leven, aan welk geestesvoedsel zij zich te goed deden in de ernstige aangelegenheden des levens en wat hun tot uitspanning en genoegen verstrekte.
Vooral de liederenverzameling heb ik onderzocht, en deze zeer merkwaardig bevonden. Zekerlijk levert het straatlied, hier evenmin als bij andere volken, in het opzicht van taal- en dichtkunde, weinig belang op, daar de vervaardigers ervan, doorgaans tot de geringe klasse behoorende, geene literarische opleiding hoegenaamd bekomen mochten; anders, evenwel, is het, onder betrekking der zedegeschiedenis, en ja, voor een zeker gedeelte althans, der staatkundige geschiedenis van het volk.
Het is mij uit de ons medegedeelde liedjes gebleken, dat ze, door den band, de traditiën uit vroeger tijden getrouw waren, namelijk dat de dichters er zich op toelegden de hoedanigheden te bewaren, welke noodig zijn om de menigte te behagen en door haar te kunnen gezongen worden. Te allen tijde bleef het lied in Vlaanderen vaderlandslievend, en 't eerbiedigde de goede zeden, zelfs in 't verhaal van vrijagies, waar men wel nu en dan een vrijpostigen zet, of ietwat grof zout, in aantreft, doch hetwelk noch den zanger noch den toehoorder het schaamrood op het voorhoofd kon jagen.
Het is mijne bedoeling niet, MM., een overzicht te geven van de talrijke liederen, waar de heer Gezelle onze verzameling mede verrijkt heeft; ik zal mij, vooralsnu, bepalen bij de opgave