| |
Lezing.
Over het ontwerp van uitgave der Keure van Hazebroek, door den heer Edw. Gailliard.
De heer Ingenaas-H.-L. de Coussemaker, ons betreurd buitenlandsch eerelid, overleed te Belle in Frankrijk, op 15n Januari 1890. Korts na zijn afsterven verscheen te Duinkerke, bij den drukker Paul Michel, een levensbericht over hem, waarin ik het volgende lees:
‘Dans les dernières années de sa vie, Ignace de Coussemaker s'était occupé de l'étude de la Keure d'Hazebrouck de 1336; il avait lu au Comité Flamand une note dont ce curieux monument de notre antique législation coutumière était le sujet. Les observations philologiques que contenait ce travail valurent à son auteur le titre de Membre de l'Académie Royale Flamande...’
De schrijver van bedoeld levensbericht had het eenigszins mis voor.
| |
| |
Inderdaad, de heer de Coussemaker vatte enkel, in den loop van het jaar 1888, het gedacht op, zich met eene studie over de Keure van Hazebroek bezig te houden. Naar hij mij den 21 November van gemeld jaar schreef, had hij, den vorigen dag, in zitting van het Comité flamand de France, kennis gegeven van het door hem opgevatte ontwerp en tevens in breede trekken het plan laten kennen dat hij voornemens was te volgen. ‘L'effet a été excellent comme résultat’, liet hij mij alsdan weten.
Welnu, dat gezegde lezing de reden der benoeming van den heer de Coussemaker tot buitenlandsch eerelid onzer Academie niet kan geweest zijn, mag genoeg hieruit blijken, dat hij reeds in onze zitting van 16n November 1887 tot die eereplaats geroepen was geworden. De talrijke studiën, door hem te voren uitgegeven, zijn titel van ondervoorzitter van het Comité flamand de France, zijne welgekende en ijverige deelneming aan de werkzaamheden van dien kring, de vele herinneringen, die met den naam zijner familie, wat de Vlaamsche beweging in het noorden van Frankrijk betreft, gepaard gingen, moesten natuurlijk de aandacht der Koninklijke Vlaamsche Academie op hem trekken, en alzoo werd dan ook Ingenaas de Coussemaker tot eerelid onzer instelling benoemd.
In de eerste dagen der maand Augustus 1888 kwam de heer de Coussemaker naar Brugge, om
| |
| |
onzen geleerden stedelijken archivaris, den heer L. Gilliodts-van Severen, omtrent de voorgenomene studie te raadplegen. Vele moeielijkheden, welke hij begeerig was opgelost te zien, deden zich immers in bedoelde Keure van Hazebroek voor. Ik werd alsdan door den heer Gilliodts met den heer de Coussemaker in betrekking gebracht, en deze laatste verzocht mij eene Fransche vertaling der Keure voor te bereiden.
Gretig nam ik de aangeboden taak aan; doch ik moest weldra bekennen, dat ze in het geheel niet licht was, ja, dat, zonder eene gegronde bestudeering van keuren van gelijken aard, de gevraagde vertaling bezwaarlijk te maken was.
Ik gaf daarvan onmiddellijk kennis aan den heer de Coussemaker, die al wat ik voorstelde ten volle goedkeurde en mij tevens aanspoorde, om, zonder eenig vertoeven, de door mij reeds aangevangene opzoekingen voort te zetten. Hij zond mij tal van boeken, die men wellicht hier te lande moeielijk zou hebben aangetroffen; liet mij het oorspronkelijke handschrift der Keure geworden; gaf mij daaromtrent eenige inlichtingen en begon, van zijnen kant, de noodige stoffen voor het schrijven der voorrede te verzamelen.
Hoe verder ik echter mijne opsporingen voortzette, hoe meer ik ook bekennen moest, dat het niet genoegzaam zijn kon zoo maar blootweg eene vertaling of uitlegging te leveren, maar dat in dergelijke studiën iedere bewering, iedere voor- | |
| |
gedragen denkwijze door duidelijke teksten moest zijn gerugsteund.
Intusschen stierf de heer de Coussemaker, zonder van mijnen reeds tamelijk gevorderden arbeid kennis te hebben kunnen nemen. Zijne achtbare familie meende er van te mogen afzien verder in de uitgave van het werk tusschen te komen; en ik besloot diensvolgens alleen de studie uit te geven, welke de betreurde overledene zoo vurig gewenscht had, met mijne medewerking, in het licht te zenden.
