| |
[Toespraak van den heer P. Génard]
De heer Génard neemt andermaal het woord en richt tot de vergadering de volgende aanspraak:
Mijnheeren en duurbare Collegas,
Niet zonder schroom neem ik plaats in den zetel, reeds door zoovele uitmuntende mannen bekleed. Niet kommervrij is mij de eer, het voorzitterschap te vervullen tusschen mijnen bekwamen voorganger, leeraar Jan Micheels en mijnen schranderen opvolger den taalkundige, Karel Stallaert. Raadpleegde ik alleen mijne bevoegdheid, dan zou ik aarzelen het door U met zoovele toegenegenheid aangeboden ambt te aanvaarden; doch Mijnheeren, gij hebt mij uwe volle ondersteuning toegezegd en dankbaar gehoorzaam ik aan uwe wenschen.
Bij mijn optreden, MM., zij het mij vergund eenige woorden tot U te richten. Inderdaad, de Koninklijke Vlaamsche Academie telt reeds jaren bestaans genoeg, opdat wij ons mogen afvragen wat zij is en wat zij nog worden moet.
Onze voorzitter, de begaafde hoogleeraar Willems, beantwoordde gedeeltelijk deze vraag in zijne
| |
| |
merkwaardige openingrede onzer vergaderingen. Hij zegde: ‘op de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Nederlandsche taal- en letterkunde drukt bijzonder de plicht, krachtig te werken tot het heropwekken der Nederlandsche taalstudie in België. Voor de bevordering der taalstudie is de inrichting, de medewerking van een bestendig, door het hooger Gezag ondersteund Genootschap, het verleden bewijst het, teenemaal onontbeerlijk.’
Hij aanzag de Koninklijke Vlaamsche Academie als eene stevig opgebouwde burg, waartegen de baren der verfransching te vergeefs zouden aandruischen. En zulke burg zal zij blijven; onafhankelijk en buiten alle vooroordeel, zullen hare bewaarders, met stevige hand, den hun toevertrouwden standaard der Vlaamsche belangen ongeschonden behouden.
De eerste moeilijkheden, eigen aan alle nieuwe instelling, waren ras overwonnen, dank aan den goeden wil en de overtuiging door al de leden aan den dag gelegd; wij zagen onze wetten gestemd en door Koninklijk besluit bekrachtigd; het Secretariaat en zijne talrijke vertakkingen ingericht, en onze uitgaven (verslagen, mededeelingen, jaarboeken, verhandelingen, bekroonde stukken enz.) met wijs overleg geregeld.
Eene bibliotheek van Nederlandsche werken werd op breede schaal aangelegd en zal eerstdaags met nut kunnen geraadpleegd worden.
Betrekkingen werden aangeknoopt met de voor- | |
| |
naamste letterkundige kringen. Prijskampen brachten ons in gemeenschap met gunstig gekende oudere en jongere schrijvers van Zuid- en Noord-Nederland. Het Staatsbestuur schonk ons, voor het houden onzer zittingen, een der Gentsche prachtpaleizen, welk het ons toelaat, door het plaatsen van weluitgevoerde marmeren borstbeelden, tot een echt Vlaamsch pantheon te herscheppen.
En nu, Mijnheeren, onze werkzaamheden? De wetten onzer Koninklijke Academie hebben een grenzenloos veld voor onze studiën geopend; onze bevoegdheid strekt zich uit over al de vakken der Nederlandsche taal- en letterkunde.
Om aan het vertrouwen der Overheden te beantwoorden heeft onze vergadering in haren schoot drie bestendige Commissiën gevormd, die men gereedelijk met den naam van Afdeelingen mag bestempelen. De eerste geldt de Oudere taal- en letterkunde, de tweede de nieuwere literatuur, de derde de Vaderlandsche geschiedenis; eensdaags hopen wij nog bijzondere afdeelingen en voor de Schoone kunsten en voor de Wetenschappen, in hunne betrekkingen met de Nederlandsche letterkunde, tot stand te zien komen. Immers in al deze vakken heeft de onuitputbare Vlaamsche geest van de vroegste tijden wonderwerken geschapen, en zal er, wij hopen h et in het vervolg nog tot stand brengen.
Zwaar was de taak, aan de Commissie van oudere taal- en letterkunde opgelegd. Zij had tot las de werkzaamheden voort te zetten, in andere kringen
| |
| |
door Willems, David, Blommaert, Snellaert en Bormans met den besten uitslag begonnen.
