| |
Briefwisseling.
Mededeeling wordt gedaan van een afschrift des koninklijken besluits, waarbij de kiezing van den heer Gailliard, tot bestuurder, en die van den heer baron de Maere tot onderbestuurder voor 1896 worden goedgekeurd.
De heer Bestuurder staat recht en zegt, dat reeds eenigen tijd geleden de mare verspreid was, sedertdien bevestigd, dat eene zeer hooge onderscheiding aan onzen geachten collega, den nieuwen onderbestuurder Jonkheer de Maere, vanwege Z.M. den Koning te beurt gevallen is. ‘Steeds hebben wij den verdienstvollen Vlaming met ijver en overtuiging aan het hoofd van alle strevingen voor taal- en volksbelangen zien strijden. Hij is stellig ook een onzer meest geëerde medeleden. En daarom reken ik het mij tot eene zoete plicht, in naam der Vlaamsche Academie, den heer baron de Maere van harte geluk te wenschen.’ (Toejuichingen)
| |
| |
De heer baron de Maere vraagt het woord en drukt zich volgender wijze uit:
Mijne Heeren,
Ik ben zeer getroffen door de welwillende woorden, die onze achtbare Bestuurder tot mij richt. Ik was in de verste verte te kunnen denken, dat er mij, hier, eene hulde zoude worden gebracht voor de onderscheiding, die mij vanwege Z.M. den Koning is te beurt gevallen. Te meer, daar deze onderscheiding het gevolg is mijner bemoeiingen, ten voordeele van het Vlaamsche volk, op een zuiver stoffelijk gebied, en onze pogingen en werkzaamheden hier, uitsluitend, tot doel hebben de opbeuring, die ik beoog, door zedelijke en intellectueele ontwikkeling te bevorderen.
Aangenamer nog, Mijne Heeren, ik beken het volgaarne, ware het mij geweest, indien ik de onderscheiding, waarvan hier gesproken wordt, had kunnen verdienen door den eenen of anderen grooten dienst bewezen op dit laatste terrein, 't welk het uwe is, waar gij meesters zijt, en waar uw streven reeds zoo vele goede vruchten heeft afgeworpen.
Gelukkig loopen stoffelijke en zedelijke belangen niet tegen elkander in, en daarom is het, dat ik mij gelukkig acht, U allen, en in het bijzonder onzen hooggeschatten Bestuurder, mijnen innigen dank te mogen betuigen. (Toejuichingen.)
| |
| |
De heer Bestuurder Dr. Hansen herneemt het woord en drukt zich uit als volgt:
Geëerde Collegas,
Gelijk verscheidene mijner achtbare voorgangers, kom ik, op het oogenblik van ambtelijke scheiding, U mijnen oprechten dank uitdrukken voor de welwillendheid waarmede Gij mijne taak als bestuurder zoozeer vergemakkelijkt hebt.
Langs mijnen kant heb ik getracht deze taak naar behooren te vervullen.
De vergaderingen hebben regelmatig plaats gehad en zijn, wat in veler oogen zoo wenschelijk schijnt om de eentonigheid der huishoudelijke besprekingen af te wisselen en het frissche leven van taal en letterkunst te onderhouden, door verschillige verhandelingen, voordrachten en lezingen opgeluisterd geworden. Een voorstel om in dien zin doelmatig voort te werken, zal eerlang gedaan worden; voor dit jaar zijn wij naar best geheugen dank verschuldigd aan de heeren Hiel, de Ceuleneer, Obrie, Génard, Coopman, Segers en Simons. Spreker zelf handelde in zijne rede betreffende de Practische Vlaamschgezindheid over het levendigste punt van ons taalwezen, en in betrekking hiermede haal ik gaarne de groote belofte van den heer Minister Schollaert aan, dat wij op zijne medewerking rekenen mogen om de rechtmatige eischen der Vlamingen te doen zegepralen.
Zoo mogen wij ook met bijzondere voldoening
| |
| |
den dubbelen dank herdenken, waarmede Z.M. de Koning zich gewaardigde, naar daad en inhoud, den Vlaamsch-, ja Dietsch-vaderlandschen heildronk te vereeren, welke ter gelegenheid van het jaarlijksch feestmaal der Academie, Hemzelven en der Koninklijke Familie bij voordracht van Uwen Voorzitter toegebracht werd.
De jaarlijksche openbare zitting van den vorigen dag is behalve door een uitgelezen publiek uit de beschaafde kringen, door verscheidene leden der hoogere wetgevende Kamer en een ruim aantal letterkundigen en geleerden bijgewoond geworden. De Heer Minister Schollaert, benevens verschillige leden der tweede Kamer, hadden hun spijt uitgedrukt, zich ter oorzake van belangrijke ambtsplichten te moeten verwijderd houden.
Hierbij mag herinnerd worden, dat de zoo wenschelijke vervanging van de plaatselijke, zij 't dan ook nationale benaming onzer taal door de algemeene, van Vlaamsch door Nederlandsch, zeg ik, door de ernstige besprekingen in den schoot onzer Academie, weder eenen stap vooruitgezet heeft.
