| |
| |
| |
Bibliographische aanteekening.
Ik heb de eer aan de Academie, in den naam des Schrijvers, aan te bieden een werk, getiteld: De doctrina et meritis Joannis van Ruysbroeck. De schrijver, Alfred Auger, is reeds gunstig bekend door zijne bekroonde verhandeling: Etude sur les Mystiques des Pays-Bas au moyen-âge, waarin natuurlijk de voornaamste plaats door onzen van Ruysbroeck wordt ingenomen. Student in de godgeleerdheid te Leuven, heeft de eerwaarde Heer het aan de Academie aangeboden werk geschreven ter verwerving van den graad van Doctor in de godgeleerdheid. Alleszins prijzenswaardig is het, dat de schrijver, hoewel Waal van geboorte, door eigen studie eene volmaakte kennis der Dietsche taal van Ruysbroeck heeft bereikt. Want dat hij gewerkt heeft niet op de Latijnsche vertaling, maar op den oorspronkelijken Vlaamschen tekst, dat wordt bewezen niet alléén op elke bladzijde der bekroonde verhandeling en van deze dissertatie, maar dat had ik ook het genoegen te ondervinden wanneer in de maand Juli van dees jaar, op de plechtige openbare vergadering, waarin de jonge doctor zijn werk moest verdedigen, hij, te midden der Latijnsche redetwisting, zijne beweringen door Vlaamsche aanhalingen bewees.
Waarom koos hij van Ruysbroeck tot onderwerp zijner dissertaties?
‘Hetgeen mij ook daartoe aanspoorde, zegde
| |
| |
hij, is dat een zoo groot man, aan wien onder onze mystieke schrijvers der middeleeuwen voorzeker de eerste plaats toekomt, door zijne landgenooten niet naar verdienste wordt erkend. Ja, wanneer wij de geschiedenis van dien man nagaan, zou men zeggen dat wij ons volstrekt niet bekommeren om de beroemde mannen van ons vaderland, aan wie door vreemde volken de grootste eer wordt bewezen. Want terwijl in de verloopen eeuwen de werken van Jan van Ruysbroeck in verscheidene talen werden vertolkt, en in verschillende landen verspreid en overal hooggeschat, is het niet lang geleden dat hier in België, door professor David, hoogleeraar dezer Hoogeschool, die werken werden verzameld en in den oorspronkelijken tekst uitgegeven; terwijl nu nog van Ruysbroeck onder de grootste mystieke schrijvers van Duitschland wordt gerekend, dat hij door de vreemden om strijd wordt geprezen, ja dat hij door de Protestanten onder de “voorloopers der Hervorming” of onder de hervormers vóór de hervorming wordt geteld, bevonden wij, o wondere onverschilligheid, dat in zijn vaderland niets of bijna niets over hem is geschreven.’
Wij danken den heer Auger om deze onverschrokken en ware taal, die den roem van een onzer grootste prozaschrijvers zoo schitterend wreekt.
P. Willems.
| |
| |
| |
Dagorde.
De Academie gaat over tot de kiezing van haar bureel voor het jaar 1893.
Worden gekozen: tot bestuurder, de heer P. Génard; tot onderbestuurder, de heer K. Stallaert.
De heer Génard bedankt de vergadering voor het hem geschonken blijk van achting en vertrouwen. Op voorstel van den heer de Pauw wordt onmiddellijk, bij telegram, den heer Stallaert bericht gezonden van de hem betreffende keus.
De heer Gailliard, namens de Commissie van middelnederlandsche letteren, die het voorstel heeft onderzocht des heeren W. de Vreese tot uitgave van eene studie over Geneeskundige Recepten, door hem in een hs. der XVe eeuw aangetroffen, deelt mede dat geene werken ter uitgave kunnen worden bestemd, zoo niet het hs. daarvan eerst aan de Commissie ter inzage is gezonden. - In dien zin zal aan den heer W. de Vreese worden geschreven.
Namens de Commissie van Geschiedenis, Bioen bibliographie leest de heer Broeckaert het volgend verslag over de in October 1.1. gehouden zitting:
De lijst der Zuidnederlandsche schrijvers, moe- | |
| |
tende dienen tot het samenstellen van een algemeen Biographisch Woordenboek, is nagenoeg voltooid.
De heer de Potter die, na het geven van zijn ontslag als secretaris, dit werk, door hem begonnen, heeft willen voortzetten, heeft reeds een eerste bijvoegsel laten drukken en is met de uitgave begonnen van een tweede, de namen bevattende van sedert nieuw ontdekte Vlaamsche schrijvers, waartoe de catalogussen van onderscheidene boekenveilingen hem vooral te stade zijn gekomen. De lijst zal, behoudens bijvoeging van nog enkele later aan te teekenen namen, vóór Nieuwjaar gereed zijn en in hare zitting van Januari 1893 zal de Commissie een voorstel kunnen doen om met de uitgave van het Woordenboek een begin te maken.
