| |
| |
| |
Rede van den heer Th. Coopman,
Namens de Koninklijke Vlaamsche Academie.
Mijne Heeren.
In hare November-vergadering, verleden woensdag, koos de Koninklijke Vlaamsche Academie, met eenparige stemmen, Karel Stallaert tot haren bestuurder voor het jaar 1894.
Zijne Medeleden koesterden de hoop dat de ziekte, welke hem bijna elken winter gedurende eenige weken uit hun midden verwijderd hield, ook ditmaal niet onverbiddelijk zijn en tijd en krachten genoeg gunnen zou aan den beminnelijken en levensmoedigen grijsaard, wiens zielsverlangen was zijn hoofdwerk, zijn Glossarium - in weerwil van den wankelen staat zijner gezondheid - tot een goed einde te mogen brengen.
Helaas! die hoop werd teleurgesteld.
Zijne vrienden van de Koninklijke Vlaamsche Academie zullen het genoegen niet smaken hem den voorzitterszetel te zien bekleeden, dien zij hem hebben toegedacht als een hartelijk bewijs hunner waardeering en genegenheid. Hunne blijde verwachting hem eerlang de hand te drukken heeft plaats gemaakt voor de droefheid; in stede van hem hunnen opwekkenden gelukwensch te mogen toesturen, moet ik hem heden, in hunnen naam, het laatste vaarwel toeroepen!
Ach! vriend Stallaert, hoe groot onze weemoed
| |
| |
om uw verscheiden zij, toch wordt onze smart eenigszins gelenigd door het besef, dat wij U niet hebben laten heengaan zonder U vooraf te doen gevoelen hebben hoe zielsveel wij van U hielden. Wij hebben uwe gestrenge zedigheid niet altijd eerbiedigend, naar het dof getamp der doodsklok niet gewacht om uwen naam te vereeren, uwe verdiensten te huldigen, U te bewijzen hoe lief wij U hadden!
Waart gij immers niet, als mensch, een toonbeeld van gemoedelijkheid, gulheid en goedheid? Was uw hart niet even zuiver als edel? Bewonderden wij U niet om uw helder verstand, uw schrander oordeel, uwe veelzijdige kennis, uwe noeste vlijt en nauwgezette plichtsbetrachting? Werd de pen, die gij gedurende ruim drie en vijftig jaren voerdet in lief en leed, zonder wankelen noch weifelen en belangloos, niet bestuurd door de reine begeerte om het goede en schoone van eigen bodem in het licht te stellen? - door de verknochtheid aan de taal die uwe moeder U leerde en die uwe kinderen spreken, door de liefde voor het vlaamsche volk en diens rechten en vrijheden?
Zóo dacht en sprak de Koninklijke Vlaamsche Academie, toen zij Stallaert, pas na hare stichting, in haren schoot riep, hem tevens het lidmaatschap opdroeg van hare afdeeling voor het bevorderen van de studie der Oudgermaansche en Middelnederlandsche talen, aan wier uitgaven zijn naam verbonden blijft, en hem als Onderbestuurder
| |
| |
en dan als Bestuurder toejuichte. Ook om die redenen, als eenmaal de vaderlandsche strijd, aan denwelken Stallaert zijn leven wijdde, zegevierend zal volstreden zijn, zal het verlichte vlaamsche nageslacht hem in zegenend aandenken houden.
Onze betreurde vriend, Karel-Frans Stallaert, zag het levenslicht te Merchtem, den 23 September 1820. De liefde voor de aloude landstaal zat hem in 't bloed; want reeds had zijn grootvader ze op eene niet gansch onverdienstelijke wijze in dichtmaat beoefend.