Gaarne breng ik hulde aan den deugdrijken man, dien velen van ons persoonlijk gekend en naar waarde leeren schatten hebben. Ingenaas de Coussemaker was een voortreffelijk werker en meermalen gaf hij blijken van onwederlegbare geschiedkennis betrekkelijk ons oud Vlaanderen en dezes instellingen. Hij was ook een man van grondig en gezond oordeel, en in vele omstandigheden zou zijne welerkende belezenheid in zake der geschiedenis van Fransch-Vlaanderen mij voorzeker van het grootste nut zijn geweest.
Mij alleen blijft nu de taak over de Keure van Hazebroek te bewerken. Ingenaas de Coussemaker wordt echter niet vergeten: hem wordt, in de voorrede van mijn boek eene welverdiende hulde gebracht, uit erkentenis voor de door hem verschafte inlichtingen.
Mijne opzoekingen heb ik onverpoosd voortgezet. En zoo werd de Hazebroeksche Keure
| |
| |
door mij opvolgendlijk vergeleken met de talrijke oude ‘costumen’, hier te lande door de Commission royale pour la publication des anciennes coutumes de Belgique uitgegeven; met de oude keuren, die namelijk in de werken onzer geachte medeleden de heeren de Potter en Broeckaert voorkomen; met de Voorgeboden van Gent, door Jhr. Nap. de Pauw uitgegeven, alsmede met de costumen, keuren en voorgeboden die in Noord-Nederland, in de prachtige verzameling der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht, sedert 1879 verschenen zijn. Het ware mij nochtans moeielijk hier de menigvuldige bronnen van allen aard aan te wijzen, welke ik te rade gegaan ben. De lijst ervan wordt later bij mijne uitgave gevoegd. Maar, van nu af mag ik met genoegen zeggen, dat vele artikelen van bedoelde Keure, dank aan de door mij gedane vergelijkingen, nu eindelijk, op grond van goede bewijsplaatsen, uitgelegd zijn.
De Keure van Hazebroek dagteekent van 1336. Zij is geschreven op perkament, in kleine gothische letter, die voor vast tot de eerste helft der XIVe eeuw behoort. Wie weet, of zelfs ons handschrift niet in het jaar 1336 vervaardigd werd en of het diensvolgens niet een der eerste afschriften, zoo niet het oorspronkelijke en officieële afschrift zelf der Keure is? Eene verdere beschrijving van het boek komt hier vooralsnu niet te
| |
| |
pas. Enkel zij opgemerkt, dat dertien van de 150 artikelen, waaruit de Keure bestaat, namelijk de artikelen 131 tot en met 141, alsmede de artikelen 149 en 150, van de XVIe eeuw dagteekenen en in den loop dier eeuw bij het handschrift werden ingevoegd.
Achteraan het boek komt eene vertaling der Keure voor, door den heer Jozef Cleenewerck, meier van Hazebroek, ten jare 1819 gemaakt en door den heer De Baecker, voor de vertaling door hem in zijne studie Les Flamands de France uitgegeven, benuttigd.
Beide vertalingen kunnen op geenerlei wijze in aanmerking komen, om de vele en grove misslagen, waardoor zij ontsierd zijn.
De heer Cleenewerck voegde nog bij het handschrift eene omwerking onzer Keure in Vlaamsch van zijnen tijd. Wanneer wij nu zullen gezegd hebben, dat b.v. ‘penewarden’ van art. 15, aldaar door ‘leguymen’ wordt vertolkt; ‘bakenvleesch’ van art. 25 door ‘gezoden vleesch’, ‘tunneharinc’ van art. 28 door ‘tinnewerck’, enz., dan zal men licht begrijpen, dat er op die omwerking, evenmin als op de vertaling, die ernaar gemaakt werd, geen acht dient geslagen te worden.
Hierover meen ik echter thans niet te moeten uitweiden, daar ten opzichte van dit een en ander in de voorrede van mijn werk breedvoeriger zal worden gehandeld.
| |
| |
Heden wil ik alleen het eerste artikel der Keure laten kennen en tegelijkertijd mijne manier van werken voor oogen brengen. De Commissie zal dan ook gereedelijker kunnen beslissen of mijne studie al of niet onder de uitgaven der Academie verdient opgenomen te worden.
