gehouden worden. Op verzoek van eenige Leden zal de vergadering der maand Februari den vierden, in plaats van den derden Woensdag, plaats hebben.
Ter beantwoording van de prijsvragen, uitgeschreven door de Academie voor het jaar 1896, zijn ingezonden: | |||||||
Tweede vraag.
| |||||||
[pagina 8]
| |||||||
opstellen, die geene letterkundige strekking vertoonen, zooals: charters, diplomas, renteboeken, rekeningen, acten van allen aard... Twee verhandelingen:
| |||||||
Derde vraag.
| |||||||
Vierde vraag.
| |||||||
[pagina 9]
| |||||||
Twee verhandelingen:
| |||||||
Buitengewone prijskamp.
|
1o | Studie baart kennis. |
2o | Werken en leeren. |
3o | Niets is verloren, Alles is verspreid. |
Zesde vraag.
B.
Men vraagt eene volledige Kunst- en Vakwoordenlijst over het ambacht van den Metselaar. Zooveel mogelijk met bijvoeging van de afbeelding der opgegeven voorwerpen.
Drie antwoorden. 1o Met kenspreuk: Voor taal en volk.
2o In alle Metserij, Past op u Loot en Rij.
3o Vakmanswelzijn.
De heer H. Sermon zendt de levensschets van wijlen Lodewijk Mathot, bestemd voor het Jaarboek.
Mededeeling wordt gedaan door den heer Alberdingk Thijm nopens een bezoek, door hem namens de Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie gedaan bij den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, met last, de officiëele erkenning te vragen der twee nieuwe Commissiën. - De heer Minister heeft beloofd in korten tijd te zullen antwoord geven.
Dagorde.
Door de vergadering wordt overgegaan tot de kiezing van drie leden, die in 1896, samen met het bureel, de Commissie van Rekendienst zullen uitmaken.
Worden gekozen de heeren jhr de Pauw, Micheels en Obrie.
De heer Bestuurder verleent het woord aan den heer Dr. J. ten Brink, buitenlandsch eerelid.
Dr. Jan ten Brink, na de vergadering in heusche bewoordingen begroet te hebben, houdt eene voordracht over de vraag:
Wat leert de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde omtrent het gemeenschappelijk Volkskarakter in Zuid- en Noord-Nederland?
Spreker herinnert er aan, dat ieder letterkundig kunstenaar gedurende zijne scheppingsdaad staat onder invloed van zijn ras, zijn bodem, zijn klimaat, zijn tijd. De kunstenaar kan aan die invloeden niet ontkomen. Dit staaft ook de Geschiedenis der Schoone Letteren in Zuid- en Noord-Nederland.
Zuid-Nederland schijnt boven het Noorden van ons vaderland begunstigd door gelukkige ligging van bodem, door milder natuur. Van daar sneller ontwikkeling in het Zuiden, waar handel, nijverheid, landbouw vroeger stoffelijke welvaart brengen dan in het Noorden. Stoffelijke welvaart - in elk opzicht een onmisbaar vereischte voor ontwikkeling van alle kunst - doet in de middeleeuwen het eerst zijn invloed gelden in de bloeiende steden van Vlaanderen, Brabant en Limburg.
Edelmoedige vorsten beschermen den zoogenoemden derden stand - de poorters en de dorpers. - Zoo werd Boudewijn V (elfde eeuw) en Karel de Goede (twaalfde eeuw) in Holland gevolgd door Willem II en Floris V (dertiende eeuw).
De rijke welvarende poorters der Brabantsche en Vlaamsche steden streven naar eene letterkundige
beschaving en een letterkundig genot, beide uitsluitend geschikt voor eigen kring. Van de Dietsche vertolkingen der Fransche Chansons-de-Geste willen zij niet weten: zij huldigen in Maerlant, in Boendale hunne burgerlijke poëten.
Met deze beiden begint de didactisch-ethische richting, die voordurend in nieuwen verschijningsvorm zich blijft openbaren, in den Minnen Loep van Dirc Potter, in het tijdvak der Rederijkers, in de gedichten van Hauwaert, Cats en Pater Poirters.
Na aangetoond te hebben, hoe deze ethischdidactische richting zich gedurende heel den loop onzer letterkundige geschiedenis voortzet, wees de Spreker op een tweede verschijnsel in onze litteraire historie - de belangstelling in het comische, de sotternie, de boerde, de klucht, het blijspel, de humoristische schildering van het volksleven. Er wordt aangetoond hoe deze nationale zin voor het comische in nauw verband staat met de liefde voor didactiek en ethiek. Deze stelling werd met verschillende voorbeelden nader toegelicht. De oude Sotternie, de Boerden en de Esbattementen der Rederijkers vonden in het Noorden eene voortzetting tijdens de opkomst en bloei der Republiek van der geünieerde gewesten. Everaert wordt opgevolgd door Bredero, Coster, Starter, Ogier, Langendijk, Asselijn en Bernagie.
Zelfs bij een dichter, die door zijn genie zich een geheel eigenaardigen weg schijnt te banen,
zelfs bij Vondel, vindt men het zuiver nationale karakter terug in zijne hekeldichten, in zijn Roskam, zijn Rommelpot, zijn Otter in 't bolwerk.
Een derde karakteristieke trek onzer nationale letterkundige kunst wordt gevonden in het rijke lyrische element van ons Volkslied - het allereerst geboren op Vlaamsch-Brabantschen bodem, in het begin der zeventiende eeuw herklinkend in de vroolijke liederen van Starter, Bredero en Hooft, in onze dagen weer opbloeiend in heerlijke zangen van Ledeganck, Jan van Beers, Frans de Cort, Rosalie en Virginie Loveling, Pol de Mont en Hilda Ram, aan de ééne zijde, aan de andere door Bilderdijk, Beets, Ten Kate, Potgieter, Heye en de Génestet.
Het onderling verband dezer eigenaardige letterkundige verschijnselen werd door den Spreker met enkele grepen uit dichters of prozaschrijvers zooveel mogelijk gestaafd.
Na deze voordracht betuigt de heer Bestuurder aan den heer Dr. ten Brink den dank der vergadering voor zijne belangrijke rede.
De zitting wordt geheven te 4 uren.