Dank aan den onvermoeibaren ijver en het taaie geduld van verscheidene onzer geachte Collegas werden achtereenvolgens eenige werken onzer oudere letterkunde ter perse gebracht. Zoo verschenen: de Zevenste Bliscap van Maria, door K. Stallaert; de Woordenlijst op Alexanders Geesten van Jacob van Maerlant, door L. Roersch; Van den VII vroeden van binnen Rome, door K. Stallaert; Madelghijs Kintsheit, door jhr. N. de Pauw; Dit is die Istory van Troyen, bezorgd door jhr. Nap. de Pauw en Edw. Gailliard. Daarbij de bekroonde verhandelingen: Het Roermondsch Dialect getoetst aan het Oud-Saksisch en Oud-Neder-Frankisch, door L. Simons; de Bibliographie der Middelnederlandsche taal- en letterkunde, door L. Petit; de Verhandeling over de verbinding der volzinnen in het Gotisch, door P.-H. van Moerkerken; het voornaamwoord Du, door H. Meert; de Klanken vormleer van het Middelnederlandsch dialect der St.-Servatius-legende van Heynrijck van Veldeke, door Felix Leviticus enz. Verscheidene nieuwe uitgaven zijn aangeduid, als daar zijn: de Keure van Hazebroek, door Edw. Gailliard; eene Keus van Middelnederlandsche fragmenten, gedichten, verzameld door jhr. Napoleon de Pauw; en de bekroonde verhandelingen: Over het gebruik van naamvallen, tijden en wijzen in den Heliand, door Pater J. van de Ven; - de rol van den duivel in het
| |
| |
middeleeuwsch drama, door den eerw. hr. Soens, enz. De Commissie beschikt over een door het Staatsbestuur geopend krediet; hare werkzaamheden kunnen dus geregeld worden voortgezet.
De Bestendige Commissie voor nieuwere taalen letterkunde heeft tot last de studie te bevorderen van al hetgeen in verband staat met de beoefening en de belangen onzer spraak. Dichtkunde, proza, tooneel, onderwijs worden haar domein.
Ernstig heeft zij hare taak opgevat; aan haar hebben wij die welberedeneerde verslagen over de uitgave van het groot Nederlandsch Woordenboek te danken, opstellen, waarvan de lezing steeds de meeste belangstelling verwekt.
De Commissie heeft de uitgave ontworpen van lijsten van Kunst- en vakwoorden, met inbegrip van Nederlandsche, zoo oudere als nieuwere rechtstermen; van eene Bloemlezing uit de werken onzer XVIIe en XVIIIe eeuwsche schrijvers; van eene Verzameling liederen uit gemelde tijdvakken, alsmede van eene Verzameling der voorname tooneelwerken van Nederlandsche schrijvers, sedert het begin der XVIIe eeuw.
Tot de uitgaven dezer Commissie behoort de ter pers liggende verhandeling over Prudens van Duyse, door onzen voorganger den heer J. Micheels, evenals de bekroonde werken: Lijst der bastaardwoorden met de evenveel beduidende Nederlandsche woorden, door J. Broeckaert; de verhandeling over de Belgische Taalwetten, door
| |
| |
Mr A. Prayon-van Zuylen; het Geschiedkundig en critisch overzicht van het Vlaamsch tooneel gedurende de XVIIe eeuw, door Oscar van Hauwaart.
Voor de uitgaven dezer Commissie diende in onze jaarlijksche begrooting eene ruimere som aangeteekend te kunnen worden; ik heb de overtuiging, MM., dat het Staatsbestuur onze wenschen gereedelijk zal te gemoet komen, wanneer wij degelijke en op feiten gegronde voorstellen zullen doen.
De Bestendige Commissie voor Vaderlandsche geschiedenis en Vlaamsche kunst is eene der nuttigste scheppingen onzer Academie. Inderdaad, er ontbrak in Vlaamsch België eene inrichting, die de studie der vaderlandsche geschiedenis onder hare bescherming zou nemen. Als inleiding tot hare werkzaamheden heeft deze Commissie de uitgave ontworpen eener Levensbeschrijving der in België geboren Nederlandsche schrijvers, evenals die der Algemeene Vlaamsche Bibliographie, alsook van werken van oude Vlaamsche geschiedschrijvers.
Reeds heeft zij eene Alphabetische lijst doen verschijnen van de voorloopig verzamelde namen der in België geboren Nederlandsche schrijvers, eene hoogstnuttige proef, die wij onzen bestendigen secretaris, den heer Fr. de Potter, met medehulp van den heer J. Broeckaert, zijn verschuldigd. Eerstdaags wordt van de Bibliographie de eerste aflevering rondgezonden. Het hoeft niet gezegd, dat deze nuttige uitgave naar eisch gewaardeerd
| |
| |
wordt, te meer daar de heer de Potter een der aanleggers is geweest der vroeger uitgegeven Vlaamsche bibliographieën, waarvan de laatste in 1867 verscheen.
Nog verder, evenwel, moeten de werkzaamheden dezer Commissie zich uitstrekken. Zij moeten ten onzent de studie der grootsche algemeene geschiedenis opwekken en het verleden onzer nationale kunst helpen heropbeuren.
In de noodwendigheden dezer Commissie diende ook beter voorzien te worden; hier zou de hand van het Staatsbestuur zich wederom beschermend moeten uitstrekken.