De Keure vangt op de volgende wijze aan:
‘Dit siin de coeren vander maerct van Hasebrouc, bi maninghen vanden ballieu ende bi scepen vander steide. bi beteringhen van scepen, iemaect ende ieordineirt jnt iaer Ons Heren duustich drie hondert dertich ende sesse, sMandaghes achter Sinte Andriesdach. Ende sceipen moghen telken dinghedaghe beiteren alle diepointen die se willen.’
En vervolgens komt de tekst van artikel 1:
‘Echter, so eist iecort, dat niemene hout wiin te cope no vercope, het ne si iesteiken biden amman ende bi tween scepen, of bi drien sceipen sonder amman, up ene boete van lx s. par.’
Wat wordt hier door Steken eigenlijk bedoeld?
Eerst en vooral dient gezegd, dat in gelijksoortige teksten, aan andere keuren ontleend, daarvoor nu eens Insteken, dan Opsteken, verder nog Ontsteken wordt gebruikt. Soms luidt het ook Opdoen, dat alsdan met het platduitsche Uffthun (Aufthun) overeenstemt. Uit de vergelijking met
| |
| |
Fransche teksten is, ten andere, gebleken, dat men in het oud-fransch Afforer, alsook Abrouchier, zei:
Hosdey, Essai sur le statut du Hoop d'Hazebrouck, blz. 186: ‘Mes sculdich te stekene wyn bi den here of bi den bailiu, of bi den amman met ij scepenen...’
Pynacker Hordyk, Rechtsbr. stad Zutphen, blz. 90: ‘Van den wincyse .. Ende wye opsteken wyl, die sal die cynsheren daertho onthalen...’ (Voorgebod 1376.)
Jos. Habets, Limburgsche wijsdommen, blz. 109: ‘Als men die keurmeysteren gesint om wyn op te doen, soo sullen sy den opdoen... nae belanck van de maeten ende oyck van den wyn... Waer 't saecke dat iemand wyn hooger vercocht dan hy hun van de keurmeysteren opgedaen weere...’ (Bankrechten van Gulpen, 1407.)
Raepsaet, OEuvres complètes, IV. 501: ‘Item, les vins que l'on voldra vendre à broche doivent estre afforez et prisez à la volonté et arbitrage du maire et des eschevins.’ (Franchises de Trazegnies, 1220.)
Ch. Laurent, Cout. de Luxembourg, 2me suppl., blz. 97: ‘Item, doibt ledit mayeur et ses eschevins abrouchier les vins, les cervoises et les mieulx...’ (Priviliges de Bastogne, 1332.)
Wellicht nu werd Steken, zooals voor bet fr. Afforer insgelijks het geval was, eertijds in eenen dubbelen zin genomen.
Immers, naar Roquefort, in zijn Gloss. de la langue Romane, getuigt, mag Afforer op tweederlei manieren uitgelegd worden. Het beteekent inderdaad tegelijk Op prijs stellen, Schatten (den prijs van iets bepalen), en, van drank sprekende, Opsteken (de kraan op een vat steken, een vat beginnen): ‘Mettre à fleur et à prix, Taxer’; alsmede ‘Percer, Mettre en perce’.
Deze dubbele beteekenis ligt ongetwijfeld in
| |
| |
ons woord Steken besloten; want, mocht het steken van wijn, als te Hazebroek b.v., enkel in het bijzijn van den amman en van twee schepenen geschieden, zulks kan alleen hierdoor worden uitgelegd, dat daarbij vooreerst het innen der verschuldigde accijnsrechten was beoogd, en dat, vervolgens, het op prijs stellen van wijn, naar hij ‘geproeft ende ghesmaect’ was, in het spel stond.
Men neme daaromtrent in aanmerking hoe groote, hoe gewichtige rol de onrechtstreeksche belastingen, of deze op de levensmiddelen, gedurende de middeleeuwen en later nog, in het financiestelsel der gemeenten speelden: zij waren het immers die toen meest al de noodige inkomsten aan de stedelijke besturen verschaften.
Zoo moest dan ook, wat drank betrof, het ontsteken zelf in de eerste plaats geregeld worden.
