[Voortzetting van het door K. Stallaert bewerkte Glossarium van verouderde rechtstermen enz.]
De heer Coopman vraagt het woord. Het ware (zegt hij) wenschelijk dat er maatregelen konden genomen worden om het groote werk van wijlen den heer Stallaert: Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen, uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden, onvoltooid gebleven, tot een goed einde te brengen. De Maatschappij der Nederlandsche letterkunde, te Leiden, namens welke dit werk wordt gedrukt, en de heer Brill, uitgever, verlangen niets zoozeer als het Glossarium voltrokken te zien, en daar het past, dat ook het overblijvende gedeelte door Zuid-Nederlanders bewerkt worde, vraagt hij, namens de familie des heeren Stallaert, of één of meer leden der Academie zich daarmede zouden willen gelasten.
De vergadering, instemmende met de redenen, welke den heer Coopman bewogen hebben tot het doen dezer mededeeling, drukt hem deswege haren dank uit, en verzoekt de heeren de Flou, Gailliard en van Droogenbroeck met de familie des heeren Stallaert in betrekking te treden.