Ook de eerste aflevering der Vlaamsche Bibliographie zal met het einde van December klaar zijn. De hoofdstukken betrekkelijk de godsdienstige en esthetische werken, alsmede die over wijsbegeerte, opvoeding, onderwijs en rechtsgeleerdheid, zijn voltooid. De andere, toegewijd aan de wetenschappen, taal- en letterkunde, geschiedenis, Vlaamsche zang, tijdschriften, dag- en weekbladen, schoolboeken enz. enz., zullen met meer spoed dan de eerste - verreweg de moeilijkste - kunnen afgewerkt worden. De bouwstoffen zijn gereed.
Door de Commissie wordt in bedenking gegeven of het niet geraadzaam ware van nu af bij het Staatsbestuur pogingen aan te wenden om, ter bekostiging van het Biographisch woordenboek, eene buitengewone
| |
| |
toelage te bekomen, de gewone middelen der Academie volstrekt niet toelatende daaraan gevolg te geven. De Biographie nationale wordt op gelijke manier door de Académie des Sciences, des Lettres et des Arts uitgegeven.
Wat er van zij, in Januari eerstkomende, als de begrooting voor 1893 zal op te maken zijn, zal de Academie te beslissen hebben over de vraag tot een nieuw hulpgeld voor de uitgave der Bibliographie, welke, wat de schrijvers betreft der XIXe eeuw, tot grondslag moet dienen van het biographisch werk.
De heer Coopman geeft verslag over de zitting der Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde (16 November 1892).
Werden gekozen, voor het jaar 1893: tot voorzitter, de heer S. Daems, tot ondervoorzitter, de heer E. Hiel.
Sedert hare laatste zitting ontving de Commissie 8 vak- en kunstwoordenlijsten, die aan de benoemde verslaggevers werden ter hand gesteld. Over enkele werd reeds verslag uitgebracht door de heeren Claeys, de Flou en de Vos.
De Maatschappij der Bouwmeesters van Antwerpen die, met het oog op onze werkzaamheden, eene commissie had benoemd, liet bij brieve van 6 October 11. weten dat zij hare commissie volledigd heeft en hoopt binnen kort eene Nederlandsche
| |
| |
woordenlijst betreffende de Bouwkunst te kunnen inzenden.
De heer P. Vogelaere, hoofd-ingenieur, inspecteur-generaal van de Belgische Staatsspoorwegen, heeft insgelijks zijne ingenomenheid met de werkzaamheden onzer Commissie betuigd en, bij schrijven van 14 October 11., zijne medewerking beloofd voor de Nederlandsche vakwoorden betreffende den Spoorwegbouw en de daarmede in verband staande vakken en kunsten.
Ingevolge den wensch, uitgedrukt door de Koninklijke Vlaamsche Academie in hare laatste algemeene vergadering, werd de verhandeling van den heer J. Broeckaert over ‘Rederijkersgedichten’, vóór hare uitgave, aan het oordeel eener commissie, samengesteld uit de heeren Claeys, de Vos en Hiel, onderworpen.
Eene lijst der XVIIe en XVIIIe eeuwsche schrijvers en dichters werd aan elk lid der Koninklijke Vlaamsche Academie gezonden, met verzoek tot medewerking voor het samenstellen en uitgeven eener Bloemlezing.
Verder geeft de heer Coopman eenige inlichtingen over de aanstaande uitgaven der Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde, over hare begrooting voor het jaar 1893, het. gebruik der Nederlandsche taal in 's Rijks middelbaar onderwijs en over andere werkzaamheden.
| |
| |
Door den heer Bols wordt lezing gedaan van het volgende verslag namens de Commissie, benoemd tot vaststelling van de terminologie in de Nederlandsche spraakleer:
De heer Willems stelde in de zitting voor, dat eerst het princiep zou worden besproken, volgens hetwelk men werken zou: hij is van gevoelen dat wij misschien best doen, af te wijken van de gewone methode voor de terminologie, tot hiertoe gevolgd, en ons in de keus der spraakkundige benamingen te laten geleiden door de eischen der nieuwere Germaansche taalwetenschap.
Het voorstel van den heer Willems zal door de leden voor eene volgende bijeenkomst verder worden onderzocht.
Voorts werden de benamingen (bijzonder die der naamvallen), door den verslaggever uit de vroeger gemelde spraakkunsten bijeengebracht, met elkander vergeleken.
De heer Bestuurder verleent het woord aan den heer Alberdingk Thijm voor eene lezing over kalenders uit de 13e, 14e en 15e eeuw, welke de vergadering beslist in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen.
Daarna verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven.
|
|