Zijn eerste leermeester was de dorpsvicaris, zijne eerste school die van Turnhout. In het Klein Seminarie te Mechelen bekwaamde hij zich tot hoogere studiën en stond er aangeschreven niet alleen als een uitstekend leerling, maar tevens als een vurig vlaamschgezinde; 't was immers daar, dat hij Conscience's eerstelingen las, Willems' Belgisch Museum doorbladerde en, naar 's mans eigen getuigenis, ‘zijne vroegtijdige liefde voor de moedertaal met geestdrift sterkte aan onzen nooit volprezen Reinaert de Vos’.
Het moet ons dus niet verwonderen dat de jongeling, bij zijne aankomst in de Lovensche Alma Mater, al spoedig de genegenheid verwierf van hoogleeraar David, wiens lessen hij volgde. Hier dichtte hij zijn proefstuk ‘De Dood van Karel den Goede’, waarmede hij onder de eerste leden van het taalminnend studentengenootschap Met Tijd en Vlijt werd opgenomen.
| |
| |
Hij werkte met lust en mocht zich eene schoone toekomst droomen.
Maar helaas! daar trof hem, na een jaar philosophie geleerd te hebben, een onverwachte zware slag. Zijn vader overleed in 1838, en vader was de eenige steun der familie! Vaarwel, rechtsgeleerdheid of geneeskunde! Met benepen hart pakte de bedroefde en beproefde zoon zijne leerboeken samen, drukte weenend de handen van profr David en toog de wereld in. Op de schouders van den 18 jarigen jongeling drukten voortaan heilige plichten. Hij zou ze vervullen met moed, zonder ooit eenige klacht te slaken, met bewonderenswaardige toewijding.
Op die wijze verstreken tien lange jaren, gedurende dewelke Stallaert achtereenvolgens werkzaam was op een handelskantoor, beambte in eene spoorwegmaatschappij en in openbare besturen. Doch, te midden van die weinig gunstige omstandigheden, begaf de lust voor de studie hem nooit. Hij was en bleef een overtuigd medekamper voor de Dietsche taalbelangen.
In lateren dag heeft Stallaert vaak met weemoed teruggeblikt naar die tien jaren welke hij als verloren beschouwde voor de wetenschap; maar met des te meer erkentelijkheid den man herdacht, dien hij als zijn reddenden engel beschouwde en tot zijn laatsten levenssnik als een tweeden vader heeft vereerd: die man was de waalsche, doch vlaamschezinde voorzitter van het Brusselsch gerechtshof,
| |
| |
wijlen onze taalgeleerde Delcourt, door wiens voorspraak hij werd aangesteld tot archivaris van de burgerlijke godshuizen der hoofdstad.
Delcourt mocht fier zijn opzijn jeugdigen vriend; want reeds in 1850 werd Stallaert bekroond door de Maatschappij IJver en Broedermin te Brugge, met zijne ‘Verhandeling over den staat der kunsten en wetenschappen in België onder Philips den Goede’; hetzelfde jaar door de Koninklijke Belgische Academie met zijne ‘Mémoire sur l'instruction publique en Belgique au moyen-âge’. En nu verschenen zonder verpoozen in de tijdschriften geleerde taal- en geschiedkundige opstellen van zijne hand, zoodat het Staatsbestuur, zijne groote verdiensten erkennende, hem het ambt van leeraar der nederlandsche taal in het Athenaeum van Brussel opdroeg en daarna hetzelfde ambt in de militaire school.
Twintig jaren lang heeft hij die zending trouw en met iever vervuld, strooiende zaden van burgerdeugd en vaderlandsliefde in het hart der jeugd, tegen vooroordeelen in, eerbied wekkend voor 's lands verongelijkte taal.
Voor zijne leerlingen schreef hij Cours de langue flamande, waarvan het 1e deel niet minder dan 11 uitgaven beleefde; zijne Leesoefeningen voor de Jeugd werden 12 malen herdrukt.