En inderdaad, in vroegere tijden schijnt het grondbeginsel geweest te zijn, dat, in zake van accijns, het recht alleen voor den wezenlijk verbruikten drank verschuldigd was. Daar, ten andere, hij die wijn inkelderen wilde aan de accijnsheeren daarvan inken behoorde te doen, zoo werden, met nieuwjaarsdag, de ongebruikte wijnen opgenomen en werd alsdan van het bij voorbaat betaalde en niet verschuldigde recht teruggave gedaan.
Wanneer dus een tapper wijn opsteken wilde, was hij gehouden den baljuw of de mannen van de wet te vermanen, welke vervolgens, naar de grootte van het vat en de hoedanigheid van den
| |
| |
drank, den te betalen cijns en tevens den verkoopprijs vaststelden.
En zoo ging derhalve opsteken, met het oog op het heffen der accijnsrechten, met prijszetting gepaard.
Wij vragen ons zelfs af, of ja het werkwoord Steken in zich niet blootweg het bijgedacht van prijszetting heeft bevat?
Immers, het afgeleide werkwoord Nedersteken, dat elders Afsetten luidt, beteekent duidelijk van prijs verminderen, Afslaan (op eenen lageren prijs zetten), juist gelijk het andere afgeleide werkwoord Opsteken, Op hoogeren prijs zetten, Opslaan, beteekent.
Ann. Soc. Émul., 2e reeks, XIII. 156: ‘Ende daer zy eenich bier van buuten commende, omme alhier gesleten te werdene, bevinden te sobre voor den prijs, zullen tselve mueghen nedersteken ten zulcken prijse alst hemlieden redelicken duncken zal...’ (1544.)
Jos. Habets, Limburgsche wijsdommen, blz. 110: ‘Oft die keurmeysters bevonden dat dat bier niet goed en weer voor den penninck... daer 't op gesat is te vercoupen, soo mogen sij dat afsetten...’ (Bankrechten der heerlijkheid Gulpen, 1407.)
Rechten der stad Goedereede, blz. 324: ‘Item, soe wat poirters deser stede hen behelpen met tappen wijn, bier, olije, boter, asijn oft diergelijcke, sal gehouden wesen, nadat hij die ontsteken heeft, te verkoopen... tot alsulcken prijse als hijt int eerste begonnen heeft te geven, sonder datselve op te steken ende hooger te verkoopen. (1530.) (Vereenig. Oude vaderl. recht, Verslagen, II.)
Dat nu werkelijk in ons artikel het heffen der accijnsrechten en het op prijs zetten tegelijk
| |
| |
worden bedoeld, ware moeielijk met zekerheid vast te stellen, doch uit de teksten, die wij in onze studie opnemen, mag genoegzaam blijken dat, naar allen schijn, het eene niet zonder het andere ging.
‘Le droit d'afforage, - schrijft overigens Raepsaet, - consistait en un double droit, d'une part de lever un tonlieu sur les boissons entrant en ville ou dans la seigneurie, et d'autre part de fixer les mercuriales de la vente des boissons.’
‘Afforagium’, - zegt van zijnen kant Ducange, - is het ‘Jus pretium imponendi rebus venalibus, praesertim vino quod singulatim venditur; item Tributum, quod domino solvitur pro hac aestimatione.’
Bewust recht behoorde in allen gevalle den schepenen toe, of dengene dien zij daartoe hadden aangesteld. De wijn moest dus aan den prijs verkocht worden, welken de schepenen hadden aangewezen. Wie zijnen drank duurder verkocht, verviel b.v. in eene groote geldboete; in zekere plaatsen moest hij boven de geldboete, voor een jaar en eenen dag, zijn beroep staken, of werd hij verplicht zooveel wijn ‘beneden fuere’ te geven als hij er boven den vastgestelden prijs gevent had.
Meer bijzonderheden betrekkelijk ons onderwerp komen in onze bijdrage voor. Alle dienen om de ware beteekenis van ons woord Steken en van het geheele artikel duidelijk te bepalen,
| |
| |
en worden daarbij op minstens een honderdtal teksten, waarvan vele onuitgegeven zijn, naar genoegen gesteund.
Op gelijken leest zal ons geheele werk worden geschoeid. Bij het boek wordt ten slotte een omstandig glossarium der Keure gevoegd, alsmede eene korte inhoudstafel, die het raadplegen ervan vrij vergemakkelijken zal.
Mij ware het eene aangename vergelding voor den gedanen arbeid, wilde de Commissie er in toestemmen aan de Academie voor te stellen mijne studie onder hare uitgaven op te nemen.
|
|