De werkzaamheden der verschillige Commissiën zijn menigvuldig en gevolgrijk geweest, voor zooveel de omstandigheden zulks toelieten. Eene veelbelovende bekroning hebben wij in den jeugdigen taalkundige Pieter Tack met zijne Proeve van Nederfrankische grammatica te vieren gehad, en niet minder dan zes prijsvragen over oudgermaansche, middel- en nieuwnederlandsche taal- | |
| |
kunde en geschiedenis zijn uitgeschreven geworden.
Het belangrijke Glossarium van onzen betreurden collega Stallaert zal door bevoegde leden voortgezet worden, zoodra het middel daartoe zal zijn verschaft, wanneer namelijk de noodige bouwstoffen te hunner beschikking zullen kunnen gesteld worden.
Onze geachte collega heer Broeckaert heeft zich door de uitgave van zijn Bastaardwoordenboek, ter zuivering onzer geliefde moedertaal, bijzonder onderscheiden. Gaarne vermelden wij ook, als andere uitgave in dezen jare, Edward Poffé's bekroonde verhandeling over Antwerpen in de XVIIIe eeuw.
De catalogus der Academische Boekerij zal door de goede zorgen van onzen ijverigen Secretaris in éénen verzamelband eerstdaags verschijnen.
Pogingen zijn aangewend om een zeker aantal Nederlandsch-kennende leden in den keurraad van den vijfjaarlijkschen Staatsprijskamp voor geschiedenis te doen benoemen.
Een bijzonder geluk is onzer Academie te beurt gevallen door de vrijwillige erfgift van de gezusters Mejuffrouwen Boury, te Brugge, namens wijlen haren broeder Karel, en dit wel ten voordeele van het Vlaamsche Volkslied, hetwelk inderdaad dient opgebeurd te worden. Zoû men die edele en vernuftige schenkers niet op bijzondere wijze gedenken kunnen, b.v. door het dadelijk uitschrijven van eenen prijskamp voor een bundeltje Volksliederen, en dit wel ter eere van de lofwaardige Boury's?
Doch eene sombere wolk komt hare schaduw
| |
| |
over deze lichtende toestanden werpen. Het is de dood van onzen betreurden collega Lodewijk Mathot, wiens lijkrede bij de begrafenis door den Bestuurder uitgesproken, ook hier afgelezen werd. Een buitenlandsch eerelid, de geschiedschrijver Dr. Nuyens, werd ons insgelijks ontrukt. Eerstgenoemde werd vervangen door den heer Desiderius Claes, van wien wij veel verhopen, de andere door den heer Dr. Acquoy, hoogleeraar te Leiden.
En van lichtende toestanden gesproken, zijn er althans twee, waarin wij ons bij uitstek verheugen mogen; vooreerst de vermeerdering van jaargelden in 1896, vermoedelijk met erkenning der nieuwe Afdeelingen, waardoor de werkzaamheden dier vaste Commissien inderdaad vruchtbaar worden zullen, - en voorts - wat na herhaalde pogingen insgelijks van den bevoegden Minister verkregen werd, - het bouwen eener Feestzaal voor onze jaarlijksche en andere openbare zittingen, hetgeen ons toelaten zal in het volgend jubeljaar der instelling onzer Academie, den Vlaamschen erfprins Albrecht in ons midden waardig te kunnen ontvangen.
En thans, waarde Collegas, schiet mij bij het eindigen dezer zitting nog over, om openlijk mijn genoegen uit te drukken, den bebloemden bestuurderstaf te mogen overgeven in zoo waardige handen als die der achtbare collegas Gailliard en baron de Maere, hooger volprezen.
De heer Gailliard zij ook in 't bijzonder herdacht voor de zeer belangrijke, nauwgezette vrucht van
| |
| |
zijn en 's heeren de Flou's navorschend onderzoek van in Engeland berustende onuitgegevene Nederduitsche handschriften.
Waarde Collegas, nogmaals dank!
(Toejuichingen.)
De heer baron de Maere vraagt andermaal het woord en zegt:
Mijne Heeren,
Ik was niet tegenwoordig in de laatste zitting, toen mij de onverwachte en onverdiende eer is te beurt gevallen, door U te worden benoemd tot onderbestuurder dezer Academie voor het jaar 1896.
Ik haast mij U daaromtrent mijnen hartelijksten dank te betuigen, er tevens bijvoegende, dat indien ik zoo vermetel ben die benoeming te aanvaarden, het is, omdat zij mij eene plaats zal inruimen naast twee uitstekende collega's, wier ervaring en geleerdheid overgroot zijn, die dus alles bezitten wat mij ontbreekt, en die, hoop ik, mij met raad en daad zullen bijstaan en terecht helpen, daar, waar het behoeven zal. (Toejuichingen.)
| |
Dagorde.
De bestendige Secretaris legt, in naam der Commissie van Rekendienst, de rekening voor over het jaar 1895, tot 15 December. Deze rekening is
| |
| |
onvolledig omdat, ten gevolge van zekere omstandigheden, het drukwerk der Academie gedurende ongeveer drie weken is moeten onderblijven. De volledige rekening over 1895 zal zoodra mogelijk opnieuw worden voorgelegd.
|
|