In 1852 had Stallaert de eerste hand gelegd aan zijn merkwaardig boek: ‘Geschiedenis van Hertog Jan den Eerste van Braband en zijn tijdvak’. Het verscheen eerst in 1859.
| |
| |
Uit de inleiding blijkt ten overvloede hoe zedig de betreurde ontslapene was, hoe ernstig hij zijne aak als geschiedvorscher opvatte, hoezeer hij met hart en ziel èn de waarheid èn zijn volk liefhad: ‘Terwijl drukke standsbezigheden’ schreef hij, ‘en huiselijk verdriet het volvoeren mijner onderneming vertraagden, bewerkte de ervaring eenen grondigen omkeer in mijne uit de school meêgebrachte kennissen en denkwijze, waarvan deze geschiedenis het uitvloeisel is. Mocht het mij bij de voorstanders des vooruitgangs eene verschooning zijn,voor het lang uitblijven mijner belofte en tevens voor de gebreken van mijn werk! Alzoo is een taal- en letterkundig tijdverdrijf tot eene zucht geworden om op het geschiedkundig gebied van meer wezenlijk nut te zijn; de blinde geestdrift der jongere jaren, door vorstenroem en riddersleven opgewonden, bedaarde en ging liggen voor het meer verhevene en wonderbare verschijnsel der gemeente; de belangstelling in het lot van eenige bevoorrechte kasten, veranderde in bezorgdheid voor de werkende standen der maatschappij; het nut en de veredeling van den staatsburger werd mij de eenige maat tot het beoordeelen van alles wat tot de verstandelijke wereld behoort.’
Diezelfde verhevene geest spreekt ons uit al zijne overige talrijke werken die hem het lidmaatschap verwierven van het Historisch genootschap van Utrecht, de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, de Vlaamsche Bibliophilen en tal andere geleerde genootschappen.
| |
| |
In 1873, ten gevolge eener borstkwaal, bij de vervulling zijner ambtsplichten betrapt, werd hij als leeraar op rustgeld gesteld.
Doch het uur der rust kon nog voor hem, den mild begaafde, niet aangebroken zijn; want weldra zien wij hem met meer vuur dan ooit het verleden onzer voorouders, hunne gewoonten en zeden opsporen uit oude oorkonden en charters; vergeten en verloren parelen opdelven uit de oude letterkundige schatten onzer taal.
't Was Stallaert niet te doen om eerebewijzen of volksgunst. Hij werkte in stilte, bewust van het goede dat hij stichtte, overgelukkig als hij nu en dan uit Noord of Oost, van eenen gevierden geleerde, zonder dat iemand het wist, een woord van oprechte hoogschatting ontving; voor het overige niets anders wenschende dan door zijn voorbeeld jongere krachten tot navolging op te wekken, tot eer en heil van onze taal en onzen stam.
Zijne laatste levensjaren zou hij besteden aan het bewerken en drukvaardig maken van zijn sedert 1850 voorbereid Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen, uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden, en waarvan de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, door de bemiddeling van Professor Mathias de Vries, de uitgave zou bezorgen.
Hoe Stallaert het waagde zulk reuzenwerk aan te vatten op reeds gevorderden leeftijd, kunnen alleen
| |
| |
zij begrijpen die wisten hoe eenvoudig zijne levenswijze was, hoe mannelijk vast zijn betrouwen op eigen kracht, hoe immer frisch zijn geloof in de toekomst, hoe kalm en groot zijne berusting in den wil van God.
Ziedaar, ach, vriend! in korte, zeer onvolmaakte trekken het verhaal van uw zwoegen en sloven, de schets van uw waardig leven.
Uwe werken zullen den geleerde tot een blijvend gedenkteeken verstrekken, maar uwe nagedachtenis zullen wij eeren, als die van een doorbraaf en doorgoed man, van een ridderlijk wezen wiens rein gemoed, in den strijd voor schoonheid, recht en waarheid, zelfs niet eens bevlekt werd door eene onedele gedachte.
Karel Stallaert, vaarwel!
Gij hebt op aarde vrede gesticht.
In vrede zult gij rusten!
|
|