De maandelijksche vereenigingen onzer Academie gaven ons het middel om met de werkzaamheden der bijzondere Commissiën kennis te maken; in deze vergaderingen hoorden wij ook de prachtige voordrachten van verscheidene der rijkstbegaafde en meestgeliefde onzer Nederlandsche schrijvers. Dichtkunst, proza, geschiedenis werden beurtelings door hen op voortreffelijke wijze behandeld. Hun allen zij onze welgemeende dank. Zoet is mij deze verklaring. Doch veroorlof mij, Mijnheeren, te dezer gelegenheid te doen opmerken dat al onze geachte Collegas nog niet voldaan hebben aan de voorschriften van art. 13 onzer Wetten waarbij wordt vastgesteld dat de werkende en briefwisselende leden onzer Academie, zoo veel mogelijk, alle drie jaar een onuitgegeven opstel zullen aanbieden.
| |
| |
Dunkt het U niet, Mijnheeren, dat onze vergaderingen veel in belang en afwisseling zouden toenemen, indien wij allen op voorhand eene leesbeurt aan het Bureel toezegden, en, door eene vrijwillige inschrijving, het Bestuur in staat stelden de dagorden der zittingen op de voordeeligste wijze te regelen? Ik neem de vrijheid hierop uwe welwillende aandacht in te roepen, niet twijfelende of gij zult het gewicht van mijn voorstel erkennen.
Uit dit klein tafereel, dat ik bij mijn optreden als bestuurder denk te moeten ophangen, blijkt, Mijnheeren, dat onze Koninklijke Vlaamsche Academie er mag op bogen, zoo getrouw mogelijk hare wetten te hebben nageleefd. Waren hare uitgaven reeds talrijk, grootere, aanzienlijkere werken zal zij in het vervolg ondernemen, daar immers al hare leden arbeiden met de onwrikbare overtuiging haar eene eerste plaats tusschen soortgelijke inrichtingen te doen bekleeden. Kalm en met vertrouwen mogen wij dus de toekomst te gemoet zien; wat mij betreft, Mijnheeren, dien gij, uit enkele toegenegenheid, tot uwen voorzitter hebt gelieven uit te roepen, ik zal gelukkig zijn, uit al mijne krachten bij te dragen om de Koninklijke Vlaamsche Academie te voeren tot den verheven rang, dien ik sedert mijne jeugd, voor zulke onontbeerlijke en lang vruchteloos betrachte nationale instelling heb gedroomd. (Toejuichingen.)
| |
| |
De heer van Even vraagt het woord.
Hij meldt de vergadering, dat, sedert de laatste zitting der Academie, aan den heer Génard eene schoone onderscheiding is te beurt gevallen, namelijk zijne benoeming tot lid der klasse van Schoone Kunsten in de Belgische Academie. Spreker meent de tolk te zijn van zijne collegas, als hij den achtbaren bestuurder zijne gelukwenschen stuurt wegens dit blijk van vereering zijner kennissen en verdiensten. (Toejuichingen.)
| |
Commissiën.
De heer Gailliard biedt, namens de Commissie van middelnederlandsche letteren, verslag over hare laatstgehouden zitting.
Betrekkelijk de uitgave van Geneeskundige Recepten, door den heer Willem de Vreese, is besloten, voor te stellen dit geschrift onder de uitgaven der Academie op te nemen. Inleiding en commentariën zullen evenwel voorafgaandelijk door de Commissie worden onderzocht.
Aangaande twee van de gedichten, welke de heer de Vreese ook aan de Academie ter uitgave aanbiedt, (namelijk Van de Cracht der Mane en Gromanchia), meent de Commissie te moeten opmerken dat ze reeds gedrukt zijn in den bundel Middelnederlandsche fragmenten, door jhr. de Pauw uit te geven.
| |
| |
De stemming over deze voorstellen wordt verdaagd tot de volgende zitting.
| |
Dagorde.
Het eerste punt aan de dagorde is het onderzoek der rekening van de Academie over het jaar 1892.
Daar de Academie, door de omstandigheden gedwongen, eene tamelijk zware uitgave heeft gedaan ter betaling van werken, die ten laste der Burgerlijke Gebouwen vallen, wordt besloten aan de Regeering teruggave te vragen van deze onverschuldigde sommen.
De vergadering gaat over tot de kiezing van drie leden, welke, gezamenlijk met het bestuur, gedurende 1893 de Commissie van Rekendienst zullen uitmaken. Worden gekozen: de heeren de Pauw, Mathot en Obrie.
Daarna leest de heer Coopman, namens de Commissie tot onderzoek van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, het verslag over de voorlaatst verschenen aflevering dier uitgave.
De Academie aanhoort met belangstelling dit grondig en welberedeneerd verslag, hetwelk den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs zal worden toegestuurd.
De zitting wordt geheven te 4 uren.
|
|